| |
| |
| |
Mengelwerk.
Schetsen uit het leven van Vermeulen Krieger.
Door W.A. van Rees.
XVI.
Tijdens die gebeurtenissen in de binnenlanden voorvielen, bepaalde zich onze heerschappij op Sumatra tot het gebied van eenige strandplaatsen, die zich niet verder dan tot aan den voet van het Barissan-gebergte uitstrekten.
Gedurende het engelsche tusschenbewind was er in dien staat van zaken nagenoeg geen verandering gekomen, zoodat tot de overname der kolonie in het jaar 1819 een magt van 160 militairen onder een kapitein voldoende werd geacht. Niet lang daarna was de resident van Padang en onderhoorigheden du Puy evenwel verpligt versterking van Batavia aan te vragen.
Eenige maleische hoofden uit de bovenlanden, door de Padries overwonnen en onttroond, hadden namelijk op nederlandsch grondgebied een wijkplaats gezocht. Zich zelfs dáár nog niet veilig achtende tegen de vervolgingen hunner magtige vijanden, lieten zij niet af bij den resident aan te dringen op het bezetten van Samawang, een kampong aan het meer van Singkawang gelegen, waar de Engelschen indertijd een versterkten post hadden, maar die door de Hollanders was ingetrokken. Du Puy verkreeg een versterking van honderd bajonetten en plaatste die te Samawang; het gevolg daarvan was, dat de omliggende kampongs, die de partij der Padries waren toegedaan, een vijandige houding aannamen; dat de kommandant dit niet duldende den eersten kampong den beste ging tuchtigen; dat de Padries op hunne beurt Samawang aanvielen, en dat er een oorlog ontstond die met eenige tusschenpoozen
| |
| |
twintig jaren duurde, die stroomen bloeds en tonnen gouds kostte, en die eindigde met de annexatie van geheel Sumatra.
Het toeval wilde, dat de persoon die in het laatst van 1821 met het bevel der troepen op Sumatra werd belast, een uitstekend officier was, volkomen opgewassen tegen de moeijelijkheden die zich, in den ongelijken strijd van eenige honderden soldaten tegen duizenden dweepzieke Padries, onverwachts voordeden. De acht-en-twintigjarige overste Raaff, die zijne riddersporen reeds bij het groote leger van Napoleon had verdiend, kwam op Sumatra in de gelegenheid om al zijn militaire deugden ten toon te spreiden. Op dat tijdstip kende men de kracht, het karakter en het fanatisme der tegenpartij nog even weinig als het land zelf; al wat men bepaald wist, was dat men te doen had met een inlandschen vijand die een goed gebruik van het terrein wist te maken en voor wiens listen en lagen men op zijne hoede moest zijn; een vijand, die ja een groot overwigt op den Maleijer had weten te verwerven, maar dien men, wat moed, krijgstucht en bewapening betrof, ver beneden den Europeaan stelde. Toen het bleek, wie de Padries waren en hoeveel moeijelijkheden het land opleverde dat zij voet voor voet verdedigden, was het een geluk dat juist een talentvol krijgsman als Raaff aan het hoofd der troepen stond, een officier die de grootste onversaagdheid met het meeste beleid paarde.
Meermalen reeds zijn de schitterende wapenfeiten van den sumatraanschen oorlog met evenveel naauwkeurigheid als geestdrift geboekstaafd. Ieder Nederlander die over indische krijgsgeschiedenis las, voelde het bloed sneller door de aderen stroomen, en verheft nog trotsch het hoofd als hij de namen hoort noemen van een aantal landgenooten die zich dáár met onsterfelijken roem bedekten. In ons kader past slechts een korte aanhaling van enkele gebeurtenissen.
Raaff opende de rei der helden. In de eerste vijandelijke ontmoetingen het karakter zijner tegenpartij leerende kennen, begreep hij van de weinige hulpbronnen die hem ten dienste stonden, geen enkele ongebruikt te mogen laten. De inwoners van iederen kampong waar hij als overwinnaar binnentrad, wist hij tot zijne bondgenooten te maken. Deze, van het juk der Padries bevrijd, namen de bescherming der bajonetten aan, schaarden zich onder de vanen der Nederlanders en ondersteunden den aanval op volgende kampongs.
Snel breidde de oorlogsvlam zich uit over de ligt ontvlambare binnenlanden; want geen zes maanden na de komst van Raaff stonden geheele legers tegenover elkander. Duizenden en tienduizenden Maleijers, door de Padries in onafzienbare liniën geschaard, wachtten den aanval af van duizenden landgenooten, die, met een paar honderd bajonetten versterkt, door Raaff ter overwinning werden geleid. Voorzeker waren allen, die dáár met het lange vuurroer of met speer en klewang in de hand heuvels en dalen bezetten, geen krijgslieden van beroep, hunkerend naar den strijd; immers beide legers telden velen, die er op rekenden dat
| |
| |
hier de onkwetsbare Padries, dáár de overmoedige Europeanen het pleit zouden beslissen, en die gereed stonden bij den minsten tegenspoed het hazenpad te kiezen; maar voor beide partijen was het ook zeker, dat de overwinnaar geen genade kende. Stond de strijdmagt van Raaff bijna altijd in nadeelige verhouding tot die des vijands, zijn persoon deed gewoonlijk de schaal naar onze zijde overhellen. Heden dwong hij door een schoone taktische manoeuvre den vijand zijne sterke stelling te verlaten en die aan hem prijs te geven; morgen, als de tegenstand te hardnekkig, zijn magt te gering, zijn soldaten uitgeput, zijn munitie verschoten was, kortom als een nederlaag onvermijdelijk, een totale ondergang nabij scheen, plaatste hij zich zelf aan het hoofd zijner Europeanen, bezielde hen door een enkel woord met nieuwen moed en joeg de kern der vijandelijke strijders uiteen.
Maar niet altijd was het geluk op zijne zijde; meermalen zelfs stootte Raaff het hoofd op onoverkomelijke hinderpalen. Dàn schitterde echter zijn krijgsmanstalent het meest. Als de hulptroepen op de vlugt sloegen, als het geschut in een hollen weg bleef steken of in een ravijn stortte, als hij met een handvol braven op het slagveld alléén bleef staan en terug moest trekken, dan wekte hij zelfs de bewondering van den vijand op. Dan wierp hij de wapens niet weg of zocht zijn heil in de vlugt, zooals de overwonnen Maleijers dit gewoon waren te doen, o neen! dan week hij langzaam, pas voor pas, en altijd dreigende, gelijk de wilde stier die gewond zijn schuilhoek opzoekt. Dàn was hij het gevaarlijkst.
Toen Raaff later ook met het civiel bestuur belast werd en ingevolge het verlangen der regering met de Padries van Bondjol een vredesverdrag sloot, wist hij binnen korten tijd in het uitgestrekte landschap, dat hij met de wapens veroverd had, de noodige orde te brengen. Zijn dood, die kort daarop volgde, was een onberekenbaar verlies; want toen zijn opvolger te vergeefs alles in het werk stelde om de rust te bestendigen en het nieuwe wingewest productief te maken, verhieven de Padries andermaal het hoofd. Gelukkig, dat de geest van Raaff nog onder de troepen voortleefde! Te Soeroasso toch zag men een Veltman, die zich bij den Marapalm reeds als een held deed kennen, vijftien uren achtereen het hoofd bieden aan een groote overmagt, die eerst beproefde hem te overrompelen en, toen dit mislukte, bij herhaling op zijn kleine versterking storm liep. Maar noch het breken van de affuit van het éénige stuk geschut, noch de brand die in het gebouw binnen de sterkte ontstond, noch de overmagt was in staat hem den moed te doen verliezen. Door Veltman aangevuurd, werd ieder soldaat een held, en moest de vijand met groot verlies afdruipen. - Op een ander punt, te Ayer-Bangies, was het een flankeur Bernard die, nadat de kommandant was gevallen, met twintig man zijn post gedurende vier etmalen verdedigde tegen drie duizend vijanden!
Aan dergelijke voorbeelden was de oorlog op Sumatra rijk.
| |
| |
| |
XVII.
Toen Krieger met zijne jagers te Batavia aan wal stapte, was de Java-oorlog juist geeindigd. Dipo Negoro, het hoofd der opstandelingen, die met veel beleid en weinig middelen vijf jaren achtereen den strijd tegen de nederlandsche troepen had volgehouden, zat op het stadhuis gevangen!
Het natuurlijk gevolg van dien staat van zaken was, dat de oprigting van het korps rijdende jagers onnoodig werd. Zoowel voor den chef als voor de jagers was de teleurstelling groot en werd alleen verzacht door het vooruitzigt om bij de aanstaande reorganisatie van het leger tot één korps vereenigd te worden. Aanvankelijk verkreeg Krieger het bevel over een bataillon der 19de afdeeling, dat later het 1ste bataillon werd van de acht waaruit de infanterie van het leger werd zamengesteld, het bataillon dat naar zijn vroegere bestemming en naar zijn chef, lang bekend heeft gestaan onder den naam van ‘de jagers van Krieger.’
Doch ook in andere opzigten ondervond Krieger bittere teleurstelling. In de weinige jaren die hij in Nederland had doorgebragt, was het personeel van het indisch leger nagenoeg vernieuwd en hij er bijna een vreemdeling geworden; van de 5450 officieren en manschappen die van 1815 tot 1817 te Batavia ontscheepten, waren er nog slechts 385 in leven; zoovele slagtoffers had voornamelijk de Java-oorlog gekost! Ook de gouverneur-generaal en de legerkommandant waren heengegaan en hunne vervangers schenen de verdiensten van den man, dien men vroeger een der uitstekendste officieren noemde, niet op prijs te stellen; althans zij zonden hem niet naar het oorlogsterrein, naar Sumatra. Hoeveel hij daaronder ook leed, het belette hem niet met onverflaauwden ijver het kommando te voeren over zijn korps, dat weldra boven alle andere bataillons door geoefendheid, krijgstucht en goeden geest uitblonk. Immers na verloop van weinige maanden was het reeds een eer tot ‘de jagers van Krieger’ te behooren.
Een jaar na aankomst te Batavia kwam de order tot vertrek naar Sumatra van drie kompagniën van het 1e bataillon onder bevel van.... den majoor Michiels! Dit viel Krieger hard; de helft van zijn korps naar het oorlogsveld te zien vertrekken en zelf achter te moeten blijven, 't was iets ongehoords! Maar toen hij reclameerde, werd hem gezegd dat een officier van zijn rang daar niet paste, dat hij moest berusten in de beschikkingen van het militair departement.
Lang duurde het niet, of, men vernam dat de jagers van Krieger in het vuur waren geweest en zich dapper gedragen hadden; Michiels, die zich in den Java-oorlog reeds een naam maakte, had met den besten uitslag zoowel op de kust als in de padangsche bovenlanden tegen de Padries geägeerd. Drie maanden later kwam hij alleen te Batavia terug, om der regering mondeling verslag te geven van den staat van
| |
| |
zaken; daarna vertrok hij ten tweeden male naar Padang, thans met twee kompagniën van het 7de bataillon. Toen volgde de verovering van Katiagan, waarbij o.a. een van Kriegers officieren, de bekende luitenant Poland, zich weder bijzonder onderscheidde. Krieger juichte over den roem door zijne soldaten ingeoogst, maar gevoelde niettemin al het grievende van zijn eigene werkeloosheid. De inwendige strijd tusschen pligtgevoel en eerzucht werd gedurig heviger; het berusten in de beschikking van hooger hand viel hem iederen dag zwaarder.
Eindelijk breekt er in het naburige Krawang een opstand uit; de chinesche arbeiders moorden, plunderen en verbranden huizen en fabrieken. Krieger verwacht niet anders dan dat nu zijn beurt gekomen is, dat men hem zal opdragen de rust in de residentie te herstellen. Maar neen! juist is de majoor Michiels weêr te Batavia aangekomen, en 't is Michiels die dadelijk naar Krawang wordt gezonden! Michiels dempt werkelijk zonder veel moeite den opstand; hij laat zelfs 170 Chinezen ophangen of doodschieten, en keert met de afgesneden haarstaarten, als zegeteekenen aan de vaandels bevestigd, zegepralend te Batavia terug; hij wordt daarvoor bevorderd tot luitenant-kolonel en voorgedragen tot ridder der orde van den Nederlandschen leeuw!
Dat was te veel voor Krieger! thans is zijn geduld ten einde. Hij, de vurige krijger, had immers getoond zelfverloochening te bezitten, toen men zijn beste soldaten onder de bevelen van een ander naar Sumatra zond; maar rustig in het garnizoen te moeten blijven, als op eenige uren afstands de oorlogsvaan is opgestoken, dat is te veel gevergd. Niet om soldaten te drillen waarmede een ander lauweren gaat plukken, is hij naar Indië teruggekeerd! Buitendien, hij keurt de wijze van handelen van dien gevierden majoor ten hoogste af; hij noemt die executie van chinesche werklieden, die slechts door knevelarij en mishandeling tegen hunne meesters in verzet kwamen, een wreede, een onmenschelijke daad; en zulke zegeteekenen als Michiels vertoonde, versierden in zijne oogen het vaandel niet, deden het veeleer schande aan!
Krieger zond een verzoekschrift in, om uit de dienst te worden ontslagen!
Bij den bevelvoerenden generaal ontboden, lichtte hij zijn verzoek toe en gaf onbewimpeld de redenen op waarom hij niet langer wilde dienen. De generaal de Stuers hoorde hem aan, beloofde hem eerlang naar het oorlogsterrein te zullen zenden als hij onder de bevelen van den luitenant-kolonel Elout wilde dienen, en verzocht hem zijn aanvraag om ontslag te willen terugnemen. Het vooruitzigt zelf nog eens zijn jagers in het vuur te brengen, was den ouden veldsoldaat te aanlokkend. Hij nam dus zijn verzoekschrift terug, en ontving veertien dagen later de order om met zijn korps naar Padang te vertrekken.
Langs het smalle, kronkelende voetpad dat naar den top van den
| |
| |
vier duizend voet hoogen Ambatjang voer de, bewoog zich in den morgen van den 5den Julij 1832 een lange sleep ruiters en voetgangers. De felle zonnestralen, die eerst zoo vrolijk de open plekken van den boschrijken berg verlichtten, werden gedurig meer opgevangen door het digte bladerendek en ten laatste volkomen onzigtbaar. Naarmate de sleep hooger steeg, werd het pad onbegaanbaarder, het woud ondoordringbaarder, de rotsen steiler. Afgestegen, vervolgden de ruiters te voet hun weg, en lieten de ontzadelde paarden behoedzaam aan de hand leiden; terwijl de maleische koelies de vrachten, die zij op hoofd en schouders torschten, slechts met moeite in evenwigt hielden. Een verward geschreeuw van apen en het eentoonig gefluit van roofvogels, honderd maal door de echo herhaald, talrijke sporen van wild gedierte, was alles wat men waarnam. Gehuld in een digten nevel, die zich langzamerhand over het woud uitspreidde, ging men zwijgend verder.
Een uur later kondigde het gehinnik der paarden de nabijheid eener rustplaats aan, en toen kort daarop de zonnestralen weder doorbraken en de nevels verjoegen, bleek het inderdaad dat men den top had bereikt. Een onderofficier met tien man bewaakte daar den kleinen versterkten post, die de gemeenschap met de bovenlanden daarstelde.
Reeds drie dagen achtereen was de stilte, die gewoonlijk op den top van den Ambatjang heerschte, door de drukte van marcherende troepen afgebroken. Ook thans werd het er weder levendig, nu Krieger met zijn staf, op weg naar Pagar-Roejong of - zoo als het thans heette - naar het fort van der Capellen, daar eenige oogenblikken verpoosde. Opgewekt door de frissche berglucht, staarde Krieger met belangstelling om zich heen. Aan zijne voeten spreidde zich in alle rigtingen een verrukkelijk schoon landschap uit. Was dat niet de Oceaan, daar ginds, die lange streep achter Kajoe-Tanam? En hier beneden, die zilveren plek, dat moet het meer Singkara zijn, is 't niet, sergeant?
‘Ja wel, overste! die kampong dáár is Samawang, en hier links Batipo. Verderop, aan den voet van den Merapi, den berg waaruit zooveel rook opstijgt, loopt de weg naar Agam. Pagar-Roejong ligt achter gindsch gebergte; die plaats is van hier niet te zien’.
‘Dus al dat land behoort ons reeds? Kan men van hier geen enkele plaats zien die nog door de Padries bezet is?’
‘Neen, overste! omgekeerd wel. De Padries zien van alle kanten op ons gebied; en wat zij willen weten, vernemen ze ook. Ik ben er zeker van, dat uw komst al geen geheim meer voor hen is.’
‘Des te beter! Ik denk mij ook niet te verschuilen, en hoop hen spoedig van nabij te zien.’
‘Wel de moeite waard, overste! Mooije kerels, met zwarte baarden en witte tulbanden! De lange witte jassen die zij dragen, doen de kleinsten zelfs reuzen schijnen, vooral als zij op hun hooge borstweringen staan te tandakken’.
| |
| |
Het fort van der Capellen werd den volgenden dag bereikt. Krieger gunde zich den tijd niet, zich behoorlijk in zijn bamboewoning interigten, maar liet dit aan de zorg van zijne bedienden over. Van meer belang achtte hij het, zoo spoedig mogelijk kennis te maken met het karakter van het land dat in de laatste jaren veroverd, van de bevolking die aan ons gezag onderworpen was.
Vergezeld van zijn adjudant, den 1sten luitenant Perk van Lith, en van den kapitein de Quay die met het civiele gezag der bovenlanden belast was, begaf hij zich naar het vier uur verwijderde Tandjong-Alam, en van daar naar kampong Kamang, waar de kapitein Schenk met een kompagnie zijner jagers benevens de Ali-Bassa Sentot met een afdeeling javaansche hulptroepen gekampeerd lag. Ook de luitenant-kolonel Elout, resident en militair kommandant van Sumatra's Westkust, bevond zich daar. In de nabijheid van die plaats, te Boekit Kamang, lag de vijand achter een versterkte linie. Krieger wachtte den volgenden dag niet af om de positie te gaan verkennen. Die veldwerken waren geducht! en dat zij goed bewaakt werden leed geen twijfel; want toen Krieger te ver ging om de padriesche wachtposten meer van nabij op te nemen, floten hem een paar kogels langs de ooren.
Langs vruchtbare dreven en door sterk bevolkte kampongs den weg vervolgende kwam men over Koriri en Bjerro te Fort de Kock, waar ook een kompagnie jagers in garnizoen lag. Van daar werd Goegoer-Sigandang en, den voet van den Merapi steeds volgende, over Goerong het fort van der Capellen weder bereikt. In drie dagen had Krieger dus den vuurberg geheel omgegaan, overal groote welvaart opgemerkt en de overtuiging gekregen dat Sumatra mettertijd voor Nederland een bezitting van onschatbare waarde zou worden. Hij achtte zich gelukkig tot de uitverkorenen te behooren die bijdroegen tot de verovering van dat rijke gewest; hij brandde van verlangen om zijne krachten te meten met de Padries, die welligt nog schooner land achter hunne onmetelijke liniën verborgen hielden.
Lang liet de gelegenheid zich niet wachten. Elout zelf wenschte niets liever dan de grenzen van zijn gebied uit te breiden; na de aankomst van Krieger meende hij de vijandelijkheden met gunstigen uitslag te kunnen hervatten.
In den vroegen morgen van den 16den Julij bestegen de beide hoofdofficieren, slechts van hunne adjudanten vergezeld, het steile gebergte dat de uitgestrekte vallei van Lintau aan hun oog onttrok. Kort voor het opkomen der zon had een hevige ontploffing van den krater, als een geweldige donderslag, den omtrek doen weergalmen; de grond had gedreund, de geheele natuur gesidderd. Toen was er uit den krater hoog in de lucht een dikke, vale rookkolom opgestegen, die door den morgenwind voortgedreven, zich langzaam in een fijnen aschregen oploste en tot op een afstand van vier uren den omtrek als met een sneeuwlaag bedekte. In sprakelooze bewondering over dit on- | |
| |
verwachte natuurtooneel had men de bestijging van den Marapalm eenige oogenblikben gestaakt, doch toen met vasten tred voortgaande de aandacht uitsluitend gevestigd op de woeste streek die men vóór zich had. Weldra werd de plaats bereikt waar ruim negen jaren geleden de dappere Raaff het hoofd gestooten had. Dáár lagen de heuvels waarop het hem gelukt was zijne zesponders in batterij te brengen; ginds hadden Veltman en van Geen pal gestaan met een handvol braven tegen honderden Padries; hier moest de plek zijn waar Raaff met den degen in de vuist zich alléén op een drom vijanden wierp en door zijn voorbeeld de kolonne van een volkomen ondergang redde. Iets verder, op zeven duizend voeten boven de oppervlakte der zee, nabij het hooge punt waar nu onze uiterste post stond, herkende men de overblijfselen der ontzaggelijke versterkingen, waar de vijand waarlijk lang genoeg van zijne overwinning genoten had; want eerst in het vorige jaar was het gelukt door list te verkrijgen wat door geweld onmogelijk scheen. Gebruik makende van 's vijands onachtzaamheid nam dezelfde Veltman, met de Quay aan het hoofd van honderd bajonetten, de linie bij verrassing. Van den bergpas teruggeslagen, bezetten toen de Padries een andere linie op de grenzen van
Lintau, aan de helling van het gebergte; een linie, ook verbazend sterk door de natuur en door tallooze aangebragte chicanes, maar - zoo als later bleek - niet onneembaar.
Thans gold het, onopgemerkt de vijandelijke stelling te verkennen. De borstwering, drie palen lang en minstens twaalf voeten dik, was geheel met doornbamboe begroeid en telde op een onderlingen afstand van twee honderd passen veertien met lilla's bewapende bentings, die elkander met haar vuur ondersteunden en de veertig voet diepe gracht bestreken. Het voorliggend terrein was door randjoes en vijftien voeten diepe wolfskuilen, door het hooge gras verborgen, onbegaanbaar gemaakt. Bovendien stroomde langs een gedeelte van het front een riviertje, wel is waar doorwaadbaar, maar toch moeijelijk over te gaan door de steilte der wanden en de menigvuldige klipsteenen op de bedding. Acht jaren lang hadden de Padries aan die linie gearbeid en haar een ontzettend wederstandsvermogen gegeven. Van een frontaanval kon dus geen sprake zijn; daarom vestigde Krieger voornamelijk zijn aandacht op de vleugels, onderzocht daar het terrein naauwkeurig, en toen hij dat opgenomen had, twijfelde hij niet aan den goeden uitslag eener omtrekking bij nacht.
Op het fort van der Capellen teruggekomen, gelastte Elout nu openlijk aanstalten te maken tot een aanval op de linie van Boekit-Kamang; en terwijl dáár in het gezigt des vijands, dien men wilde misleiden, troepen van het eene punt naar het andere togen, trokken ongemerkt zeven honderd bajonetten en vier duizend man inlandsche hulptroepen zamen achter onzen post op den Marapalm.
| |
| |
| |
XVIII.
Het was een gure nacht. Met ongewone vaart dreven de wolken, door een geweldigen stormwind voortgezweept, over den top van den Marapalm. Uit de rotsspleten en kloven, met zaâmgeperste lucht opgevuld, klonken loeijende, klagende toonen. Doffe slagen van ontwortelde boomen, die krakende in de ravijnen stortten, deden gedurig den grond daveren. Er heerschte een groote duisternis. Alles liep zamen om dien nacht voor een geheime onderneming geschikt te maken.
Digt opgesloten en min of meer gedekt door een rotswand, staan 250 jagers van Krieger het teeken tot den afmarsch af te wachten. Omstreeks twee ure na middernacht, als de wind iets in kracht begint af te nemen, komt er beweging in dien drom. Zonder eenig gerucht te maken, ontwikkelt hij zich in een langen sleep, die de rots omzwenkt, in een ravijn afdaalt, de helling aan de tegenovergestelde zijde beklimt, en in dezelfde rigting voortgaande ten laatste geheel uit het gezigt verdwijnt. Drie uren achtereen beweegt die sleep zich zonder rusten door de wildernis, door moerassen, rivieren en beekjes. Nu breekt de dag aan. Hij die aan het hoofd gaat, tuurt bij elke nieuwe flikkering met meer oplettendheid om zich heen; een uitdrukking van blijdschap wordt op zijn gelaat zigtbaar. Hij heeft de zekerheid de goede rigting gevolgd te hebben, en dat zonder hulp van een enkele lichtende ster! - ‘Halt dus! een oogenblik adem gehaald. Geen man ontbreekt er? de wapens zijn nog in orde? Opperbest! Schoenen verloren, kleeren gescheurd! dat komt er niets op aan, dat zal u vergoed worden; weest maar gerust. - Kapitein Schenk! wij zijn reeds achter de linie; binnen een uur zullen we de Padries tusschen de oogen zien, ik sta er voor in! De vraag is nu alleen maar, of zij lang slapen en wij hen overvallen zullen.’
Na een korte rust wordt de marsch in stilte hervat. Ginds ontwaart men reeds een hoog wachthuisje, zoo als er boven elke benting één uitsteekt. Een geweerschot knalt; men is ontdekt! Daar vallen een aantal schoten, waarmede de vijand onder luid geschreeuw de kolonne begroet, juist op het oogenblik dat zij tot aan de knieën door een moeras waadt.
‘Niet vuren!’ roept Krieger, ‘vooruit maar! bedaard!’
Eindelijk voelt men vasten bodem onder de voeten. Snel, maar ordelijk worden de gelederen hersteld; Krieger plaatst zich aan het hoofd, laat den stormmarsch blazen en loopt, zonder een enkel schot te doen, op de voorste benting storm.
De vijand heeft zijne vuurwapens nog niet kunnen herladen, is in verwarring en wijkt. Uit een tweede, een derde benting, ja tot uit zes bentings wordt achtereenvolgens de overvallen bezetting verdreven. Maar in de zevende, in de grootste benting denkt men niet aan vlugten; integendeel, dáár wordt krachtige weêrstand geboden. Twin- | |
| |
tig priesters hebben een duren eed gezworen, van te overwinnen of te sterven. Om de bezetting een bewijs van hun moed te geven, vertoonen zij zich nu en dan in hunne volle lengte op de borstwering, schelden de ‘ongeloovige honden’ uit en vuren hunne geweren af. Maar de Maleijers schijnen minder vertrouwen op hun geluk te stellen; zij zagen hunne makkers reeds vlugten uit de linksche bentings; zij ontwaren nu ook bajonetten in front van de linie, bajonetten die nader komen en reeds in de gracht afdalen. De schrik slaat hun om het hart en met dozijnen ontvlugten zij de versterking, die elk oogenblik naauwer wordt ingesloten, om daarbuiten door bukskogels getroffen te worden vóór dat het beschermend woud is bereikt.
De bezetting der benting bestaat alleen nog uit de twintig voorvechters. Krieger roept hun toe zich over te geven; hij zal hun leven sparen. Tot antwoord krijgt hij scheldwoorden en kogels.
‘Ik zal hun tien minuten geven om zich te bedenken’, zegt hij tot Schenk. ‘Stel uwe kompagnie tegenover de andere face op, en bestem een peloton om storm te loopen zoodra ik van hier het teeken zal geven.’
Tien minuten later klinkt het signaal ‘ophouden met vuren.’ Aan twee kanten staan de stormpelotons gereed en op het eerstvolgend signaal snellen beiden gelijktijdig vooruit. Niettegenstaande de grond met randjoes bezaaid is, bevindt Krieger zich in weinige seconden bij den versperden ingang en rukt reeds de doornbamboes weg die hem den toegang beletten, toen een angstig geroep van ‘Overste! Overste!’ uit den mond van eenige jagers die achter hem zijn, hem doet opzien. Dáár staat een Padrie met vonkelende oogen boven op de borstwering; hij heeft zijn geweer op hem aangelegd en is bezig het lontslot in beweging te brengen. Het dreigend gevaar jaagt Krieger een koude rilling door de leden, maar doet hem zijn tegenwoordigheid van geest niet verliezen. In de linkerhand houdt hij een buks met overgehaalden haan,... zijn schot valt eerder, en de Padrie stort ontzield neêr. Twee minuten later dringt men van deze zijde in de benting.
Gelijktijdig wordt ook aan de andere zijde met woede, man tegen man gevochten. De dappere Schenk is met hulp zijner manschappen op de borstwering geklommen en heeft reeds twee Padries in 't stof doen bijten. Nu er eenige jagers naast hem staan, springt hij in de binnenruimte; van dit oogenblik maakt een priester gebruik om hem zijn lans diep in het ligchaam te stooten. De brave Schenk kan nog opstaan, de lans uit de wond trekken; maar zijn jagers aanvoeren, helaas! dat is voor altijd gedaan. Verbitterd over het lot van hun geliefden kapitein, vallen de soldaten als razenden op de Padries, maken ze in weinige oogenblikken af en hakken ze in stukken!
Krieger herstelt de orde, laat de gewonden naar buiten brengen en daarna het wachthuis binnen de benting in brand steken. Dit is voor Elout het signaal om in front op te rukken; zonder tegenstand te ont- | |
| |
moeten dringt deze nu ook met het centrum zijner magt binnen de linie en vereenigt zich met Krieger. Een zestigtal lijken van gesneuvelde Padries ligt hier en daar op den bodem verspreid; een veel grooter aantal is door de vlugtelingen medegesleept en in het woud verborgen. De aanraking met onbesneden Kafirs verontreinigt immers nog na den dood! De vijand is in noordelijke rigting aftrokken en meent het gevaar reeds ontkomen te zijn. Maar eensklaps ziet hij bajonetten tusschen het geboomte flikkeren, en bijna op hetzelfde oogenblik knalt een geregeld tweegelederen vuur. Het is Veltman, die den regtervleugel der linie met zijne kolonne omtrok en nog juist bij tijds komt om den terugtrekkenden vijand op het lijf te vallen en geheel uit een te slaan. Nu is de overwinning volkomen; men vervolgt de vlugtelingen tot aan den versterkten maar onverdedigden kampong Kawé en betrekt het bivak. Dáár klinken nog lang, in weerwil der doorgestane vermoeijenissen, de vrolijke liederen der vreugdedronken jagers, totdat eindelijk de natuur hare regten doet gelden en alleen de schildwachten, die voor de rust hunner makkers zullen zorgen, wakker blijven.
Alleen? Neen, nog één persoon bragt den nacht slapeloos door. Hoe verheugd ook met de nieuw bevochten lauweren, hoe dankbaar gestemd door den goeden afloop van het gevecht, hoe gelukkig met de zekerheid dat op het oorlogsveld de fortuin hem nog steeds toelacht, gevoelde Krieger zich toch diep getroffen door het verlies van den braven kapitein Schenk. Van al zijne officieren had hij in Schenk het meeste vertrouwen gesteld; aan Schenk zou hij gerust het kommando over zijne jagers toevertrouwd hebben, als hij zelf gevallen of elders geroepen was; Schenk, die het ridderkruis reeds te Palembang had verworven, beloofde zulk een uitstekend hoofdofficier te worden, en nu was zijn levensdraad afgesneden! En de soldaten zijner kompagnie, die toch zoo innig aan hem gehecht waren, die zijn dood zoo schrikkelijk wreekten, ze zongen zoo even, ze sliepen nu! - 't Was goed zoo als 't was, ongetwijfeld. Vroeger had hij zelf immers bij grootere rampen, die hem geweldig troffen, evenveel onverschilligheid aan den dag gelegd en kunnen slapen. Waarschijnlijk was het de ongewoonte, de lange rust, die nu veroorzaakte dat de droefheid meester bleef en de slaap hem ontweek.
Bij het krieken van den dag zag men Krieger, slechts van een paar man vergezeld, den Marapalm weder opgaan, om bij de begrafenis van kapitein Schenk tegenwoordig te zijn. En toen de treurige plegtigheid was afgeloopen, gaf hij last de plaats te teekenen, ten einde er later een grafnaald te kunnen oprigten.
Op den huidigen dag wijst nog - dank aan Krieger - een eenvoudige steenen zuil boven op den Marapalm de plek aan waar Schenk's asch rust.
| |
| |
| |
XIX.
Op den versterkten kampong Tappi-Sello, de onneembaar gewaande hoofdplaats van het landschap Lintau, had het verslagen leger der Padries zich teruggetrokken. Volgens ingewonnen berigten stonden te Tappi-Sello, behalve een groot aantal lilla's van inlandsch fabrikaat, ook de vier zware stukken geschut in batterij die Raaff bij zijn aanval op den Marapalm had verloren; te Tappi-Sello waren alle levende en doode strijdkrachten, waarover de Lintauërs konden beschikken, vereenigd; naar Tappi-Sello voerde dus de weg der overwinnende kolonne.
In aanmerking nemende den hardnekkigen weêrstand dien men van een dapperen vijand, in zijn laatsten schuilhoek teruggedreven, verwachten kon, oordeelde Krieger het raadzaam ook van zijn kant alle krachten gelijktijdig aan te wenden en tevens de voorzigtigheid geen oogenblik uit het oog te verliezen Daarom droeg hij Veltman op, met een deel der kolonne, versterkt met vijf duizend man hulptroepen, de plaats in front te naderen, maar niet tot den aanval over te gaan voor dat hij, Krieger, haar had omgetrokken.
Die omtrekking (ofschoon bij dag geschiedende) met het grootste deel zijner jagers en zes duizend gewapende Maleijers, ging met ontzaggelijke bezwaren gepaard, daar het niet genoeg was een weg door de wildernis te kappen, maar het bovendien de grootste inspanning eischte de houwitsers over berg en dal met zich te voeren. Toen het vijandelijk geschut begon te bulderen en men daaruit kon afleiden dat Veltman reeds voor Tappi-Sello stond, werd Kriegers geduld op nog zwaarder proef gesteld. Zeer langzaam vorderend, bereikte de kolonne eindelijk tegen tien ure in den morgen den kampong. Juist wilde Krieger de noodige bevelen tot den aanval geven, toen een geweldige ontploffing in Tappi-Sello den bodem deed daveren en den kampong in dikke rookwolken hulde. Dadelijk daarop sloegen de vlammen op verschillende punten omhoog, en zag men de verdedigers naar de wildernis vlugten. 's Vijands buskruidmagazijn was in de lucht gesprongen! De maleische hulptroepen juichten en werden nu dapper; doof voor de bevelen der officieren, liepen zij in het wilde op den kampong toe, vermoordden eenige vlugtende vrouwen en kinderen, plunderden de huizen en staken die daarna in brand. Een prachtige tempel, een kunstig zamengesteld en met snijwerk versierd gebouw, opgerigt buiten den kampong en omringd door een vischrijken vijver, een tempel waaraan zeven jaren gearbeid was, onderging hetzelfde lot en lag spoedig in asch. Toen geen bevelen hielpen om dit verwoestingswerk te stuiten, liet Krieger met geweld de hulptroepen tot hun pligt brengen. Aan dien harden maar noodzakelijken maatregel, die aan twee Maleijers het leven kostte, was het nog te danken, dat althans een tiental huizen gespaard bleven waarin later de europesche troepen zich konden legeren.
| |
| |
Uit een brandende woning hoorde men noodkreten opgaan. Krieger stuurt er dadelijk een jager in; na eenige oogenblikken van ernstige spanning, komt deze weêr te voorschijn met een kind in de armen. 't Is een jongske van vier jaar, dat er haveloos, vermagerd en ziekelijk uitziet. De overste beveelt het zijn jagers aan, die den knaap reinigen, voeden, kleeden, en zóó goed verzorgen, dat hij na verloop van eenige weken een flinke gezonde jongen werd, die onder den naam van Tappi-Sello, tot bataillons-kind werd aangesteld.
Zonder één schot te lossen, viel alzoo de hoofdplaats van Lintau en daarmede het geheele landschap in Kriegers handen. Daarenboven werden twee-en-veertig stukken geschut van verschillende kalibers - de vier zesponders indertijd op den Marapalm verloren hieronder begrepen - buit gemaakt. In twee ontmoetingen had Krieger de Padries nu twee malen geslagen, de kennis was dus gemaakt. Reeds ging de naam van den overste, die onlangs over den Ambatjang in de bovenlanden aankwam, van mond tot mond en deed bij het uitspreken menigen Padrie het voorhoofd fronsen. De jagers daarentegen waren niet weinig trotsch op hun chef en brandden van verlangen om zich andermaal onder zijne oogen te kunnen onderscheiden.
Van dien goeden geest der troepen en van den indruk der laatste gebeurtenissen op den vijand gebruik makende, liet Elout de kolonne van Krieger onverwijld van Lintau naar Agam marcheren, met het plan de linie van Koriri aan te tasten. In drie marschdagen, opgevrolijkt door een blijde gemoedsstemming, door het schoone land dat werd doorgetrokken, en door het vooruitzigt van weldra weder slaags te geraken, bereikte de kolonne eerst Tandjong Alam, toen over ‘de zeven oorlammen’ - zooals de soldaten de zeven bergen noemden die achtereenvolgens moesten worden overgetrokken - Bjerro, en eindelijk het nieuw opgerigte fort te Boekit Koriri, bezet door een afdeeling van Sentot's legioen, onder bevel van den Ali-Bassa Prawiro Dirdjo.
In de stelling des vijands, reeds den 11den jer maand door Krieger verkend, was geen verandering gekomen; de beschikkingen tot den aanval waren dus spoedig genomen. Ditmaal wilde Krieger zonder maleische hulptroepen uitrukken; hij had genoeg van die ongeregelde benden, die hem slechts in zijne bewegingen belemmerden, die bij ernstigen tegenstand op de vlugt sloegen en zich in het algemeen alleen onderscheidden door een onbedwingbare zucht tot plunderen en brandstichten.
Met niet meer dan drie honderd man geregelde troepen, voor de helft Javanen onder aanvoering van Prawiro Dirdjo, verlaat Krieger in het holle van den nacht het fort (29 Julij 1832). Een paar gidsen zullen hem naar den top van den berg voeren, die den linkervleugel der linie uitmaakt en de geheele stelling beheerscht. In volslagen duisternis worden twee riviertjes doorwaad; langs ongebaande wegen
| |
| |
bereikt men den voet des bergs. De helling is steil en digt begroeid; slechts met het kapmes in de hand is de bestijging mogelijk; men vordert uiterst langzaam, van boom tot boom, van rots tot rots, maar men vordert. Nu eens zijn de soldaten verpligt zich vast te klemmen aan de struiken om niet in de diepte te storten, dan weder door het toereiken van het geweer elkander omhoog te trekken; toch gaat het steeds voorwaarts. Eindelijk breekt de dag aan, en men is nog maar halverwege den top gekomen!
Het kraken van brekende takken, het rollen van steenen doet de vijandelijke schildwachten ontwaken. Alarmkreeten worden aangeheven, geweerschoten vallen; men is ontdekt! Maar het daglicht begunstigt ook de beweging der kolonne, en bovendien, naarmate men hooger stijgt, wordt het bosch meer begaanbaar.
Tegen zes uur is de top nagenoeg bereikt; tot nu toe heeft men het onschadelijk geweervuur met geen enkel schot beantwoord, maar nu men zich verzamelt, in rijen en gelederen schaart en niet meer door de struiken gedekt is, nu 's vijands vuur in hevigheid toeneemt, nu duizenden slingersteenen en werplansen door de lucht gonzen en reeds eenige manschappen zijn getroffen, nu opent Krieger op geringen afstand een vernielend vuur. De uitwerking is groot; de meeste voorvechters vallen en in den digten drom der verdedigers ontstaat verwarring.
‘Ophouden met vuren! de geweren geveld!’ roept Krieger en voorwaarts gaat het, ‘leve de Koning!’ - Wie is er bestand tegen zulk geweld?
De vijand wijkt. Drie bentings zijn genomen. Halt nu! Gaat men op deze wijs voort, zonder twijfel zullen alle volgende bentings in onze handen vallen, maar de vijand zal ontkomen. Halt dus!
Aan het hoofd van honderd jagers maakt Krieger thans een wending regts en daalt in de vlakte af, met het doel de Padries van den weg naar de kampongs af te snijden en in den rug te bestoken, terwijl Prawiro Dirdjo met de hoofdmagt langzaam voorwaarts gaande, hen uit de linie verdrijft.
Men heeft evenwel met een stoutmoedigen vijand te doen; want naauwelijks is Krieger uit het gezigt, of de Padries staan weder pal, verzamelen zich op nieuw en trachten de verloren bentings te hernemen. Die onverwachte offensieve beweging verrast Prawiro Dirdjo een oogenblik; hij herstelt zich echter spoedig en houdt zijn tegenpartij door geweervuur in bedwang. Eerst toen de Padries vernemen dat reeds drie hunner kampongs in Kriegers bezit zijn, geven zij de verdediging der linie op. Tegen één uur na den middag wordt het laatste schot op den vlugtenden vijand gelost; tegen één uur is ook de linie van Koriri genomen!
Den verlaten kampong Bangsah, gelegen in het midden der schil- | |
| |
derachtige vallei, die aan alle zijden door hooge bergen is ingesloten, heeft Krieger tot bivak gekozen. Sedert twee ure van den vorigen nacht is men ter been geweest, de behoefte aan rust algemeen. Nu de vijand verslagen is belooft de rust dubbel aangenaam te zijn; thans is evenwel de bedrijvigheid nog groot.
Ziet! in gindsch gebouw, in den ruimen mesdjid, worden de gewonden voorzigtig neêrgelegd, gelaafd en verbonden. Er zijn er veel, meer dan veertig! verscheidene met diepe, gevaarlijke wonden, maar allen met den glimlach op het bleeke gelaat. De ruwe, maar welgemeende woorden hunner makkers worden met geen enkelen klaagtoon beantwoord. Daarnaast, in de woning van den priester, waar het nu zoo stil is, rusten de gesneuvelde jagers kalm en zacht; voor dat de nacht zijn sluijer andermaal over de vallei zal hebben uitgespreid, zullen ze nog eenmaal gestoord en verplaatst worden naar den kaneeltuin buiten den kampong, waar reeds een breede groeve in gereedheid wordt gebragt. De officieren hebben hun bivak te zamen opgeslagen in het open raadhuis, in het midden van den kampong. In elk huis ziet men het flikkeren der vuren waarop de rijstpotten reeds staan te dampen. Overal wordt lustig jagt gemaakt op pluimgedierte, en zelfs den dappersten vechthaan zonder vorm van proces de hals omgedraaid. Van den karbouw, die een kwartier geleden met de bajonet werd afgemaakt, hakt ieder naar zijn smaak een stuk af; kortom, 't is alles nog vol leven en drukte. Maar luister! wat is dat? - geweerschoten, krijgsgeschrei! - Te wapen, te wapen!!
De geslagen, maar niet verslagen vijand heeft zich in stilte verzameld en is langs hem al te goed bekende sluipwegen ongemerkt tot nabij den kampong genaderd. Onverhoeds werpt hij zich op den schildwacht, klooft hem het hoofd met een enkelen klewangslag, tast daarna de veldwacht zelve met het blanke wapen aan, en dringt in den kampong. Hij heeft zich gevleid de kolonne te zullen verrassen en in de pan te hakken; hij verrast haar werkelijk, maar daar op het eerste alarm ieder naar de wapens grijpt en de veldwacht ter hulp snelt, is hij het, die het meeste verlies lijdt.
De aanval is afgeslagen, de rust hersteld, de voorpostenketen versterkt. Drie zwaar gewonde jagers zijn naar de mesdjit gedragen, en in het stille huis daarnaast rust één doode meer bij zijne slapende makkers.
(Wordt vervolgd.)
|
|