| |
De toekomst onzer dagbladpers.
De afschaffing van het zegel op de dagbladen zal denkelijk, als deze bladzijden het licht zien, althans voor zoover de Tweede Kamer betreft, een voldongen zaak zijn. En er is alle reden om aan te nemen dat ook de Eerste Kamer hare goedkeuring aan het wetsontwerp niet zal onthouden. De tijd is voorbij waarin dit achtbare Staatslichaam terecht beschouwd werd als eene verzameling van oude ‘pruiken’, die van geen ontwikkeling of vooruitgang wilden weten. De zamenstelling heeft in de laatste jaren groote wijzigingen ondergaan; het cijfer der bekwame, liberale en eerlijke mannen is daar, betrekkelijk, misschien grooter dan in de Tweede Kamer. Zeker althans is het dat daar geen menschen gevonden worden, die, in hun hart anti-jezuiten en anti-groenianen, toch medewerken om de schoolwet te discrediteeren en de heilige zaak van het volksonderwijs tot het bereiken van politieke bedoelingen bezigen. Elke verstandige liberale maatregel, voorgedragen door een minister, die vertrouwen inboezemt, en goed toegelicht en verdedigd, kan bij onzen Senaat, zooals die thans is zamengesteld, op een gunstig onthaal rekenen. Zelfs op koloniaal gebied is de grondtoon der Eerste Kamer veeleer liberaal dan conservatief, en er is alle reden om aan te nemen dat de groote meerderheid harer leden elken voorzichtigen stap zal toejuichen, die gedaan wordt om te breken met het oude stelsel van dwang en monopolie.
Binnen weinige weken zal de dagbladpers alzoo, naar men verwachten mag, vrij zijn van alle banden. Wat zal ze met dat kostelijke geschenk der vrijheid doen? Zij, die zeer slechte gedachten hebben van ons volk, verwachten van de afschaffing van het zegel weinig
| |
| |
anders dan de opkomst van een tal van kleine schandbladen, die slechts een succès de scandale beoogen en lezers zullen trachten te trekken door insinuatiën, verdachtmaking en persoonlijke aanvallen. Wij zijn eene geheel tegenovergestelde meening toegedaan. Wij verwachten wel de verschijning van een menigte kleine bladen, onedel van gedachte en onwelvoegelijk van toon, maar wij gelooven dat die schandblaadjes het op den duur niet zullen kunnen houden en overvleugeld zullen worden door de goede bladen. In strijd met de Schrift, die ons de weinig troostrijke stelling voorhoudt, dat ‘het gedichtsel van 's menschen harten boos was van den beginne af aan,’ zijn wij de meening toegedaan dat in de wereld het goede element ten slotte het slechte, dat Ormuzd Ahriman zal overheerschen, en dat ook in ons land de toekomst zal zijn aan die bladen, die zich door degelijkheid van inhoud, waardigheid van toon en beschaafde wijze van voorstelling onderscheiden. Dat een blad als het Haagsche Dagblad zoo lang heeft kunnen bestaan, is voor een groot deel te wijten aan de gunstige omstandigheden, waaronder dat blad het licht heeft gezien, en moet vooral ook worden toegeschreven aan de zegelwet, die aan de bestaande bladen een monopolie verzekert en de oprichting van nieuwe bladen bijna ondoenlijk maakt.
Toen het, door den tegenwoordigen redacteur van het Haagsche Dagblad geredigeerde Nieuwe Dagblad, na het bestaande liberale Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage voor anderhalve ton gouds te hebben gekocht, in 1864 in den vorm van een groot blad verscheen, was een goed deel van het publiek de andere groote bladen eenigszins moede. Die bladen, meest allen liberaal, waren, steunend op hun monopolie, niet genoeg op verbetering van hun gehalte bedacht geweest en werden door velen eentoonig en vervelend genoemd. Het Dagblad bracht nieuw leven in de couranten-wereld. De redacteur van dat blad, vroeger een werktuig der liberalen, - staatkundige partijen kunnen niet altijd overdreven keurig zijn in de keuze der personen, en de man was toen nog weinig bekend - was later tot de tegenpartij overgegaan en bestreed sedert met al de vinnigheid van een nieuwelings bekeerde, de oude afgoden. Volleerd in al de kunstgrepen van zijn vak, wist hij, met al de behendigheid aan velen zijner geloofsgenooten eigen, uitstekend te werken op de slechte en kleine passies der menschen. Het Dagblad begon al dadelijk eene felle, woedende oppositie te voeren tegen al wat liberaal was in de politiek en in de pers, en deze nieuwe oppositie trok, als elke oppositie en als elke nieuwigheid, zeer spoedig vele lezers. Daarbij bracht het Blad eene taktiek van stelselmatige vleierij in toepassing ten aanzien van alle anti-liberalen en van allen, die men voor de partij wenschte en hoopte te winnen. De onbeduidendste conservatieven werden tot groote staatslieden en redenaars verheven, en zij, die niet onvoorwaardelijk tot de liberale partij schenen te behooren, werden juist zoo lang bewierookt totdat het bleek dat
| |
| |
zij voor den reactionairen hemel niet te winnen waren. Niet alleen de personen maar ook de richtingen en de côteries werden gevleid. Vooreerst de Kerkelijke richtingen, de Orthodoxen, de Protestanten, de Groenianen, de Katholieken, en zelfs de Ultramontanen, zoo ver als men ten minste gaan kon zonder de Haagsche lezers, die voor het meerendeel vrij strenge Protestanten en bovenal anti-jezuiten zijn, tegen zich in te nemen; dan de conservatieven op koloniaal gebied en allen, van wien men verwachten mocht dat zij het koloniaal monopolie-stelsel met al den aankleve van dien zouden steunen; eindelijk de hof-côterie en het leger en de marine, welke laatsten, volgens de zuiver reactionaire taktiek, steeds tot in de wolken verheven en tegen de liberalen opgezet werden.
Alle anti-liberale neigingen en opvattingen werden met rusteloozen ijver opgewekt en geëxploiteerd, hetzij in het Dagblad zelf, hetzij in de verwante blaadjes, die uit het bureau van het Dagblad gevoed werden en op hunne beurt weder strekten om het Dagblad te voeden. Geen insinuatie, geen scheldwoord, dat slechts even buiten het bereik van de strafwet viel, geene onwaarheid, die niet aan de liberalen werd toegevoegd. Omdat de liberalen het geld van het volk niet in den blinde willen geven voor de meestal zeer slecht gemotiveerde uitgaven ten behoeve van het krijgswezen, werden zij voorgesteld als vijandig aan het leger en de marine, en werd hun geen mindere beschuldiging naar 't hoofd geworpen dan dat zij het land in handen van den vreemdeling wilden spelen. Omdat de liberalen de grondwettige rechten der natie handhaafden tegen ministerieelen overmoed en aristocratische aanmatiging, heetten zij vijanden van het Huis van Oranje en Republikeinen. En omdat zij de godsdienst beschouwd wilden zien als eene zaak tusschen den mensch en zijn geweten, waarmede de Staat zich niet heeft in te laten, werden zij vijanden van alle godsdienst genoemd!
De toon en de taal van het Haagsche blad overtrof alles wat tot hiertoe, in ons land en elders, in de dagbladen, althans in een groot blad, was gezegd, en het is dan ook onlangs bekend geworden dat aan het blad een rechtsgeleerde, thans in eene andere, meer eervolle betrekking geplaatst, verbonden was, wiens hoofdtaak daarin bestond dat hij had na te gaan of de artikels van den hoofdredacteur en zijne compères ook aanleiding konden geven tot eene rechterlijke veroordeeling. Geen woord scheen te gemeen, geen beschuldiging te laag, geen insinuatie te verachtelijk, wanneer men slechts zeker was dat de artikels geen vat konden geven aan den officier van justitie. En van zulk een blad achtten zoogenaamde fatsoenlijke menschen het niet beneden zich als Commissaris te fungeeren, en voor zulk een groot blauwboekje, aan de libellen van den beruchten Apeker c.s. herinnerende, gaven de eerste mannen uit het land hun geld!.....
De geldelijke opofferingen, welke sommige vrienden van de Dagblad-polemiek zich in het belang van dat blad hebben getroost, moeten buitengemeen groot en eene betere zaak waardig zijn geweest. Toch zou
| |
| |
het blad zich niet hebben kunnen staande houden wanneer het niet een redacteur hadde gehad, die, vrij van de vooroordeelen van gewone menschen, voor niets terugdeinsde wat aan het blad lezers kon bezorgen. Met een talent, dat men erkennen moet, ook wanneer men het niet achten kan, werd op de kleine en slechte hartstochten van onze natie gespeculeerd. Niet alleen de mindere klassen, maar zelfs de hoogere standen zijn bij ons van kleine schandaaltjes en hatelijk gekibbel niet afkeerig. Zelfs onder de beschaafden en ontwikkelden blijven velen hangen aan een woord en denkt men er niet aan om de zaak te onderzoeken en zich een eigen oordeel te vormen. Voor ons vooral gelden de woorden van Pascal: le monde se paie de paroles, peu approfondissent les choses. De oppervlakkigheid, die men bij zoo velen uit onze hoogere standen aantreft, wordt slechts geëvenaard door de verwaandheid, waarmede diezelfde menschen spreken over zaken, waarvan zij het eerste woord niet kennen. De redactie van het Dagblad, voorgelicht door hare hooggeplaatste beschermers, heeft met die onbeduidendheid en oppervlakkigheid van haar publiek meesterlijk haar voordeel gedaan. Het Dagblad heeft nooit de moeite genomen een eenigszins grondig of verstandig advies over eenige zaak of eenig wetsontwerp te geven. Het trachtte nimmer te schrijven voor de menschen van studie en zaakkennis, die hunne eigene zienswijze hebben en de redenen van anderen toetsen en overwegen. Van daar ook dat de meest verwoede betoogen van het Dagblad nooit eenigen invloed hebben gehad op onze Vertegenwoordiging, die bijna altijd aangenomen heeft wat, naar het Dagblad beweerde, 's lands ondergang zou zijn en zich altijd zeer afkeerig heeft betoond van de weldaden, waarmede dat blad, dat zich bij uitnemendheid het nationale blad noemde, de Nederlandsche natie wilde begiftigen. Maar dat was het Dagblad ook om 't even. De redactie wist zeer goed dat voor haar blad bij het
ontwikkelde gedeelte der natie, bij de wetenschappelijke mannen, bij de keur der bevolking, geen succès te wachten was. Zij schreef dus uitsluitend met het oog op de massa, zij schreef voor de bekrompenen van geest, voor de onkundigen, voor de oppervlakkigen, voor ‘le monde qui se paie de paroles’. Sophismen werden op sophismen gestapeld; onwaarheden op onwaarheden; de meest gedrochtelijke redeneringen werden aan het goede, maar eenigszins botte Nederlandsche publiek te verduwen gegeven; en men weet waarlijk niet waarover men zich het meest verwonderen moet, over de domheid van het publiek, dat waarde hechtte aan al dat geschrijf, of over de onbeschaamde stoutmoedigheid waarmede het blad, door zóó te schrijven, zijne diepe minachting voor zijn publiek zoo openlijk aan den dag legde. Intusschen, de hatelijkheden, de insinuatiën, de schandaaltjes, waarmede de spijze werd gekruid, verschaften het blad een grooten kring van lezers; Gros Jean nam alles voor goede munt op en begon gaandeweg te gelooven dat een liberaal eigenlijk niet veel anders was dan een landverrader, een republikein en een Godloochenaar.
| |
| |
Door die onedele polemiek heeft het Dagblad in de vier of vijf jaren van zijn bestaan ontzettend veel kwaads gedaan. Nimmer werkende op het verstand en op de betere gevoelens in de menschen, maar altijd op de lage en slechte hartstochten, heeft het de partijen tegen elkander opgezet veel meer dan goed en noodig is, en hij een deel van het onnadenkend publiek de meening gevestigd dat onze staatslieden, onze groote mannen niet de bevordering van het publiek belang tot drijfveer hunner handelingen hebben, maar dat zij allen - behalve de Dagbladmannen - lage intriguanten zijn, wien het slechts te doen is om hun eigen belang of het belang van hunne partijgenooten te bevorderen. Dienzelfden geest heeft het in andere conservatieve dagbladen overgebracht, die vroeger onder de fatsoenlijke dagbladen genoemd konden worden en zich thans dikwerf dezelfde insinuatiën als het Dagblad veroorloven en den ongemanierden, trivialen toon van dat blad geheel hebben overgenomen; ook sommige liberale bladen, tot verdediging genoopt, zijn van tijd tot tijd in dien toon vervallen. Die plompe, onwelvoegelijke manier van schrijven heeft echter aan het Dagblad geen goed gedaan. Men zou die veeleer verwacht hebben in eenig ultra-democratisch blaadje dan in de courant der aristocraten en reactionairen. De beginselen dezer partij moeten door een fijnen aristocratischen ultramontaan worden verdedigd, maar eigenen zich volstrekt niet voor zulk een ruwe polemiek. En daardoor, door die ongepolijste wijze van schrijven, door zoo rondweg de wenschen der reactionaire partij aan den dag te brengen, heeft het Dagblad aan zijne eigene vrienden nog meer kwaad gedaan dan aan de liberalen. De Dagblad-mannen, de vijanden van onze Grondwet bestonden vóór dat het Dagblad bestond, maar men wist niet wat zij in het schild voerden. Thans weet men welke denkbeelden en welke bedoelingen bij zekere klassen van personen bestaan en welke taktiek zij aanwenden om hun streven te bereiken. Die
taktiek is: den Koning voorop te zetten en, gedekt door den koninklijken mantel, met behulp van de jezuiten (de mannen van de Tijd c.s.) en de Groenianen, de liberalen ten val te brengen. Dergelijke taktiek moet een ieder tegen de borst stuiten, die eenigszins liberaal en eerlijk denkt, en daarom gelooven wij dat de reactie nooit meer terrein verloren heeft dan juist in de laatste jaren. De aanvallen op de schoolwet hebben de oogen van vele conservatieven geopend en de eenvoudigste burger begint te begrijpen dat, wanneer men den Koning voorstelt als den vriend der reactionairen, de Koning ook aansprakelijk wordt voor de handelingen der reactionairen, en elke oppositie, tegen deze partij gericht, eene dynastieke oppositie wordt. Het kan dan ook niet lang uitblijven, dat conservatieven en liberalen zich nauw aaneensluiten tegen de politieke reactie en de uiterste kerkelijke partijen.
De heftige, kwaadaardige polemiek van het Dagblad had tot natuurlijk gevolg dat bij velen de wensch levendig werd in de residentie een liberaal blad daar tegenover te stellen. Een politiek blad, te 's Hage
| |
| |
verschijnende, heeft altijd veel voor; het is spoediger en beter ingelicht en kan over gegevens en hulpmiddelen beschikken, die een blad, elders uitkomende, mist. Wilde men den invloed van het Dagblad tegengaan, dan was het noodig eene liberale courant te 's Hage op te richten; maar de herhaalde pogingen, daartoe beproefd, mislukten allen omdat de drukkende zegelbelasting een zeer groot kapitaal noodig maakte. Eindelijk hebben drie van onze grootste en meest bekende uitgevers en een gunstig bekend papierfabriekant het initiatief genomen en besloten de zaak, op eigen risico, te ondernemen. Weldra zal, ook al blijft het zegel bestaan, een groot liberaal blad te 's Hage verschijnen, en van achteren gezien is het zeer gelukkig voor de liberale zaak, dat de vroegere pogingen niet gelukt zijn. Want nimmer is voor de oprichting van een nieuw blad en voor de bestrijding van den slechten invloed van het Haagsche Dagblad het oogenblik zoo gunstig geweest als het tegenwoordige.
Eigenlijk heeft het Haagsche Dagblad zich zelf reeds vermoord. Het publiek is dat eindelooze razen en schelden, dat insinueeren en denigreeren en al dien humbug moede. De kunstjes en de taktiek van het reactionaire orgaan zijn nu bekend. Men weet dat een liberaal een radicaal en een radicaal een domkop en een landverrader is; dat alle liberalen werktuigen van Thorbecke zijn; dat Rochussen blaakt van liefde voor den Javaan en dat Van de Putte alle Javanen verkoopen wil aan de Chinezen en aan roofgierige industrieelen; dat Wassenaer, Nierstrasz, Casembroot groote geleerden en groote staatslieden zijn, die met de bliksems van hunne welsprekendheid dagelijks een geheelen hoop radicalen in 't stof doen bijten; dat de Roo van Alderwerelt het land present wil geven aan Pruisen en dat Haffmans het land reeds eenige keeren heeft gered; dat Schimmelpenninck een groot financier is en van Bosse van de finantiën niets begrijpt. Niemand is meer de dupe van al die groote woorden, die versleten beschuldigingen, die belachelijke overdrijvingen, die huichelachtige betuigingen van gehechtheid aan den Koning en van liefde voor het huis van Oranje. Iedereen weet dat dit alles humbug en comedie is, en onze goede Hollanders, boos dat zij zoo lang de dupe zijn geweest van een behendig goochelaar, beginnen, in stede van al die holle phrases, naar verstandige taal en goede argumenten te vragen. Maar aan dien wensch kan ongelukkig het Dagblad niet voldoen. Vraag wat ge wilt; vraag een artikel tegen Thorbecke, het ligt gereed in de zooveelste lade van de zooveelste kast, hetzij ge hem beschuldigd wilt zien van despotisme of van vijandschap tegen den Koning of van valschheid en oneerlijkheid; vraag een artikel tegen Geertsema, daar ligt er nog een van het vorige jaar, waarin hij beschuldigd wordt van misbruik van vertrouwen; met eenige veranderingen is het zeer geschikt om aan te toonen dat hij zijne stem verkocht heeft aan den heer Van de Putte; vraag een artikel
tegen Stieltjes, men zal u de lofrede van '62 geven en daaruit door enkele wijzigingen de meest valsche en kwaadaardige acte van
| |
| |
beschuldiging ontleenen, die gij ooit onder de oogen hebt gehad; vraag artikels ten behoeve van Rochussen, Heemskerk, Schimmelpenninck, Nierstrasz c.s., de fabriek levert ze u in een oogwenk volgens een vast model tegen den vasten prijs. Vraag wat ge wilt, maar vraag niet naar politieke eerlijkheid, naar zaakkennis of naar fatsoen, want deze zijn onbekend in de werkplaats der reactionairen. Daarvan begint het publiek meer en meer overtuigd te worden en, bedriegen wij ons niet, dan ziet menig lezer van het Haagsche blad reeds verlangend uit naar de nieuwe Courant, ten einde daaraan de plaats van het Dagblad te geven. En nu juist op dit beslissende oogenblik, nu het Dagblad vol kracht en moed moest zijn, schijnt de koortsachtige inspanning, die den redacteur gedurende eenige jaren heeft staande gehouden, door de gewone reactie en verzwakking gevolgd te worden, terwijl de financieele krachten van het Blad in even bedenkelijke mate als de physieke krachten van den redacteur uitgeput schijnen te raken. De proef met een aristocratisch- reactionair ministerie is slecht gelukt en op de zegepraal der liberalen uitgeloopen; er is alle reden om te vertrouwen dat de proef met eene aristocratisch-reactionaire courant evenzeer spoedig eene mislukte proeve zal blijken en dat het nieuwe liberale Blad in de residentie en wellicht ook elders toongevend zal worden.
Dit resultaat is echter niet in weinige maanden te bereiken en kan ook slechts bereikt worden wanneer het nieuwe blad een geheel andere weg dan het Dagblad inslaat. In tegenstelling van het reactionaire orgaan moet het - zoolang geen bewijs van het tegendeel bestaat - van de onderstelling uitgaan, dat een ieder en vooral dat elk minister, elk volksvertegenwoordiger, elk persoon geroepen om de algemeene belangen te bevorderen, hij zij conservatief of liberaal, het goede wil en het publiek belang, naar zijn beste weten, tracht te behartigen. Het moet, terwijl het de liberale beginselen met kracht verdedigt, zich bevlijtigen meer de punten van overeenkomst dan van verschil tusschen de verschillende partijen op den voorgrond te brengen, ten einde de scherpe lijn van afscheiding te doen verdwijnen en zoodoende het tot stand komen van nuttige maatregelen te bevorderen; het moet dus conciliant zijn, ofschoon niet in den zin van den heer de Bosch Kemper, die zeer weinig conciliant is wanneer het den heer Thorbecke geldt en zich zeer conciliant betoonde ten aanzien van een ministerie, dat de grondwet verwrong, een onwaardig spel met de vertegenwoordiging speelde en de belangen der koloniën en van het openbaar onderwijs aan de zucht om te regeeren opofferde. Het nieuwe blad moet het publiek tot billijke waardering van alle meeningen en handelingen van tegenstanders opleiden, en krachtig reageeren tegen die ongelukkige neiging van ons volk om de zaken van de ‘kleine zijden’ te bezien en de personen òf op de meest losse gronden te vergoden, òf op even ondoordachte wijze te verkleinen en te discrediteeren. Het houde zich vrij - en de namen van
| |
| |
den redacteur en van de uitgevers zijn ons daarvan reeds een waarborg - van alle personaliteiten en insinuatiën en van alle polemiek met de bestaande bladen, die in den regel een ieder verveelt en niemand tot leering strekt. Het ga zijn eigen weg met langzamen maar zekeren tred, en trachte door zaakkundige adviezen van erkende specialiteiten, door degelijke betoogen van bekwame medewerkers, door nuttige mededeelingen op het gebied van handel en nijverheid, van kunst en wetenschap, met der daad te voldoen aan de schoone roeping om het volk te beschaven en te ontwikkelen, het publiek op eerlijke wijze voor te lichten, oude vooroordeelen weg te ruimen en degelijke kennis en juiste inzichten bij het algemeen te verbreiden. Dus handelende, zal het misschien met groote bezwaren hebben te kampen en zich althans zeker niet dadelijk in een grooten opgang hebben te verheugen; onze oppervlakkige couranten-lezers, vooral zij, die aan de opgeschroefde vertoogen van het Dagblad gewend zijn, zullen wellicht het nieuwe blad aanvankelijk te geleerd en vervelend vinden. Maar de nieuwe onderneming, die, zijn wij wel onderricht, over een groot kapitaal beschikt, behoeft niet te speculeeren op een oogenblikkelijk succès. Het nieuwe blad kan derhalve zijn tijd afwachten en zal, indien de inhoud degelijk en onderhoudend is, ten slotte zegevieren. Het getal van zijne lezers zal langzaam, maar gestadig toenemen; het zal een blijvenden invloed verkrijgen op den publieken geest, op onze vertegenwoordigers en onze regeerders; het zal een autoriteit kunnen worden voor allen, die de publieke zaak met eerlijkheid willen dienen.
Het nieuwe Haagsche blad zal het eerste groote blad zijn, dat, na de afschaffing van de zegelbelasting, zal zijn opgericht. Van de richting, waarin het zich beweegt, van de wijze waarop het zijne taak opvat, zal voor de toekomst zeer veel afhangen. Men erkent algemeen dat het Haagsche Dagblad den meest ongunstigen invloed heeft gehad op den toon en den geest van de overige, inzonderheid van de conservatieve bladen; men kan aannemen dat het nieuwe blad, wordt het goed geredigeerd, een even grooten invloed doch in tegengestelden zin zal uitoefenen op de liberale bladen, die later zullen ontstaan - vooral op de kleine provinciale couranten die na de zegelafschaffing, wel even als nu, door de groote couranten zullen worden geïnspireerd. In de geschiedenis onzer dagblad-litteratuur kan derhalve met de afschaffing van het zegel een nieuw tijdperk beginnen. Moge de dagbladpers zich de verworven vrijheid waardig betoonen en steeds indachtig zijn aan de schoone uitdrukking van Victor Hugo: c'est quand on a toute liberté qu'il importe de garder toute mesure.’ Alleen door dien weg te volgen, door zelfbeperking en gematigdheid, zal de dagbladpers, tot hiertoe bij ons zoo weinig geëerd, ook in ons land kunnen worden wat ze in Engeland en elders is: een machtige hefboom voor al wat goed en edel is en een vierde macht in den Staat.
15 Februari 1869.
|
|