Zoo werd dan mijne catechisante onder de kweekelingen van Mej. N. opgenomen. Weldra zou het echter blijken dat mijne vrees niet zoo geheel ongegrond was geweest. Als eerste maatregel tot het behoud van de ziel der nieuwe kweekeling, werd haar het bezoeken der walsche kerk ontzegd. Iederen Zondag moest zij ten gehoore bij de predikanten der Ned. Herv. gemeente. Die maatregel bleef toegepast, niettegenstaande de ouders van het het meisje herhaaldelijk vergunning vroegen haar Zondag's met zich naar de walsche kerk te nemen.
Eenigen tijd later volgde een tweede maatregel. Een der predikanten der Ned. Herv. gemeente kwam de kweekelingen aan het opleidingshuis catechiseren. Nieuw verzet van de ouders die, naar mijn niet ‘confessioneel’ begrip, met te meer délicatesse hadden moeten behandeld worden, naarmate zij minder vrij waren hun kind op een anSere school te plaatsen. Eindelijk wist men het zoover te brengen, dat de ouders toegaven, of beter, hun verzet staakten. Ik begreep toen echter aan de goede zaak die ik dien, verschuldigd te zijn, niet te dulden dat het volgen mijner lessen als een noodzakelijk kwaad werd beschouwd, welks nadeelige invloed zooveel mogelijk door de prediking en de catechisatie mijner Ned. Herv. collega's moest worden geneutraliseerd. Ik gaf dus de ouders kennis dat pligtgevoel mij verbood hunne dochter, in die omstandigheden, langer les te geven; ik mogt tegenover mijne collega's niet den schijn aannemen, als liet zich een ‘modern’ predikant het stelselmatig tegenwerken van zijn invloed stilzwijgend welgevallen, als nam hij de vergunning om, onder die vernederende voorwaarden, het kind van leden zijner gemeente te blijven catechiseren, ootmoedig en dankbaar aan. Ik had dan ook het genoegen te zien dat de ouders mijne handelwijze waardeerden. Waren zij volkomen vrij geweest, zij hadden niet toegegeven. Nu bukten zij voor de noodzakelijkheid, en niet de Staat, niet de moderne rigting, maar de bijzondere, de christelijke school deed indirect maar feitelijk hun geweten dwang aan.
Intusschen scheen het behoud van het vijftienjarig kind nog niet genoeg verzekerd, en in 't laatst van het vorige jaar kwam de Directrice persoonlijk in de ouderlijke woning met den dringenden eisch: ‘het meisje zou door een der Ned. Herv. predikanten worden aangenomen; op hare school kon en mogt zij geen kweekelingen van de rigting van Ds. Nolst Trenité dulden.’
Een kweekeling van mijne rigting!... Het goede kind was een korten tijd op mijne catechisatie geweest, zette sinds langer dan een jaar geen voet in de walsche kerk, woonde sinds Aug. 1867 elken morgen en elken avond de door de Directrice zelve geleide godsdienstoefening bij, werd daarenboven door een der Ned. Herv. predikanten geregeld gecatechiseerd - wat was die moderne rigting er spoedig ingekomen, en wat zat ze er diep in! Maar ook, aux grands maux les grands remèdes: het kind worde door een der leden der confessioneele vereeniging aangenomen, en dan is alle gevaar gekeerd, dan is èn haar eeuwig heil verzekerd èn de school van alle moderne besmetting gezuiverd.
Wederom verzet van de zijde der ouders. Herhaald en onstuimig aandringen van de zijde der Directrice. Ten einde raad, zoeken de ouders hulp bij den man, die zich het lot van hun kind zoo edelmoedig had aangetrokken. Tevens doen zij mededeeling van enkele andere grieven, o.a. van de weinige vorderingen door het meisje gemaakt. En welk was het gevolg van dien stap, waartoe de ouders, door het geweld dat men hun geweten poogde aan te doen, gedrongen werden? Naauwelijks was de Directrice bekend gemaakt met de klagten der ouders, of het meisje werd, in het bijzijn der overige kweekelingen, het langer verblijf op de school ontzegd, terwijl aan deze tevens werd medegedeeld dat dit ondankbare kind voor rekening van vreemde weldoeners was opgenomen.
Vrijdag had deze treurige executie plaats. Zaturdag moest het meisje de school verlaten. Eerst Maandag kon de moeder het lijfgoed van haar kind krijgen;