nen dan onbegrijpelijk te zijn. Geen lied, geen regel, neen, geen woord vindt men in zijn bundel, dat aan gemaaktheid, aan jagtmaken op effect, aan valsch vernuft zijn oorsprong heeft te danken.
Is zijn beeld soms onjuist, zijne uitdrukking hier of daar gewrongen, eenig woord niet het ware, dan is dit te wijten aan zijne wezenlijke opvatting, niet aan eenig streven om iets verborgens, iets bijzonders te zeggen.
Hij herinnert aan Poot, niet enkel door zijn maatschappelijken stand, maar vooral door de natuurlijkheid van zijn talent; terwijl het gezond verstand, de zucht om te onderrigten hem verwantschap geeft met Cats, wiens diepen blik en ervaring hij evenwel niet bezit.
De meesten zijner verzen hebben dien naïeven godsdienstigen toon, vrij van mysticisme, die sticht door het gevoelige, geloovige en onmiskenbaar opregte. Zijne ode aan den Nacht; het Licht; des Landmans Avondstond; zijne Hymne, zijne mijmering in het woud, zijn zuivere ontboezemingen van een dichterlijk gestemd, geloovig gemoed. Andere gedichten aan het landmansbedrijf of aan dorpstoestanden ontleend, getuigen van zijn geest van opmerking en van zijn vernuft, evenzoo zijne berijmde verhalen: Elsje, de Papegaai en de lijster, in Duizend Vreezen en meer poëzy van dien aard, die wij weldra in een tweeden bundel zullen zien verschijnen.
Zonder te beweren dat in eene volmaakte maatschappij geene plaats is voor een dichter, gelooven wij toch ook niet, dat als maatschappelijke pligt is op te leggen, dichtbundels en dichters te ondersteunen. Maar waar wezenlijk talent wordt gevonden, daar is ieder, die het ontdekt, verschuldigd de opmerkzaamheid er op te vestigen. Bij onzen opregt gemeenden lof aan de verdiensten van den Boeren-arbeider, voegen wij daarom gaarne de aanbeveling om de gedichten van de Jong het lot te schenken, dat hun regtmatig toekomt. Door bekendheid aan zijne Eerstelingen te geven, meenen wij tot dat doel mede te werken, en wie misschien aan te groote ingenomenheid met een landman onze lofspraak mogt toeschrijven, wijzen wij op zijne straks genoemde Hymne, die wij hier afschrijven.
Almagtig God, die door uw kracht
Al wat bestaat te voorschijn bragt,
Wie, wie roemt U naar waarde!
Wat luister, pracht en majesteit
Hebt gij alom ten toon gespreid
Op 't hoog bevel van uwen mond,
Werd, Groote God! deez aard gegrond,
Gij scheiddet zee en wolken:
Uw magtwoord slechts, o Heer! gebood,
En voedsel uit de schors ontsproot
Voor wat haar zou bevolken.