De Tijdspiegel. Jaargang 26
(1869)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 533]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Godgeleerdheid en onderwijs.Het wetsontwerp op het hooger onderwijs van den minister Fock vergeleken met dat van den oud-minister Heemskerk,
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 534]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tuurwetenschappen geen onderrigt in 't Grieksch te laten geven. Wij weten wel, dat bij overgangsexamens van de eene klasse naar de andere vorderingen in het Grieksch tot een even strenge voorwaarde kunnen gesteld worden als thans geschiedt of ten minste behoort te geschieden. Maar wij zien dan ook niet in, waartoe de weglating van dit vak op het staatsexamen anders kan dienen, dan om allerlei middelen ter ontduiking van deze studie in de hand te werken. En het vormende nut dezer letterkunde voor 't hooger onderwijs zal de minister toch wel allerminst ontkennen? Hij zal toch wel een der laatsten zijn om te loochenen, dat de grieksche letterkunde rijkere vruchten tot vorming van smaak en verheldering van het denken kan opleveren dan de latijnsche? 't Valt onzes inziens niet te ontkennen, dat er bij de splitsing der examenvakken een zeker hinken op twee gedachten plaats heeft. Wat is, moeten wij vragen, het doel des ontwerpers? Wil hij alleen staatsexamen afnemen in die vakken, welke de toekomstige student niet missen kan ten behoeve zijner volgende vakstudie, en de overige als wetenschappen ter algemeene geestontwikkeling wèl later doceren, maar toch zóó, dat de Staat ter toelating tot latere akademische examens zich er niet mede bemoeit? Hiervoor schijnt te pleiten, dat juristen en literatoren vrijstelling hebben van wiskunde en fyzische wetenschappen; dat aanstaande medici en filozofen noch over Grieksch (?), noch over aardrijkskunde en geschiedenis, noch over staathuishoudkunde enz. ondervraagd zullen worden en dat het Latijn hun gemakkelijk wordt gemaakt. Maar er tegen pleit, dat literatoren bv. staathuishoudkunde en gemeente-, provinciale- en staatsinrigting van Nederland, dat medici Nederlandsche letterkunde (?) moeten verstaan. Dergelijke zaken wijzen er op, dat de minister gymnaziaal onderwijs opvat als algemeen vormend voor alle hoogere studie. En dit is, dunkt ons, het ware oogpunt, waaruit het onderwijs op 't gymnasium werkelijk moet beschouwd worden. De vraag is, of de minister dit niet wederom uit het oog verliest, wanneer hij bv. een toekomstigen medicus geheel ontslaat van examen in historie en Grieksch en duidelijk te kennen geeft, dat latijnsche dichters, redenaars, geschiedschrijvers voor hem overbodige weelde zijn - hij behoeft immers alleen bewijzen te geven, dat hij wetenschappelijke schrijversGa naar voetnoot(*) (dus bv. Vitruvius, Celsus, Columella) verstaat! Of misschien is de bedoeling, dat de examinator hun de Pharmacopoea zal voorleggen? De aanstaande medicus en filozoof zal dus vrij gelijk staan met een leerling der hoogere burgerschool plus een weinig | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
potjeslatijn? Is dat, moet men vragen, voorbereiding tot hooger onderwijs? Doch al weder zal hierop geantwoord worden: gij verwart het examen met het onderwijs aan 't gymnasium: al loopt het examen slechts over die vakken, het onderwijs omvat er veel meerdere. De medicus en de filozoof kunnen immers even goed als jurist en literator geschiedenis en Grieksch en klassiek latijn geleerd hebben, al leggen zij er geen staatsexamen in af! Dit is volkomen waar. Wij zelven wezen er reeds herhaaldelijk op, dat aan het gymnasium zelf de maatregelen moeten genomen worden om de opleiding van geen der leerlingen tot eenzijdigheid te doen vervallen. Maar er bestaat eene andere zwarigheid: als aan toekomstige beoefenaren der natuurwetenschappen zulk een examen wordt afgenomen als het ontwerp voorslaat, hoe zal het dan gesteld zijn met de algemeene geestontwikkeling van hen, die niet aan de gymnasia, maar door privaatonderwijs hunne opleiding hebben ontvangen? Men behoeft geen profetischen geest te bezitten om te voorspellen, dat de zoodanigen zich tot het examen zullen aanmelden zonder ooit wiskunde, anderen zonder ooit Grieksch en historie geleerd te hebben, zonder ooit een klassiken latijnschen auteur onder de oogen te hebben gehad! 't Gevolg zal zijn, dat het door privaatonderwijs ‘klaarmaken’ verbazend zal toenemen. En wie den geest des tijds kent, zal ligt inzien, dat de medici en filozofen, die zich voor 't examen aanmelden, in den regel niet zullen komen van de gymnasia, maar van de hoogere burgerscholen; een stuk of wat privaatlessen zijn ligt onder de hand waar te nemen! Hoe moet men zulk een maatregel kwalificeren: als bevorderen of benadeelen van ‘de beoefening der wetenschap om haar zelve’? Werkt zóó ‘het vaderland mede tot vooruitgang der wetenschap,’ of geeft het de middelen aan de hand om jongelieden zoo eenzijdig, als maar eenigzins mogelijk is, ontwikkeld naar de hoogeschool te zenden en de ‘zelfstandige beoefening der wetenschap’ tot een ijdel woord te maken? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Examen van hen, die niet een gymnasium bezocht hebben.'t Is, naar onze meening, allernoodzakelijkst, dat ten behoeve van aldus voorbereiden een afzonderlijk artikel aan het ontwerp toegevoegd worde, aldus luidende: Van hen, die geen bewijs kunnen vertoonen, dat zij hunne opleiding hebben ten einde gebragt aan een rijks-gymnasium of aan eene inrigting, in art. 7 bedoeld, zal bovendien examen worden afgenomen: Van hen, die zich op de studie der regten, der staatswetenschappen of der letteren zullen toeleggen, in de wiskunde; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van hen, die zich op de studie der genees-, heel- en verloskunde, der artsenij-bereidkunde of der wis- en natuurkundige wetenschappen zullen toeleggen, in de vakken vermeld onder a, b, n, o. Wanneer niet een artikel in dezen geest aan het ontwerp toegevoegd wordt, zal men, vrees ik, van nog zonderlinger manieren tot voorbereiding voor de hoogeschool hooren dan thans, en de gymnasia zullen alleen voorbereidingsplaatsen worden voor aanstaande juristen en literatoren - over theologen later. Medici en filozofen zullen, even als de voormalige toekomstige klinisten, zich al dat hoofdbreken met klassike studie wel weten te besparen. Wat dunkt u, zal er nu een echt wetenschappelijke geest komen onder onze geleerden in 't vak der medicijnen en der filozofie? Voegt men dergelijke bepaling, als wij voorstelden, bij de wet, dan zien wij er geen bezwaar in, dat voor hen, die van een gymnasium ontslagen zijn, niet examen worde afgenomen in alle vakken, waarin zij onderwijs ontvangen hebben. Dat is niet noodig. De Staat oefent, dunkt mij, dan alleen eenig toezigt, dat, behalve het algemeene onderrigt ter geestontwikkeling, die vakken niet verzuimd zijn, welke de aanstaande student ter verkrijging van het eerstvolgende diploma inzonderheid noodig heeft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Welk examen moet worden afgelegd door toekomstige beoefenaars der geschiedenis en der godgeleerdheid?Dat zij examen moeten afleggen is zeker. De artt. 88 en 89 toch luiden: ‘88. Het meesterschap in de verschillende vakken wordt verkregen door het afleggen van de hierna vermelde examina. 89. Tot het afleggen dezer examina wordt een ieder, onverschillig waar hij de daarvoor vereischte kundigheden hebbe opgedaan, toegelaten, mits hij in het bezit zij van het getuigschrift vermeld in art. 9.’ Aangezien er nu een meesterschap in de geschiedenis (art. 122), en een in de godgeleerdheid (art. 123-125) bestaat, is de vraag: Welk examen moeten zij afleggen vóór hunne komst aan de hoogeschool, ten einde later het diploma van hun meesterschap te kunnen magtig worden? Het art. 10, waarmede wij ons thans bezig houden, laat ons in niet geringe onzekerheid. Toekomstige godgeleerden en geschiedkundigen worden er niet in genoemd. Zijn er een of twee alinea's, op hen betrekking hebbende, uitgevallen? Dit is niet waarschijnlijk! Wat dan? Kan misschien op hen slaan de derde alinea van het artikel 10, aldus luidende: ‘Voor hen, die een algemeen examen wenschen af te leggen, de vakken vermeld onder a, b, d, o, q en r.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat wordt hier met het woord algemeen bedoeld? Is het een examen voor jongelui, die, zooals in Duitschland vaak voorkomt, het gymnasium hebben bezocht, en toch niet voornemens zijn hunne studiën aan de hoogeschool voort te zetten? Dat de zoodanigen toch een getuigschrift zouden verlangen, laat zich denken; maar dat er in Nederland zulke discipels zullen gevonden worden, laat zich niet denkenGa naar voetnoot(*). Wat dan? Is dit algemeene examen voor hen, die naar de akademie gaan, zonder nog bepaald te hebben, op welk vak zij zich zullen toeleggen, zoodat zij een volgend jaar het kunnen aanvullen met de speciale vakken der eerste en der tweede alinea? Of is dit algemeene examen juist bestemd voor theologen en historici? Zonderlinge beteekenis van 't woord ‘algemeen!’ 't Mocht er dan toch waarlijk wel bijstaan; anders is het te vreezen, dat aanstaande godgeleerden en geschiedvorschers bij art. 89 zullen blijven vragen: welk getuigschrift moeten wij bezitten? Bovendien, waarom aan theologen speciaal een examen over grieksche en romeinsche oudheden afgenomen? Of is hier wederom een drukfout? Hoe 't ook zij, 't een en ander heeft dringend nadere opheldering noodig. Zoo de geheele alinea niet eene vergissing of drukfout is, zouden wij voorstellen in haar plaats te lezen: ‘Voor hen, die zich op de studie der godgeleerdheid zullen toeleggen, de vakken vermeld onder a, b, c, e, o, benevens de bewijzen dat de candidaat met gemak de schrijvers in de fransche, hoogduitsche en engelsche talen verstaat.’ Verder art. 116 aldus te lezen: ‘Er zijn zes einddiplomata in de letterkundige wetenschappen verkrijgbaar: 1o. enz. 6o. in de geschiedenis.’ Eindelijk diende bij het artikel, welks toevoeging wij wenschelijk achtten voor hen, die door privaatonderwijs zijn opgeleid, bepaald te worden, dat ook aanstaande theologen in dat geval een examen in de wiskunde zullen moeten doorstaan.
Uit art. 11 blijkt, dat er meer dan ééne kommissie zal werkzaam zijn, om het examen, waarover wij handelen, af te nemen. Zoo ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 538]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meerdert zeker 't getal der examinatoren; maar zij kunnen daarentegen ook met minder langdurige zitting volstaan. Volgens de memorie van toelichting (p. 37 vg.) is deze maatregel genomen ten gerieve der examinandi: aan hen wordt thans de vrijheid gelaten ‘zelf de commissie, die hen examineren zal, te kiezen.’ Wij willen niets vóór of tegen dezen maatregel in 't midden brengen; maar ons liever, tot afwisseling in deze drooge beschouwing, een oogenblik vrolijk maken over de zonderlinge wijze, waarop een gymnaziast - 't was niet een van de domste - deze woorden misverstond. 't Jonge mensch verheugde zich innig over de groote liberaliteit van deze wet. Vooral beviel hem bijzonder, dat hij en zijne kameraden ‘de commissie, die hem examineren zal, zouden mogen kiezen.’ Ze zouden, meenden zij, wel zorgen slechts zulke lieden er toe te benoemen, op wier toegevendheid zij konden staat maken! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Studie-plan aan de gymnasia.Naar ons inzien kunnen in het studie-plan der gymnasia twee wegen gevolgd worden. Men veroorlove mij den eenen te noemen de duitsche rigting; de andere is die, welken de heer Heemskerk in zijn ontwerp voorsloeg. Men ziet het, de vakken, die aan een gymnasium zullen onderwezen worden, vormen een tamelijk lange lijst. Nu is de vraag: zullen alle leerlingen, onverschillig voor welk studievak zij bestemd zijn, de lessen in al die vakken bijwonen, of zal de splitsing, die bij het eindexamen wordt voorgeslagen, ook gedeeltelijk op het onderwijs worden toegepast en, zoo al niet bij den aanvang, dan toch in de laatste jaren van den cursus? Voor het eerste stelsel, dat aan de pruissische gymnasia wordt toegepast, valt veel te zeggen. Reeds de algemeene ontwikkelende strekking van gymnaziaal onderwijs, waarmede deze regering veel schijnt op te hebben, - blijkens het ideaal, dat zij zich vormt van de progymnasia als kweekscholen van algemeene beschaving en de bepaling omtrent een ‘algemeen examen’ voor hen, die niet met een ‘maatschappelijk doel het hooger onderwijs zoeken’ - het begrip, dat het gymnasium, behalve voorbereiding voor de hoogeschool, ook algemeene ontwikkeling moet verschaffen, maakt het denkbeeld aanbevelenswaardig, dat de lessen in alle vakken door alle leerlingen, zonder onderscheid, zullen bijgewoond worden. Van de vrije keuze der ouders, of inderdaad der hunne ouders bepratende leerlingen willen wij liefst niet meer spreken. Zoo eerst zal een jongeling veelzijdig ontwikkeld aan de hoogeschool komen. Dáár eerst splitsen de studievakken zich, nadat hij op het gymnasium algemeene gronden zoowel van letterkunde en geschiedenis, als van fyzische wetenschappen heeft gelegd. Daar eerst zie ik het ideaal van echt gymnaziaal onderwijs verwezenlijkt, waar de aanstaande | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 539]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
literator, jurist en theoloog niet eenzijdig alleen taal en historische studiën hebben gedreven met de grondslagen der wiskunde, maar waar tevens de algemeene beginselen van natuur-, schei-, delfstof-, aard-, planten- en dierkunde hun een open oog en ontvangbaren geest hebben verschaft om de gewrochten van natuur en kunst te begrijpen. Omgekeerd zie ik het behoedmiddel tegen de eenzijdigheid, waarin medicus en natuurfilozoof zoo ligt vervallen, hierin, dat zij even ver als hunne toekomstige medestudenten in de geestelijke en historische wetenschappen gevorderd zijn in de vakken der letterkunde en geschiedenis. Zoo eerst zien wij in het gymnasium de ware kweekschool voor hooger onderwijs, voor een onderwijs, dat niet tot hoofddoel stelt het geschikt maken om met een of ander beroep den kost te verdienen, maar een onderwijs, dat uitgaat van een onbevangen blik op het groote geheel der menschelijke kennis, om later het algemeene op het bijzondere toe te passen. Aan de pruissische gymnasia volgt men dan ook deze methode. Men vergunne mij uit het bekende werk van Dr. Wiese (p. 24) het algemeen studieplan der gymnasia mede te deelen, zooals het bij ministeriëel besluit van 7 Jan. 1856 is vastgesteld:
Deze regeling duldt intusschen op de verschillende inrigtingen, naar plaatselijke omstandigheden, velerlei uitzonderingen. Het aantal schooluren is op onze inrigtingen in den regel 32 uren per week. Hieruit zou volgen, dat men, met weglating van godsdienstonderwijs, teekenen en schrijven, tijds genoeg zou overhouden tot lessen in Nederlandsch, Engelsch, staathuishoudkunde enz., oudheden, uiterlijke welsprekendheid, die het ontwerp van onzen minister bovendien voorschrijft. Mitsdien zou, het pruissische studieplan tot grondslag ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
legd zijnde, het onderwijs in alle vakken ook aan onze gymnasia door alle leerlingen zonder onderscheid kunnen bijgewoond en het ideaal van algemeene geestontwikkeling ook ten onzent kunnen verwezenlijkt worden. Hiertegen zal men echter één bezwaar te berde brengen: er zijn alsdan te weinig lessen in de fyzische wetenschappen, niet voor juristen, literatoren en theologen, maar wel voor toekomstige medici en filozofen. In Pruissen geldt dit bezwaar niet. Men bedenke wel, dat de klassen tertia, secunda en prima aldaar van tweejarigen cursus zijn. Hierdoor verkrijgt de loop van zaken een geheel ander aanzien. In VI en V wordt (zie p. 624 vg.) het onderwijs in de natuurgeschiedenis, dat op de tabel tusschen ( ) staat, alleen dan ten uitvoer gelegd, wanneer de krachten van het onderwijzend personeel toelaten op eene populaire wijze de jeugdige leerlingen er mede bezig te houden. Zoo niet, dan worden de hierdoor opengevallen uren besteed aan aardrijkskunde en rekenen. Eerst in de derde klasse, welke twee jaren duurt, begint men met ernst zich op dit vak toe te leggen. Dan wordt b.v. botanica en zoölogie gegeven. In de secunda, eveneens twee jaren lang, b.v. een overzicht over physica. In prima, wederom van twee jaren, zie ik in een der voor mij liggende programmen, ‘de leer der imponderabilia.’ Wanneer wij dit in aanmerking nemen, dat de drie hoogste klassen, waarin de natuurwetenschappen moeten beoefend worden, elk twee jaren duren, zou het getal der leeruren wel niet te gering zijn om aan de zeer matige eischen te voldoen, die onze minister voor het eindexamen voorstelt. Doch de zaak verkrijgt een geheel ander voorkomen, wanneer men overweegt, dat de cursus der drie hoogste klassen, welke in Pruissen zes jaren inneemt, bij ons te lande in drie jaren moet afgelegd worden. Dan zijn zeker één of twee lesuren per week in deze vakken voor toekomstige beoefenaars der natuurwetenschappen veel te weinig. En neemt men er meerdere ten koste van onderwijs in talen, vooral in oude talen, dan zullen aanstaande literatoren enz. aanmerkelijk te kort komen. De beperkte duur van den cursus, die bij ons te lande niet langer kan zijn, dewijl het meer uitgebreid lager onderwijs, of liever, de zoogenaamde fransche school, minstens drie der beste leerjaren absorbeert, maakt het onmogelijk al de vakken te doen onderwijzen, die tot algemeene voorbereiding tot elke studie, welke het ook wezen moge, zoo hoogst wenschelijk moeten geacht worden. In Pruissen kent men dat meer uitgebreid lager onderwijs niet: gymnasium en reaalschool - gelijk staande met onze hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus - sluiten daar onmiddellijk bij 't lager onderwijs aan. Dit maakt een studietijd van negen jaren aan gymnasium en reaalschool | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mogelijk; en dit maakt ook, dat hetgeen hier aan beide soorten van inrigtingen met zenuwachtige haast en met overstelping van studievakken moet aangeleerd wordenGa naar voetnoot(*), bij onze over-rijnsche naburen grondig en zonder eenige overhaasting afloopt. Het éénige wat ons, naar mijne meening, overschiet, is de rigting, welke ik in mijne stukken van Mei en Junij des vorigen jaars den heer Heemskerk meende te moeten toeschrijven, te volgen. Vergis ik mij niet al te zeer, dan was het plan van dien minister de vier eerste jaren van den cursus voor allen gelijk te maken. Daar zouden dan de vakken onderwezen worden, die voor het progymnasium zijn voorgeschreven. Deze vakken zijn nagenoeg dezelfde, die aan de thans bestaande gymnasia worden onderwezen. Gedurende de twee laatste jaren echter zou eene splitsing plaats grijpen. Doch niet eene volkomene. Wij meendenGa naar voetnoot(†), het lag in den geest des ontwerpers, dat allen zonder onderscheid lessen bleven bijwonen in geschiedenis, wiskunde, nieuwe letterkunde en in Latijn en Grieksch. In de overige vakken echter zou, dacht ons, eene splitsing plaats grijpen, zoodat de tijd, dien de aanstaande medicus en filozoof aan natuur-wetenschappen wijden, door literator en jurist zouden besteed worden aan antiquiteiten, door den theoloog aan hebreeuwsche taal en, zoo mogelijk, ook aan joodsche oudheden. Op deze wijze wordt het hollandsche gymnasium eigenlijk eene inrigting van tweeslachtigen aard: de vier eerste jaren van den cursus zouden een tegenwoordig gymnasium, de twee laatste jaren de propaedeusis der hoogeschool, dat is, reeds gedeeltelijke vakstudie, zijn. De aard en strekking van het hooger onderwijs hier in Nederland van 's leerlings komst op 't gymnasium tot zijn propaedeutiesch examen - met eene kleine uitzondering voor medici en filozofen, die thans eigenlijk dubbele propaedeutica zullen hebben - zal dus nagenoeg onveranderd blijven. Alleen dit onderscheid zal er bij plaats hebben, en wij noemen het eene gezegende wijzigingGa naar voetnoot(§), dat het gedeelte van dit voorbereidend onderwijs, 't welk tot nu toe door professoren in de letteren werd verstrekt, thans zal gegeven worden door leeraren aan de gymnasia, en dat het aan deze inrigtingen zal gepaard gaan met behoorlijke tucht en orde. Wie in dit tweeslachtige karakter van ons gymnasium der toekomst - half inrigting tot algemeene ontwikkeling, half begin van vakstudie - een rede tot bezorgdheid moge zien, wij niet. Wij weten niet, of andere staten reeds het voorbeeld van zulke inrigtingen hebben gege- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ven. Doch dat doet in dit geval ook niets af. Het meer uitgebreide lager onderwijs brengt ons, Hollanders, ten opzigte der opvoeding op een exceptioneel standpunt. 't Noodzaakt ons tot de oplossing van het lastige probleem: evenveel en even degelijk als elders, maar - in minstens drie jaren korter tijd. Zonder overlading en dressuur zal dan wel 't éénige middel zijn splitsing en verdeeling, zonder daarom het algemeene geheel uit het oog te verliezen. Na hetgeen wij vroeger over het ontwerp Heemskerk schreven, vinden wij weinig stof tot verdere opmerkingen omtrent het gymnaziaal onderwijs. Nog slechts één punt is er, waarop wij meer in 't bijzonder de aandacht wenschen te vestigen. Het is op art. 18, dat nagenoeg hetzelfde inhoudt als art. 20 van het vorige ontwerp. Het geeft namelijk de wenschelijkheid te kennen, dat studenten, die zich aan eene der hoogescholen tot eenig vak van onderwijs voorbereiden, ‘belast worden met het geven van eenige lessen onder toezigt van een der leeraren aan het gymnasium in de gemeente, waar de hoogeschool gevestigd is.’ Niemand zal, dunkt ons, het heilzame van dezen maatregel ontkennen en niet de woorden der memorie van toelichting beamen: ‘daardoor zal men bij het vervullen van vakaturen aan de gymnasia personen kunnen kiezen, die de waarborgen opleveren, dat zij klassikaal onderwijs kunnen geven.’ Er zal toch wel geen rector van een der grootere gymnasia gevonden worden, die niet heeft moeten worstelen met volkomen ongeschikte docenten. 't Valt moeijelijk de geschiktheid tot het geven van klassikaal onderwijs en tot het handhaven van tucht en orde te bepalen bij iemand, die nog nooit praktiesch werkzaam is geweest. Allerminst is tot zulk eene beoordeeling in staat eene kollegie van curatoren, zooals het in den regel is zamengesteld. En toch doet zich bij herhaling het ongelukkig verschijnsel op, dat zij personen benoemen, zonder het advies van het hoofd hunner inrigting zelfs te vragen of er zich aan te storen. De uitkomsten zijn dan ook vaak allerbedroevendst. En het onbillijke en harde in deze willekeurige handelwijze is, dat de rector, de man, wiens praktische wenken men versmaadt, toch, met dergelijke vaak onbruikbare hulptroepen, aansprakelijk blijft voor den goeden afloop der bataille. Middelen om dit misbruik te keeren verdienen allen bijval. Daartoe kan reeds medewerken de minder absolute magt, die in beide ontwerpen in dit opzigt aan het kollegie van curatoren wordt toegestaan. De heer Heemskerk (art. 21) liet curatoren de aanbevelingslijst opmaken, doch niet dan ‘na verhoor van den inspecteur.’ Thans, nu deze zal ontbreken, wordt zij (ontw. F. art. 14), voor gemeente-gymnasia ten minste, opgemaakt door ‘burgemeester en wethouders, na verhoor van curatoren.’ Dat rijksgymnasia hunne leeraren regtstreeks van het gouvernement ontvangen (art. 13), spreekt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van zelf. 't Zelfde wordt het geval bij gymnasia, die rijkssubsidie genieten (art. 19). Doch de beste waarborg van alle is zeker deze, dat geene personen benoemd worden, dan zij, die de bewijzen hebben geleverd van geschikt te zijn om aan 't hoofd eener klasse te staan. Zou het niet, even als in PruissenGa naar voetnoot(*), tot wet kunnen gemaakt worden, dat een proefjaar moet zijn doorgestaan, voordat men aan eene inrigting van gymnaziaal onderwijs beroepbaar is? 't Is voor de kandidaten zeker 't gemakkelijkst, wanneer zij dezen tijd kunnen doorbrengen aan het gymnasium hunner akademiestad; maar of dit in 't belang van zulk een gymnasium zelf wenschelijk is, valt zeer te betwijfelen. De gymnaziasten eener akademiestad zouden zoo al zeer ligt het lot te gemoet gaan van de weesjongens, die, ten minste in mijn studietijd, tot cadaver moesten dienen, waarop de studenten in de theologie om beurten hunne proefstukken aflegden. Als ik mij wèl herinner, was deze methode niet bijzonder dienstbaar voor de degelijke en geleidelijke ontwikkeling en opleiding dezer knapen. De zaak ontaardde al ligt in een halve grap. Dit zou, vrees ik, ook 't geval worden, wanneer vele studenten een beurt zochten te krijgen bij 't onderwijs aan 't gymnasium hunner akademiestad. In Pruissen mogen niet meer dan twee kandidaten gelijktijdig aan ééne school werkzaam zijn. En dat zijn, zooals men weet, zeer groote scholen met tal van docenten en leerlingen. Verder zijn daar, zooals men bij Wiese zien kan, maatregelen genomen, om te verhoeden, dat zulk een kandidaat misbruikt worde om een docent uit te winnen. - Dit zou een kolfje naar de hand onzer gemeente-gymnasia zijn, zulk een docent, die gratis les geeft! - De zaak is ten gerieve van het onderwijs, niet van het gymnasium. Waarom dus niet hetzelfde bepaald als in Pruissen, dat aan de rijks- (niet aan de gemeente-)gymnasia, hoogstens twee kandidaten kunnen werkzaam zijn, en dat niemand tot het onderwijs wordt toegelaten, tenzij hij zulk een proefjaar loffelijk heeft doorgestaan, 't geen uit een testimonium kan blijken? (Wordt vervolgd.) |
|