gij ter hand te nemen, geen bedelzak hange over uwe schouders, neen, ik spreek tot kinderen der 19e en niet der 11e of 12e eeuw; en in hunne taal roep ik hun toe: haalt uwe reiskoffers voor den dag, voorziet u van goud of wisselbrieven, neemt plaats op stoomboot of spoortrein, en spoedt u naar die oorden, waar het heerlijkst natuurgenot u wacht en de ziel als ontworsteld aan het stof zich op de vleugelen der aanbidding verheft tot voor den troon des Oneindigen!
Welk gedeelte van Zwitserland zult gij gaan bezoeken? Alles, zoo mogelijk alles, moet gij zien. Elk gedeelte van het land heeft zijn eigenaardig schoon, en er is nog niemand gevonden die kan zeggen, aan welk plekje de palm der overwinning toekomt. Maar wat gij ook verzuimt, nooit moogt gij nalaten een bezoek te brengen aan elk der overschoone meeren, die overal aan het landschap zulk eene onbeschrijfelijke lieftaligheid bijzetten. De Vierwaldstätter met zijn kolossale bergenmassa's en romantische vormen, de Züricher See met zijn bekoorlijke villa's en het zacht poëtische waas dat over zijn oevers ligt uitgestrekt, de Thuner See, waarover de Jungfrau troont en de Blümlis Alp zijn liefelijkheden strooit, of de Briënzer met zijn Giesbach en zijn geweldigen Faulhorn, wie van deze zou de schoonste zijn? Of staan ze alle achter bij het zuidelijkste dier wateren, bij het meer dat Voltaire steeds mon lac noemde, en aan welks oevers Rousseau zijn sentimenteele roman-helden en -heldinnen plaatst? Ten vorigen jare, toen ik na een vermoeijenden togt naar Zermatt en de Monte Rosa, aan de oevers van het meer van Genève kwam uitrusten, en op de heerlijke terrassen van het hotel Monnet te Vevey of Beau rivage te Ouchy mijne oogen over die azuren wateren liet weiden, met de blaauwe Savooische bergen in het verschiet, was ik geneigd het te gelooven, en riep bij mij zelven uit: het pleit is gewonnen, schooner plekje is er op aarde niet! Heeft de pracht van dien schoonen zomer, of de zoete rust na afmattende bergbeklimmingen, of het comfort dier uitstekende hotels, iets bijgebragt tot dit misschien eenigzins partijdig oordeel? Het kan zijn; toch geloof ik dat elk Zwitsersch reiziger, ook bij herhaald bezoek van dit land, zich telkens zal getrokken voelen tot de
oevers van den Léman, of het meer dat bij ons zijn naam ontleent aan Genève.
Welnu, het is aan dit meer dat de schrijver van bovenstaand werkje u tot een veiligen gids zal strekken. Het is van de beroemde stad aan zijn zuidelijksten uithoek gelegen, dat hij u een uitvoerige beschrijving geeft. Bij hem zult gij, wel is waar, Bädeker of Murray of Berleps niet kunnen ontberen. Geen hotels of reisroutes wijst hij u aan, maar op den spoortrein of in de stoomboot, of bij een langer verwijl, in de oogenblikken die het u niet mogelijk is aan wandelen, of rijden of varen te besteden, zal hij u een hoogst aangename en interessante lectuur opleveren, vrij wat beter dan wat ons telkens door rondventers of op spoorwegbureaux wordt aangeboden. Maar ook voor hen die