De Tijdspiegel. Jaargang 26
(1869)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijSuum cuique.Een aanval op de hoogere burgerschool te Breda.Of het komt omdat wij ons hier te Nijmegen op de voorposten bevinden en dus den eersten en hevigsten schok hebben door te staan, dan of de strijd in geheel Nederland de levendigste belangstelling wekt, ik weet het niet, maar dit staat bij mij vast, wij hebben hier alles wat over het onderwijs verscheen (en dit is niet weinig) verslonden. Tegen den dag der verkiezingen scheen de drift bij beide partijen soms tot woede en razernij te stijgen; geen wapen was te slecht of te onridderlijk, dat niet werd aangegrepen, wanneer hij die 't hanteerde slechts meende daarmede te kunnen treffen, en wel het liefst, wanneer hij de verwachting mocht koesteren, nog vóór de beslissende ure eene doodelijke wonde te zullen toebrengen. Waarheid en logen werden dooreen gemengd, valsche voorstellingen hoorde men | |
[pagina 93]
| |
geven van zaken, die, goed opgevat, al van zeer onschuldigen aard bleken te zijn; men twijfelde, of eene babelsche spraakverwarring dan wel een poolsche landdag de juiste naam mocht heeten van het tumult, dat naar aanleiding van het onderwijs gerezen was. Het bleef niet bij spreken of schrijven of schreeuwen, met boeken werpt men ook nu nog elkander naar de ooren, en niet met lieve coquette 32mo's, maar met dikke schoolboeken, voorzien van harde banden. Zekere X, een gemoedelijk (?) Katholiek, heeft geen beter wapen kunnen vinden om de Hoogere Burgerschool, en in 't bijzonder die te Breda, te bestrijden dan enkele van de op deze inrichting gebruikte boeken na te slaan en ettelijke zinsneden of woorden aan te halen, wier onwaarheid of onzedelijkheid hij tracht te betoogen. Geen vak, dat zich beter voor een dergelijken maatregel leent, dan de vaderlandsche geschiedenis. Onder de schrijvers, wier werken met de meeste vrucht gebruikt worden, behoort zeker Dr. Wijnne. Wel is hij op theologisch gebied, naar 't schijnt, een weinig conservatief-protestant, wel laat zijn stijl te wenschen over; maar hij spant ten minste alle krachten in om, zoo mogelijk, objectief in zijne voorstelling van de gebeurtenissen te zijn, en ook mangelt het hem bij grooten zin voor het pragmatische volstrekt niet aan de gave der praktiek. Zijn boek is zonder twijfel hoogst bruikbaar. De heer X. gebruikt het evenwel als een arsenaal, dat hem wapenen moet verschaffen tegen de genoemde Hoogere Burgerschool. Waar zulk een werk tot grondslag van 't onderwijs dient, daar kunnen Katholieken van de lessen geen gebruik maken. Men behoeft bijna niet te vragen: waarom niet? Die alte Geschichte. Philips, Alva, Inquisitie, Willem de Zwijger, enz. enz., zijn zoo vele ingredienten, als men noodig heeft om een bom of granaat te vullen. Wie zou eene zoo neutrale vaderlandsche geschiedenis kunnen schrijven, dat hij hetgeen Brouwers en Nuijens & Cie. ontdekten in overeenstemming zou kunnen brengen met de traditioneele, met de oude maar nog niet verouderde voorstelling? Eén middel is mogelijk. Men volgt op nieuw de vroeger bij vele schoolmeesters gebruikelijke methode. Men zet jaartallen op een plank, laat de kinderen de lange reeks in 't hoofd prenten, drilt hen goed in de slagen, oorlogen en vredesverdragen, en zegt dan: zij zijn zeer ervaren, want zij weten nauwkeurig te zeggen wie, sedert Dirk I, Dirk II, Aernoud, zoo al graven hier geweest zijn, en vraagt gij hen naar de regeeringsjaren van allen, o, er ontbreekt zelfs niet één aan de lange lijst, die van de plank in hun hoofd is overgebracht. Wijnne slaat evenwel te recht een anderen weg in, en zijn weg is de éénig ware. Ultramontanen evenwel moeten een ander pad gaan. Zij vragen niet naar de ware historische methode, neen, verre van daar, zij hebben een bepaald doel voor oogen: er moet bewezen worden, dat Nederland rampzalig is geworden tengevolge van bedreven zonden. En welke waren die zonden? Onze voorouders hebben Philps II, hun wettigen vorst, afgezworen: dat was erg; maar wat nog erger was, zij hebben de alleenzaligmakende Kerk verlaten om eene andere godsdienst te omhelzen, zij hebben zich durven verzetten tegen priesterdwang en inquisitie, hunne vrijheid hebben zij verdedigd als hun hoogste goed - dat kan hun geen ultramontaan vergeven. Daarom moet de geschiedenis gereconstrueerd worden, het koste wat het koste; zelfs de naakte waarheid moet bedekt worden. Wie waagt het te fluisteren van het grove zedebederf bij de priesters? Wie durft iets goeds zeggen van Willem van Oranje? Wie bestaat het, van rookende mutsaards en roode schavotten te spreken? | |
[pagina 94]
| |
Weg met hem. Hij kwetst het katholieke geloof, hij ondermijnt de Kerk, hij is een Godloochenaar, hij verdraait de geschiedenis, hij lastert God. Met menschen die zoo redeneeren is immers elke redeneering onmogelijk? Dr. J.H.H. Hülsmann, directeur te Breda, heeft het beproefd. Het recht is, mijns inziens, geheel aan zijne zijde; maar zal het hem iets baten of hij op grond van rede en historie pleit? De ondervinding heeft mij hier reeds geleerd dat het u volstrekt niet helpt of gij het recht aan uwe zijde hebt. Men laat het rechtspunt eenvoudig liggen en scheldt. Daarbij weet men steeds met groote woorden de volksmenigte te winnen, wier ooren gemakkelijk worden vol geblazen. Wat beteekent het of gij tegen een spook strijdt, dat bij iederen houw of steek, hem toegebracht, al meer en meer onkwetsbaar blijkt te zijn, maar desniettemin een spook, een akelig spook blijft? Groot is ook de kieschheid van den heer X. Citaten uit het handboek van Lubach moeten bewijzen op welk eene onkiesche wijze het onderwijs in de natuurkunde te Breda gegeven wordt. Er is in dat werk sprake van wei, pisleider en pisblaas en andere ‘akeligheden,’ zoo als de heer X. ze gelieft te noemen. Zelfs de gevoeltepeltjes doen hem walgen, zeker omdat hij niet wist, wat met dit woord bedoeld wordt. Zie ik goed, dan heeft Dr. Hülsmann een juist oordeel geveld, wanneer hij tot het besluit is gekomen, dat het alleszins goed kan werken dat de leeraar over die teedere punten spreekt, welke de leerlingen toch eens moeten weten. Bij de oude schrijvers komt veel voor wat wij leeraren niet gaarne in 't bijzijn van vrouwen zouden uitleggen, moet men daarom editiones castigatae gebruiken? Verre van daar. De ondervinding heeft mij geleerd, dat men veilig met zijne leerlingen de bedoelde onderwerpen bespreken kan, mits men 't slechts met ernst doe. Wanneer leeraren evenwel blijkbaar genot vinden in de ‘akeligheden’, die zij behandelen, wanneer het vuile stof tot vroolijkheid oplevert, wanneer onreine bedoelingen of hartstochten bij de leerlingen in 't spel komen, dan wordt het woord van den bijbel bewaarheid, dat alleen voor de reinen alles rein is. Wee den leeraar of den leerling, wien een lach om den mond speelt, wanneer zulke zaken besproken worden; maar wee ook den leeraar, die hare behandeling achterwege laat, omdat hij vreest zijne leerlingen daardoor te zullen bederven. Hij kweekt als 't ware stelselmatig de zucht naar de verbodene vrucht, hij bevordert door te ver gedrevene zedelijkheid zonder twijfel de onzedelijkheid. Nog is 't woord van den dichter waar: Nitimur in vetitum semper cupimusque negata.
X. heeft o.a. aanmerkingen op Genabeths bloemlezing. Er komen daarin fragmenten of gedichten voor, die misschien beter achterwege gebleven waren, omdat in onze letterkunde stof genoeg voorhanden is, ook al is men nog zoo kieskeurig. Eene kleine bloemlezing is gemakkelijk zoo te vullen dat bijna niemand aanmerking kan maken. Maar, zou 't wel goed zijn om zoo puristisch te werk te gaan? Ik geloof het niet. Men wijst de jongelieden steeds op de corypheën onzer literatuur; de boekhandel brengt goedkoope uitgaven onder 't bereik van iedereen, waarom zou men op de school stelselmatig ignoreeren wat iedereen weet? De grootste zonde is onoprechtheid, huichelarij. Zij blijft dit ook bij 't onderwijs. Wij moeten onze leerlingen niet trachten op te sluiten in een klooster, wij mogen niet doen alsof de wereld buiten ons niet bestond; daarin ligt nog de groote fout, dat er geen nauwere band bestaat tusschen de school en het leven. Welke studenten (ik spreek uit eigen ondervinding) gaan zich het meest te buiten? Die in hunne schooljaren het meest de plak gevoeld hebben; zij hebben nooit | |
[pagina 95]
| |
vrijheid gekend, zij weten haar dan ook niet te gebruiken, de libertas wordt voor hen licentia. Zou deze regel ook niet toepasselijk zijn op het boven aangevoerde? Spreek, spreek toch vooral met uwe leerlingen over de verborgene zaken, gij zult hun vertrouwen winnen en hen dikwijls voor uitspattingen bewaren. Zij die het meest afschuw voorwenden, zijn vaak het onzedelijkst; deze regel is zoowel op het onderwijs gevend als op het onderwijs ontvangend personeel van toepassing. Maar ik ben eenigzins van den weg afgedwaald, en 't wordt tijd om te eindigen. Wij bevelen allen, die belangstellen in de zaak van 't middelbaar onderwijs, de lezing van de beide brochures ten zeerste aan. Dr. H. heeft den verraderlijken aanval goed afgeslagen, ofschoon ik zou gewenscht hebben dat hij zijn toon eenigszins meer gematigd had. Evenwel kan ik mij wel voorstellen dat de verontwaardiging soms driftig, soms hard maakt. Juvenalis barstte eindelijk los in de woorden: Semper ego auditor tantum? nunquamne reponam, Nijmegen, 20 Juni. J.B. Kan. | |
Nösselt's algemeene geschiedeniswas hier te lande reeds bijna 30 jaren bekend; 't maakt dan een vreemden indruk, wanneer ze thans op nieuw wordt aangebodenGa naar voetnoot(*) en met warmte aanbevolen; een' vreemden indruk echter alleen op den oppervlakkige. Immers wat den inhoud betreft, is het boek volkomen op de hoogte gehouden van de historische wetenschap, en van de historische niet alleen: reeds het eerste hoofdstuk bewijst den lezer, met hoeveel ijver er gebruik is gemaakt tot van de allerlaatste onderzoekingen op het gebied der palaeontologie en verwante wetenschappen. En wie dat eerste hoofdstuk heeft doorloopen, kan de volgende niet ongelezen laten: zoo aantrekkelijk, zoo regt prettig is de vorm. Ziedaar inderdaad een boek, dat aan den prospectus beantwoordt: op de hoogte van den tijd, geheel in den geest der nieuwe geschiedkunde, geen kroniek, geen histoire-bataille, geen geleerdheidskramerij - een leesboek, een degelijk, maar daarbij een allerplezierigst leesboek, in een keurige taal, die u den indruk geeft van een bevallig kleed, dat in sierlijke plooijen een wèlgevormd ligchaam omhult. Voor meisjes in de eerste plaats bestemd, als leerboek niet, maar als leesboek, is 't voor haar bij uitnemendheid geschikt: zoo leeren ze geschiedenis en zoo willen en kunnen ze haar leeren. Maar ook onze jongens zullen dankbaar het geschenk ontvangen, dat hun in den hernieuwden Nösselt wordt aangeboden. De heer Rogge, die de man is om voor een degelijken inhoud borg te staan, en zijn hulpe, die zooveel eer inlegt met den vorm, beide hebben ze aanspraak op den warmen dank van onze jongelui. | |
[pagina 96]
| |
Na 8 juni 1869.
De groote dag is dan verleden
In 't kleine, vrije Nederland,
Dat scherp, zoo immer, werd gestreden
Van zuidergrens tot noorderstrand;
Geen strijd van broedren tegen broedren,
Bevlekt met kostbaar burgerbloed,
Maar om de geestelijke goedren
Van 't helder hoofd en 't warm gemoed.
Het was de strijd, zoo oud als de eeuwen,
De kamp van vrijheid en gezag,
Als reeds van onze waterleeuwen
Met Alva's zwaard en Spanje's vlag. -
Een wind, die waait in zuid en noorden
En groei en leven doet vergaan,
Beroerde deez gezegende oorden
En viel 't gebouw der volksschool aan.
God lof! wij mogten zegepralen!
Geen Kerk zal heerschen, maar de Staat;
Wij mogen juichende herhalen:
Geweken is het dreigend kwaad.
Het blijv' verwijderd uit ons midden!
Geen kerkman krijg' het roer in hand!
Dat hopen, wenschen, vragen, bidden
Wij voor ons dierbaar Nederland.
Zij mogen haar niet hebben,
Die kostelijke school,
Onze eer bij vriend en vreemde,
Der vrijheid kapitool;
Zij mogen haar niet hebben,
De mannen van 't parool!
Wij blijven in de veste
Getrouw op onzen post,
Tot dat door nieuwe strijders
Wij worden afgelost.
Wij, dankbaar en tevreden,
Wij heffen op de hand
En zeggen ernstig, plegtig:
met god, der vorsten koning,
voor vorst en vaderland.
R.P. Verbeek.
Dinther, 12 Juni 1869. |
|