Suum cuique.
Nevelen.
De nevelen, die over de schoolkwestie hangen, zijn meer verdikt dan weggevaagd.
Een langdurige beraadslaging in de Tweede Kamer heeft bewezen, dat de tegenstanders der Onderwijswet beter agiteren dan formuleren willen of kunnen.
Wat men niet wil, blijkt; wat men wel wil, schuilt nog altijd in het duister.
De godsdienstige begrippen acht men nog niet geëerbiedigd, wanneer ze niet aangetast worden; er moet niet maar van gezwegen worden.
Moeten ze dan onderwezen worden? De Roomsche begrippen, en die van de Clerezy, de Luthersche, de Gereformeerd-confessionele en -gematigd-liberale en -moderne, de Remonstrantsche en Doopsgezinde; moeten al die begrippen van Staatswege op de school onderwezen worden?
Er is niemand, die dezen eisch durfde formuleren.
Wat dan? Men hult zich in den ruimen mantel der algemeenheden en laat de trompet der klinkende frase schetteren.
Dr. Pierson, wiens politieke brochure bij de HH. Saaymans Vader en Van Nispen weerklank mogt vinden, heeft zijne meening ietwat willen verduidelijken (Arnh. Cour. van 24 Dec.). De bekwame stijlist was niet gelukkig geweest in zijne brochure. Nu zal blijken, wat hij eigenlijk wil.
Hij verlangt de Kerk niet op de school terug. ‘Maar kan men dan die soort van godsdienst die thans op de neutrale school geleerd wordt, niet bezwarend achten voor de streng-kerkelijken zonder den schijn op zich te laden van ‘“hun eisch te willen toewijzen?”’
‘Die soort van godsdienst, die thans op de neutrale school geleerd wordt’?
Zou deze uitdrukking wel bijzonder geschikt zijn om het misverstand weg te nemen? Is de godsdienst en nog wel een bepaald soort van godsdienst een der leervakken op de lagere school? Heeft de Staat een bepaalde Staatsgodsdienst geformuleerd, met last aan de onderwijzers om de jeugd in die godsdienst te onderrigten?
Of moet die formule uitdrukken, dat het onderwijs dienstbaar moet gemaakt worden aan de opleiding tot maatschappelijke en christelijke deugden? Is die opleiding tot christelijke deugden een ‘soort van godsdienst, die thans op de neutrale school geleerd wordt’? Zal deze formule niet - tegen des schrijvers bedoeling zeker - het vooroordeel voeden, dat op de Staatsschool een Staatsdogmatiek onderwezen wordt, waaruit men heeft geschift al wat de bijzondere dogmatieken kenmerkends hebben?
‘Tegen eene waarlijk neutrale school zou ik nooit mijne stem verheffen,’ verklaart Dr. Pierson.
Een waarlijk neutrale school?
Dat zou dan moeten zijn eene school, waar het onderwijs niet werd dienstbaar gemaakt aan de opleiding tot christelijke deugden.
Eene school, waarin alle opvoedend element, alle zedelijke strekking ontbrak.
Wil Dr. Pierson die school?
Maar in zijne brochure verklaarde hij: ‘Onze scholen kunnen niet godsdienstloos zijn. Immers is geen allesomvattend onderwijs zonder opvoeding, geen opvoeding zonder een godsdienstigen tint denkbaar..... Waren onze scholen godsdienstloos, zij zouden niet populair zijn. Het is niet de godsdienstlooze school die onze natie liefheeft.’