| |
| |
| |
Voor 't middelbaar onderwijs.
Theoretische en praktische handleiding tot het dubbelboekhouden, benevens formulieren van in den handel het meest voorkomende boeken en documenten en een verklaring van gebruikelijke termen. Door L. Droogleever Fortuijn, leeraar aan de hoogere burgerschool te Rotterdam. Arnhem, D.A. Thieme, 1869.
Het italiaansch, of dubbelboekhouden is, in mijn oog, een schoone wetenschap. En wie 't nu ook wezen moge die deze soort van boekhouden heeft uitgedacht en het eerst toegepast, zeker is 't dat hij op onzen lof en dank ten volle aanspraak heeft.
Jammer dat men het popularizeren van die wetenschap zoo lang heeft tegengehouden door allerlei noodelooze vormen, termen enz.
Ik bepaal me tot het journalizeren, waarin dan toch alles besloten is wat het dubbelboekhouden tot wetenschap verheft.
En dan denk ik al dadelijk aan dat woord rekening: cassarekening, goederenrekening, kapitaalrekening enz. Waarom niet alleen gesproken van cassa, goederen, kapitaal? Teregt zegt de heer Droogleever: Men weet dat, wanneer er in de boeken gesproken wordt van het debiteren of crediteren van iemand, daarmede bedoeld wordt de rekening van dien debiteur of crediteur. Daarenboven, wanneer gij het toevoegsel rekening behouden wilt, wees dan consequent en gebruik het altoos, ook bij de persoonlijke rekeningen.
Maar er is iets van veel meer gewigt.
Bij het journalizeren kunnen zich vier gevallen voordoen. Wij kunnen hebben:
één debiteur en één crediteur,
twee of meer debiteuren en één crediteur,
één debiteur en twee of meer crediteuren,
twee of meer debiteuren en twee of meer crediteuren.
Laat ons bij die vier gevallen even stilstaan.
Hoe gaat men te werk bij hetgeen ik - salva omni reverentia - verzoek te mogen noemen de oude manier van journalizeren?
Het eerste geval: één debiteur en één crediteur.
Stel dezen memoriaalpost: |
|
|
Ontvangen van A. f 100. |
|
Men journalizeert dezen post, op de oude manier, aldus: |
|
Cassarekening aan A. f 100. |
|
|
voor ontvangen |
f 100. |
Wanneer men nu in het oog houdt dat 't er, bij het journalizeren, niet alleen op aankomt om den waren debiteur en crediteur te kennen, maar óók om zoo juist en zoo duidelijk mogelijk te omschrijven waarom de personen en zaken gedebiteerd of gecrediteerd worden, dan ziet men
| |
| |
dat de bovenstaande omschrijving ons niet voldoen kan, omdat zij wel op den debiteur, maar niet op den crediteur slaat. En hoe men 't ook wende, - bijna nooit zal men 't zóó kunnen schikken dat de omschrijving, kort en duidelijk, op beiden, op debiteur en crediteur, slaat. En daarom verdient m.i. déze omschrijving de voorkeur:
Cassa |
|
|
voor ontvangen van A. |
f 100 |
|
_____ |
Aan A. |
|
|
voor betaald |
f 100 |
Deze wijze van journalizeren - de heer Droogleever heeft dit goed doen uitkomen - heeft ook dit nut ‘dat men bij het inschrijven in het grootboek tijd wint, omdat men de oorzaak van het debiteren en crediteren uit het journaal slechts behoeft over te schrijven; terwijl men anders, en vooral bij posten waar ingewikkelde zaken ten grondslag liggen, uit de omschrijving moet uitzoeken wat daarvan betrekking heeft op den debiteur en wat op den crediteur.’
Het tweede geval: twee of meer debiteuren en één crediteur.
Den memoriaal post: |
|
Verkocht aan A. 100 Bn. koffij |
|
f 3500 |
|
en aan B. 200 Bn. koffij |
|
f 7000 |
|
_____ |
|
f 10500 |
journalizeert men, op de oude manier, aldus: |
|
Diversen aan Goederenrekening f 10500. Voor verkocht. |
|
|
A. |
|
|
voor gekocht 100 Bn. koffij |
f 3500 |
|
|
B. |
|
|
voor gekocht 200 Bn. koffij |
f 7000 |
|
|
_____ |
f 10500 |
Ik vestig hier de aandacht op het woord ‘Diversen’, dat in het dubbelboekhouden een groote rol heeft gespeeld en nòg speelt.
Dikwijls heb ik me afgevraagd, waarom zoo velen aan dat woord zoo hardnekkig vasthouden. Doet het dan zooveel dienst? Ik geloof het niet. Men is het woord gaan gebruiken - een andere reden kan ik me althans niet denken - om aan te toonen dat er meer dan één debiteur is. Maar dit blijkt reeds uit den journaalpost zelven voldoende.
Doch niet alleen dat het woord ‘diversen’ geen dienst bewijst, het doet zelfs een groote ondienst. Of zou het goed wezen, bij een wetenschap die waarlijk reeds vormen en termen genoeg heeft, den leerling nog lastig te vallen met woorden die niets beteekenen?
Ik kan me dan ook volkomen vereenigen met het denkbeeld van den heer Droogleever, om met het woord diversen voor goed te breken en den post op déze wijze te journalizeren:
| |
| |
A. |
|
|
voor gekocht 100 Bn. koffij |
f 3500 |
B. |
|
|
voor gekocht 200 Bn. koffij |
f 7000 |
|
_____ |
|
f 10500 |
|
_____ |
Aan Goederen |
|
|
voor verkocht 300 Bn. koffij |
f 10500. |
Droogleever's denkbeeld vindt reeds diverse verdedigers; moge het hem gelukken dat woord van de plaats te verdringen die het in de boekhouderswereld nog altoos inneemt.
Ook in het derde geval: één debiteur en twee of meer crediteuren, heeft dat ‘diversen’ zich weten in te dringen.
De voorstanders van ‘diversen’ zullen den memoriaalpost:
|
Aan A. |
|
geremitteerd 1 remise op Amsterdam |
|
f 100 |
verkocht 100 Bn. koffij |
|
f 3500 |
|
_____ |
|
f 3600 |
journalizeren |
|
|
A. aan Diversen f 3600 |
|
|
Voor hem geremitteerd en verkocht |
|
|
Aan Remiserekening |
|
|
voor 1 remise op Amsterdam |
f 100 |
|
|
Aan Goederenrekening |
|
|
voor 100 Bn. koffij |
f 3500 |
|
|
_____ |
f 3600 |
Hier moet ‘diversen’ dienen om te annonceren dat er meer dan één crediteur is. Maar de aankondiging is ook hier geheel en al overbodig; het blijkt uit het volgende gedeelte van den journaalpost. En daarom zullen wij beter doen wanneer wij journalizeren:
A. |
|
|
voor hem geremitteerd en verkocht |
f 3600 |
|
_____ |
Aan Wissels in Hollandsch geld |
|
|
voor 1 remise op Amsterdam |
f 100 |
Aan Goederen |
|
|
voor 100 Bn. koffij |
f 3500 |
|
_____ |
|
f 3600. |
In het vierde en laatste geval neemt onze oude kennis ‘Diversen’ bepaald de overhand. Nu luidt de omschrijving in den regel: Diversen aan Diversen...., voor het onderstaande. Heel duidelijk is 't niet; veel verder brengt 't ons niet. En tòch, zoo ge een blik moogt
| |
| |
slaan op het journaal van vele boekhouders, dan zult gij zien dat ze van het ‘Diversen aan Diversen’ niet kunnen scheiden.
Laat ons dezen memoriaalpost nemen:
Factuur aan E. te Hamburg |
|
|
over 100 Bn. koffij |
f 3500. |
|
Onkosten |
f 28.40 |
|
_____ |
|
f 3528.40 |
|
Commissie 1½% |
f 52.93 |
|
_____ |
|
f 3581.33 |
en aan F. te Heilbronn |
|
|
over 100 Bn. koffij |
f 3480 |
|
|
Onkosten |
f 31 |
|
|
_____ |
|
|
f 3511 |
|
|
Commissie 1 ½% |
f 52.67 |
f 3563.67 |
|
_____ |
_____ |
|
f 7145 |
Zeer velen journalizeren den post nog op déze wijze: |
|
Diversen aan Diversen f 7145, voor het onderstaande. |
|
E. te Hamburg |
|
|
voor factuur over 100 Bn. koffij |
f 3581 33 |
|
F. Heilbronn |
|
|
voor idem |
|
f 3563.67 |
|
|
_____ |
|
|
f 7145 |
|
Aan Goederenrekening |
|
|
voor 200 Bn. koffij |
|
f 6980 |
|
Aan onkostenrekening |
|
f 59.40 |
|
Aan commissierekening |
|
f 105.60 |
|
|
_____ |
f 7145 |
Waartoe dient nu toch in 's hemels naam het hoofd van dezen post? Wordt door dat ‘Diversen aan Diversen’ de zaak eenigzins duidelijker of gemakkelijker gemaakt? Volstrekt niet. Wèl heeft het deze nadeelige zij, dat men er wat achter zoeken zal ofschoon er volstrekt niets achter zit. Laat ons daarom die overbodige formule - van ‘rekening’ behoeven we niet meer te spreken - achterwege laten; we zullen er wezenlijk niets bij verliezen.
Droogleever heeft niet geschroomd deze revolutie in het journaal voor te dragen, en reeds dáárom heeft, m.i., zijn boek verdienste.
Er is nog een andere belangrijke vereenvoudiging die Droogleever in het journaal brengen wil; ik bedoel het zoogenaamde pointeren. Ik meen echter dat Droogleever's voorstelling van de zaak (Inleiding, VIII) niet volledig, en daardoor niet helder is. Velen zijn, om de bekende
| |
| |
reden, gewoon de eindbedragen van het journaal op te tellen. Maar op welke wijze? Dat heeft de heer Droogleever niet medegedeeld. En dat mis ik hier toch ongaarne. Wanneer wij een nieuwen weg willen aanwijzen, dan moeten wij allereerst zeggen welke de oude, tot nu toe gevolgde is en waarom wij hem behooren te verlaten.
In de zaak zelve heeft de heer Droogleever, naar mijne beschouwing, volkomen gelijk. Velen werpen het bedrag van elken journaalpost in eene afzonderlijke kolom uit, tellen de verschillende bedragen van folio 1 op, transporteren de som en behandelen de volgende bladzijden op dezelfde wijze. Ik kan me verbeelden wat 'n verschrikkelijke cijfers men zoodoende krijgen moet, en vind 't heel natuurlijk dat men fout op fout begaat, want - Droogleever heeft wèl gelijk - groote optellingsommen te maken, is een heel lastige zaak.
Over de rekeningen in het grootboek maar één woord.
Winst en verlies wil de schrijver omzetten: Verlies en winst. Ik geloof dat hij gelijk heeft, maar meen dat hij zich niet duidelijk heeft uitgedrukt. Vergis ik me niet, dan was zijn gedachtengang deze: wanneer men van winst en verlies spreekt en dus het woord winst aan de debet-, het woord verlies aan de creditzij van het grootboek zet, dan komt het verlies dat men op die rekening boekt, onder winst, de winst daarentegen onder verlies. En dát gaat toch waarlijk niet. - Daarenboven, wij spreken van debet en credit, van debiteur en crediteur, waarom, vraag ik, zouden we dan ook niet spreken van: verlies en winst? De Duitschers zeggen óók: Verlust und Gewinn.
Dit weinige wat aangaat het journaal en het grootboek.
Ik zou thans wenschen, bij verschillende punten stil te staan die ik bij het lezen van Droogleever's boek heb opgeteekend. Maar ik zou dan veel te uitvoerig worden, en bepaal me dus tot twee hoofdpunten. Te meer, daar ik verzoek, straks nog een paar woorden te mogen zeggen naar aanleiding van des schrijvers ‘verklaring van eenige in den handel gebruikelijke termen’.
I. 't Is van het grootste belang met juistheid te bepalen, in welke gevallen iemand - ik spreek nu alleen van de persoonlijke rekeningen - gedebiteerd, in welke hij gecrediteerd wordt. Ik zeg het onzen goeden Oudshoff na: ‘Ziehier den hoeksteen waarop het gansche gebouw van het dubbelboekhouden rust; de spil waarom iedere post zich beweegt...’
Men is dan in de eerste plaats debet, herinnert de heer Droogleever, voor hetgeen men voor eigen rekening ontvangt; credit voor hetgeen men voor eigen rekening uitgeeft.
Waarom?
Hooren wij den schrijver zelven. Hij zegt:
‘Als A. van B. koopt 100 balen koffij, dan is A. deze koffij aan
| |
| |
B. schuldig. A. is dus debet, en B., die deze koffij van A. te vorderen heeft, is daarvoor credit.
Wanneer nu B. van A. f 5000 ontvangt, dan is hij dit geld aan A. schuldig, terwijl deze daarvoor credit is.
Deze beide handelingen worden ieder afzonderlijk geboekt, waardoor dus uit de boeken blijkt, dat B. van A. te vorderen heeft 100 balen koffij, en A. van B. f 5000; zij komen overeen om die beide vorderingen tegen elkander te vereffenen, waardoor dan beider schulden ophouden te bestaan.
Hieruit blijkt, dat men debet is voor hetgeen men voor eigen rekening ontvangt, ongeacht of men het ontvangene te vorderen had of niet, en ook dat men credit is voor wat men voor eigen rekening uitgeeft.’
Dit alles is volkomen waar. Doch heeft de schrijver daardoor nu bewezen wat hij gemeend heeft te moeten bewijzen, waarom namelijk - in den aanvang - A. debet en B. credit, en - later - B. debet en A. credit wordt? Waarom - dacht ik, deze passage lezende - hier de vereffening van de vorderingen te pas gebragt? Brengt onze schrijver daardoor niet in de dood eenvoudige zaak een element dat er volstrekt niets meê te maken heeft?
Ik geloof dat de schrijver heeft willen bewijzen wat hij niet heeft kunnen, en wat wij eigenlijk ook niet behoeven te bewijzen. Dat ik, iets van u koopende, uw debiteur word, en dat gij mijn crediteur wordt, - ik zou haast zeggen: dat gevoelen we. En daarom meen ik dat op dit punt de voorkeur verdient hetgeen Oudshoff zegt: ‘De juistheid dezer stelling’ - hij die ontvangt, moet gedebiteerd; hij die uitgeeft of levert, moet gecrediteerd worden - ‘kan niet betwijfeld worden, als men slechts in aanmerking neemt, dat niemand eene zekere som schuldig of debet kan worden, tenzij hij de waarde daarvan ontvangen heeft; en dat niemand eene som van ons moet hebben, of credit zijn kan, tenzij hij ons de waarde daarvan, waarin het ook besta, gegeven of geleverd hebbe.’
Gij ziet het, O. bewijst niet; de juistheid der stelling ‘kan niet betwijfeld worden.’ De heer Droogleever wil wèl bewijzen. Hij laat het een en ander voorafgaan, compliceert zelfs de zaak eenigermate, en eindigt dan met te zeggen dat uit al het voorafgegane ‘blijkt’.... quod demonstrandum erat.
II. Een ander geval waarin wij debet worden: wanneer voor onze rekening wordt uitgegeven.
‘A. verzoekt aan B.’, zegt de schrijver op pag. 28, ‘om voor zijne rekening te betalen aan C. f 100. B. voldoet hieraan en debiteert voor deze f 100 A., die hem dit heeft opgedragen. Zoo A. aan B. order had gegeven die betaling te doen aan D. of E., zou toch A. de debiteur blijven, terwijl B. met den persoon aan wien hij het geld geeft, in dit geval niets heeft te maken.’
| |
| |
Dit alles is weêr volkomen waar. Doch waarom wordt nu A. de debiteur van B., niettegenstaande niet hij, A., maar C. uit handen van B. ontvangen heeft?
Die vraag moeten wij stellen en beantwoorden, zoo we althans de zaak willen duidelijk maken voor den leerling.
En nu had, dunkt mij, de schrijver aldus moeten redeneren:
A. moet aan C. f 100 betalen en wil, omdat hij geen geld heeft, tot dat einde van B. f 100 leenen. Eigenlijk zou nu B. die f 100 aan A. moeten geven, die ze dan wederom aan C. zou ter hand stellen. Wanneer de zaak aldus liep, zou A. inderdaad uit de handen van B. ontvangen, en dus de debiteur van B. worden. Maar nu zegt A. tegen B.: ge behoeft mij die f 100 niet ter hand te stellen; keer ze maar dadelijk uit aan C., die ze toch van mij hebben moet. Wanneer B. aan dien last gevolg geeft, dan wordt toch A. zijn debiteur, niettegenstaande deze feitelijk niet ontvangen heeft, omdat A. door de betaling van B. aan C. evenzeer gebaat is als wanneer hij in persoon die f 100 uit handen van B. ontvangen had. Dat B. zich in aanraking heeft gesteld met C., diende alleen om omslag te vermijden, maar verandert den aard der zaak volstrekt niet, brengt in de verhouding tusschen A. en B. hoegenaamd geen wijziging.
Ik kom thans tot de zoo even bedoelde ‘verklaring van eenige in den handel gebruikelijke termen.’
Dit gedeelte van het werk durf ik niet gelukkig noemen. Uit mijn vele aanteekeningen wil ik enkele aan het oordeel van den schrijver onderwerpen.
Arbitrage definieert de schrijver:
‘Berekening, waardoor men ziet welke de voordeeligste weg is om een wisseloperatie te bewerkstelligen.
Vergelijking der verschillende wijzen van uitvoering, ten einde de gunstigste te leeren kennen.’
De definitie bevat te veel en te weinig.
Te veel, omdat ze tweemaal hetzelfde zegt.
Maar ook te weinig. Men arbitreert toch niet alleen om eene wissel-operatie te maken, maar òòk om te zien hoe men het voordeeligst zijn schuld betaalt, zijn inschuld int. Ik zou daarom den schrijver deze definitie van arbitrage willen voorstellen: Het onderzoek dat men instelt ter beantwoording van de vraag, hoe men het voordeeligst een schuld betaalt, een inschuld int, een wissel-operatie maakt.
Assurantie. ‘Verzekering tot schadeloosstelling’, zegt onze schrijver, ‘door de eene partij aan de andere gegeven, om tegen overeengekomen premie, in geval van schade waaraan zij is blootgesteld, vergoeding te geven.’
Derhalve: Verzekering tot schadeloosstelling.... om... vergoeding te geven.
| |
| |
Ik voor mij zou de zaak liever op deze wijze omschrijven:
Assurantie is een overeenkomst waarbij iemand, tegen genot eener premie, zich jegens een ander verbindt om..... (En dan verder als in art. 246 van het wetboek van koophandel.)
Boekhouder van schepen.... ‘Niemand dan een der medereeders kan tot boekhouder der reederij worden benoemd, dan met gemeen overleg van alle reeders.’
Ik veroorloof mij u te doen opmerken, dat artikel 326 van het wetboek van koophandel zegt: ‘ten zij met gemeene toestemming van al de reeders.’
Chertepartij. ‘Contract, over de geheele of gedeeltelijke bevrachting van een schip voor een geheele of gedeeltelijke zeereis.’
De schrijver zou zich, naar mijn bescheiden meening, juister en duidelijker uitgedrukt hebben, wanneer hij had gezegd: Schriftelijk contract, betreffende de verhuring van de geheele of gedeeltelijke scheepsruimte.
Delcredere. ‘Borgstelling voor prompte betaling van een derde. Het loon daarvoor.’
Dus elke borgstelling, ook bij niet-handelszaken, ook in die waarvan het burgerlijk wetboek spreekt? Ik geloof dat de definitie veel te ruim is, en zou de omschrijving van den schrijver willen vervangen door de volgende:
Delcredere is de premie die de committent aan den commissionnair geeft, opdat de laatste op zich neme de risico van insolventie van dengeen, aan wien hij voor rekening van zijn committent crediet verleent.
Wat is de zaak? Wanneer men bijv. aan een commissionnair goederen ter verkoop zendt en niet bepaalt dat hij slechts à contant zal moeten verkoopen, is de commissionnair niet aansprakelijk wanneer de derde, met wien hij gehandeld heeft en die op het oogenblik van den verkoop als soliede bekend stond, naderhand insolvent wordt. Om nu dit gevaar voor den committent te ontwijken, heeft de handel dit gebruik ingevoerd: Men komt overeen met den op eene andere plaats gevestigden commissionnair, dat hij op zich zal nemen de risico van de insolventie van den persoon aan wien hij verkoopt, tegen betaling van eene zekere premie van assurantie, (gewoonlijk 1 of 2% van het provenu der goederen) onafhankelijk van zijne gewone provisie.
Een zoodanige overeenkomst levert èn voor den committent èn voor den commissionnair voordeelen op. De eerste offert een premie op, maar kan nu ook, zooals de koopman zich pleegt uit te drukken, gerust slapen, als zijne goederen verkocht zijn. Daarentegen draagt de commissionnair de risico der insolventie, doch hij bevindt zich in den regel ter plaatse waar de goederen verkocht worden en weet dus gewoonlijk beter dan de elders woonachtige committent aan wie hij crediet kan verleenen.
| |
| |
Dàt is - naar ik meen - hetgeen de handel verstaat onder het woord delcredere, dat in ons wetboek van koophandel maar éénmaal (artikel 240 alin. 2) voorkomt.
Disconteren. ‘Koopen van nog niet vervallen wissels tegen korting van interest voor den nog loopenden tijd.’
Zeggen wij liever: Koopen van nog niet vervallen wissels, met korting van zeker bedrag voor den tijd dien de wissel nog te loopen heeft.
Disconto. ‘Rentevoet voor den nog loopenden tijd van een wissel.’
Disconto is de korting van het bedrag van den wissel die vóór den vervaldag verkocht wordt. Een van de twee factoren bij de berekening van die korting - den rentevoet - mogen wij niet verwarren met de korting zelve.
De schrijver geeft ten slotte van zijn werk eenige ‘formulieren.’ Daaronder komen o.a. voor de wisselkoersnoteringen te Rotterdam en te Amsterdam. Het komt mij voor dat hier eenige toelichting noodig was geweest.
De indruk dien ik, na gezette overweging, van het werk van den heer Droogleever Fortuijn heb gekregen, is deze, dat het ja bij eene volgende uitgave op menige plaats geretoucheerd behoort te worden, maar toch nu reeds, bij omzigtig gebruik door den leeraar, aan het onderwijs dienst kan bewijzen.
's Gravenhage, April '69.
Mr. J. Léon.
|
|