De Tijdspiegel. Jaargang 22
(1865)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mengelwerk.Een vruchtbaar, maar nog braak liggend veld.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waaraan was dit te wijten? Niet aan het minder vermogen tot ontwikkeling van het Nederlandsche volk, maar aan het gemis van goede scholen. Er was dan ook niets gedaan om den weg, door Engeland en Duitschland aangewezen, te volgen. Men scheen doof voor al de waarschuwende stemmen, welke zich herhaaldelijk deden hooren en aandrongen op het verbeteren van het onderwijs. Ernstige pogingen tot verbetering werden niet aangewend. Men scheen niet overtuigd van de waarheid, dat de toestand van het onderwijs de juiste maatstaf is voor de zedelijke waarde van een volk. Eindelijk breekt er een lichtstraal in die duisternis door. De troonrede in September '61 door den Koning uitgesproken, bevat de toezegging eener spoedige indiening, van de wet op het middelbaar onderwijs. Het ministerie, dat toen het bewind in handen had, treedt af en de heer Thorbecke, de man van het oogenblik, komt weêr aan het hoofd van het bestuur der binnenlandsche zaken. Eene wet op het middelbaar onderwijs is toegezegd. Toezegging wordt bij dien voortvarenden staatsman spoedig gevolgd door uitvoering. Hij aanvaardt in Januarij '62 de portefeuille, en reeds den 6den Junij wordt het ontwerp van wet aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden. Het eindverslag der commissie van rapporteurs is den 26 Februarij '63 gereed; de beraadslagingen vangen den 3en Maart aan, en den 12den dier maand is de wet aangenomen, met 40 tegen 25 stemmen. De eerste Kamer komt den 22 April '63 bijeen; zij houdt zich terstond bezig met het onderzoek der haar aangebodene wet op het middelbaar onderwijs. De wet wordt den 1sten Mei '63 daar aangenomen met 26 tegen 7 stemmen. De 2den Mei '63 is de wet door den Koning bekrachtigdGa naar voetnoot(*). Deze datums zijn welsprekend. Zij behoeven geen commentariën. Zij kunnen een ieder overtuigen, die overtuigd wil zijn, dat het voorwaarts ook de leus is van den staatsman aan wien wij de weldaad van de wet op het middelbaar onderwijs te danken hebben. Het is als het ware of wij telkens, tusschen de regels der wet, het woord vooruitgang zien schemeren. Degelijk onderwijs voor weinig geld wacht onze kinderen. Zij zullen in de gelegenheid gesteld geworden, zich te ontwikkelen in algemeenen zin. Zij zullen de kennis, welke wij niet dan na veel inspanning en moeite konden bemagtigen, daar het ons aan degelijk en stelselmatig beredeneerd onderwijs ontbrak - met veel minder inspanning en moeite kunnen verkrijgen. Heeft men te groote offers aan den tijdgeest gebragt, en is er meer gelet op de hoeveelheid, dan op de degelijkheid der kennis? Is er in de wet te weinig ruimte gegund aan die wetenschappen, welke door velen als bij uitnemendheid geschikt geoordeeld worden, om den geest te beschaven, en het schoonheidsgevoel te ontwikkelen? Wij willen hierin niet beslissen: wij schrijven alleen als onze overtuiging ter neêr dat dat doel: door een grondig onderwijs in de kennis der natuur, in de meest uitgebreide betiekenis des woords, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
even goed te bereiken is als door ieder ander vak van wetenschap. Iedere wetenschap, goed onderwezen, zal tot het doel, beschaving van den geest en ontwikkeling van het schoonheidsgevoel, leiden. Het middelbaar onderwijs is in zijne wording. Eerst later zal men met grond kunnen oordeelen over de werking. Een zoo lang verwaarloosde zaak roept men door geen magtwoord, eensklaps in het leven. Daarvoor is tijd en geruime tijd noodig. Het volk moet zich met het middelbaar onderwijs vereenzelvigen. - Waarschijnlijk zal men bij de toepassing der wet, leemten en gebreken ontdekken. Maar die leemten en gebreken werpen het beginsel niet omver, dat de geheele wet beheerscht. Eene der leemten dezer wet is, volgens ons gevoelen, de weinige waarde, welke er aan de opvoeding der vrouw schijnt gehecht te worden. Men loopt daarover vlugtig heen, en maakt er zich met eenige weinige bepalingen af. Is de opvoeding der vrouw van zoo weinig beteekenis? Kan men hier volstaan met alles aan den public-spirit over te laten? Valt op dit veld niet meer te arbeiden? Is hier alles volmaakt? Wij gelooven noch het een noch het ander, en hopen dat geloof door hetgeen volgt te regtvaardigen.
Ge hebt zeker nagedacht over de gevolgen der geweldige omwenteling, welke op het einde der voorgaande eeuw Frankrijk beroerde, en van daar zich over Europa verspreidde. Dat was de strijd der democratie tegen het absolutismus. Het volk begon zijne waarde te erkennen; het begon zich mensch te gevoelen; het begon in te zien dat het regten bezat, welke het kon doen gelden; dat het aanspraak had op vrijheid en ontwikkeling. Het wilde niet langer van bevoorregte standen hooren; het eischte gelijkmatige verdeeling van belasting, en aandeel in de regering. Regtmatige eischen. - Niet plotseling, maar langzamerhand, was het volk er toe gebragt tegen de bestaande orde van zaken in verzet te komen. Reeds in een ver verleden, in de middeneeuwen, toen de steden opkwamen en voorregten van de vorsten verkregen, ligt de eerste kiem van hetgeen op het einde der achttiende eeuw plaats vond. Langzamerhand, stap voor stap, gaat het volk vooruit. Eeuwen zijn er noodig geweest vóór het de kracht bezat om den strijd met het absolutismus openlijk te aanvaarden en vol te houden. Toen die tijd daar was, voerde het dien strijd met verbittering en haat. Het koningschap dier dagen moest boeten voor een verleden, waaraan het geen deel had. Het waren ongelukkige slagtoffers, die koning en die koningin, welke aan de woede van het volk werden prijs gegeven. Te verwonderen is het echter niet dat het volk te ver ging; dat het bloedige wraak nam, over geleden onregt en ondergane verdrukking; dat het, eenmaal los gelaten, niet dan door een ijzeren hand tot stilstaan kon gebragt worden. Nog duurt de strijd van het volk, tegen het absolutismus voort. De beginselen waarvoor toen gestreden werd, hebben nog geenszins overal wortel geschoten. Het is nog niet lang geleden dat de lijfeigenschap in Rusland werd afgeschaft, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en de strijd tegen Polen gevoerd. Nog speelt een Bismarck met de vertegenwoordiging van een geheel volk en doet of ze niet bestond. Nog is de éénheid van Italie een wensch, maar geene daad. Veel is echter reeds gewonnen. Er zijn staten, welke zich verheugen in vrijheid-ademende constitutiën, waarbij de regten van volk en vorst omschreven zijn. Die vrijheid heeft ontwikkeling gebragt en welvaart verspreid. Een der weldaden van de groote omwenteling van '89 is zeer zeker, de grootere waarde aan den mensch als individu toegekend. De overtuiging werd gevestigd, dat wij allen voor gelijke bestemming geschapen zijn, en dat ontwikkeling het hoofddoel is van ons zijn hier op aarde. Het beginsel is aangenomen, dat het de pligt en het belang der regering is, het volk ruimschoots de gelegenheid te verschaffen om zich te ontwikkelen. Het volksonderwijs, lang eene vergeten zaak, treedt overal op den voorgrond; men begint de kracht en waarde van het volk meer en meer te erkennen en te waarderen. Een noodzakelijk gevolg van den veranderden toestand van zaken, is de gewijzigde verhouding der vrouw tot de maatschappij. Hoedanig was die toestand in de voorgaande eeuw? Een ieder zal moeten erkennen, dat er toen vele vrouwen waren welke door bevalligheid en smaak hebben uitgemunt; - dat vooral Parijs schitterde door zijne salons, waar vrouwen, uitmuntende door gaven van ligchaam en geest, al wat aanspraak kon maken op vernuft en talent om zich vereenigden, en door haar tact bezieling en leven aan die vereenigingen gaven. De ‘causerieën’ van dien tijd voor zoover zij tot ons zijn gekomen, vervullen ons steeds met een gevoel van heimwee. Waren onze bijeenkomsten daaraan gelijk, zij zouden minder vervelend, en minder zielloos zijn. Men denke daarom niet, dat geheel Parijs en geheel Frankrijk door beschaving uitmuntte. Het was de minderheid - eenige weinigen - waarvan wij in ruwen omtrek het beeld schetsten. Het volk, vooral in de provinciën, was dom en bijgeloovig. Onderwijs werd niet of gebrekkig gegeven. De landadel, even dom als het volk, maar daarbij verwaten en trotsch, handhaafde zijne feodale regten met strengheid, en behandelde zijne onderhoorigen, welke hij geschapen waande voor zijn genoegen en gemak, als wezens van een minder gehalte. Het volk was menigmaal de speelbal van een hoogadellijk heer; zijn toekomst was onzeker; het magtwoord van die gewaande menschelijke grootheid kon zijn geluk vermeerderen, maar hem ook grieven in hetgeen hem het dierbaarst was. Wat kon het volk, in de uitgebreide opvatting van het woord, beteekenen, daar waar een prins de Conti nog in 1776 durfde beweren, dat het ongeoorloofd was de heerendiensten door eene belasting te vervangen? ‘Parceque ce serait effacer, sur le front de la plèbe la tâche originelle de sa servitude’Ga naar voetnoot*). Daar waar in 1774 tijdens den hongersnood, de kommandant der stad Dyon tegen het oproerige volk de harde woorden bezigde: ‘mes amis, l' herbe commence à pousser, allez la paître’Ga naar voetnoot†). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bevoorregte standen, ongelijke verdeeling der belasting, drukkende heerendiensten: dit alles is onvereenigbaar, met vrijheid en algemeene ontwikkeling. Eenige weinigen mogen daar schitteren, het volk, de groote meerderheid, zal onwetend en weinig mensch zijn. Elders buiten Frankrijk was het niet beter. De vereenigde provinciën, waar men andere rijken van Europa verre vooruit was in vrijheid, waar ten minste een schijn van volksonderwijs bestond, staat op het einde der 18e eeuw nog op een zeer lagen trap wat de ontwikkeling van het algemeen betreft. Gereedelijk zult ge dit toestemmen, wanneer een schrijver uit die dagen moet getuigen: ‘De kinderen der gemeene lieden leeren noch lezen, noch schrijven, noch iets. Aan hunne onbeschaafde ouders hebben zij niet dan voorbeelden van onbeschaafdheid - ontmoet men niet, door deze verwaarloozing der opvoeding, menschen genoeg onder onze geringe lieden, die volstrekt van het vee niet te onderscheiden zijn dan door de menschelijke gedaante, en dat zij het gebruik der spraak hebben, maar die anders van den éénen dag op den anderen voortleven, gelijk de redelooze dierenGa naar voetnoot(*)? Verder schrijft hij: ‘Verlaten wij de steden, om het platte land, en onze landlieden te bezoeken. - Welke onkunde! - De boeren-kinderen genieten niet veel meer of beter opvoeding, dan die des gemeenen volks.’ Ook over de vorming der vrouw op de kostscholen is zijn oordeel hoogst ongunstig (bl. 217), even als over het geheele schoolwezen van dien tijd (vijfde hoofdstuk, IV Boek). Een geschiedvorscher en kenner, over het volksonderwijs dier dagen sprekende, getuigt ‘dat het in diep verval was; onderwijs en catechismus enkel geheugenwerk en doode vorm; onkundige en strenge meesters, door wie met plak en roede meer dan met ernst en liefde geregeerd werd’Ga naar voetnoot(*). Hierin kwam verandering zoodra de beginselen der fransche omwenteling wortel schoten. Terstond na het ontstaan der republiek, hield men zich bezig met het onderwijs en als beginsel werd aangenomen, dat de Staat verpligt was een ieder in de gelegenheid te stellen, onderwijs te ontvangen, maar dat dan ook een ieder de verpligting op zich moest nemen zijne kinderen te doen onderwijzenGa naar voetnoot(†). Ook in ons vaderland begon men, na de verandering der zaken in 1795, het onderwijs te regelen en als een nationale zaak te beschouwenGa naar voetnoot(§). Daar waar het volk zoo weinig ontwikkeld was, kan men aannemen dat er aan het onderwijs en de opleiding der vrouw niet werd gedacht. Gering was dan ook de beteekenis der vrouw, en nietig haar invloed. Zij was de hulpe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van den man in zoo verre zij zijn arbeid deelde, en er het hare toe bijbragt, om een ellendig bestaan te rekken. Hare kinderen opvoeden, dit liet zij aan de natuur over. Kon het anders? Kan men geven hetgeen men niet bezit? De vrouw was toen dikwijls niet meer, dan de slavin van een harden meester. Wij beschouwen hier den toestand in het algemeen, en spreken van het volk en niet van eene minderheid. Zouden we overdrijven? Wij gelooven het niet, wanneer men leest dat er in 1767 in Frankrijk vijftig duizend bedelaars, dat is niet werkenden, geregtelijk werden vervolgd en gevangen gezet, en dat tien jaren later - het is waar, ten gevolge van lange achtereenvolgende jaren van misgewas - het aantal bedelaars het ongeloofelijk cijfer van een millioen tweemaal honderd duizend bedroeg; dan gelooven we dat we gerust mogen aannemen dat het volk op een zeer laag standpunt van ontwikkeling stond. De vrouw maakte deel uit van dat volkGa naar voetnoot(*). Wat moet het woord gelijkheid in '89 luide uitgesproken voor zoo vele verongelijkten liefelijk geklonken hebben. Zij hebben het niet terstond in zijn geheelen omvang kunnen begrijpen; het is niet te verwonderen dat zij het verkeerd begrepen en toegepast hebben. Men moge over de revolutie denken zooals men wil; men moge de heftigste anti-revolutionair zijn die bestaat, het zegenrijke gevolg van de fransche revolutie, het erkennen der regten en der waarde van het individu als mensch, kan niemand loochenen. Het middel moogt ge afkeuren, het bereikte doel moet ook gij, anti-revolutionair, zegenen.
Na '89 onderging de betrekking van de vrouw tot de maatschappij eene geheele wijziging, men kwam tot de overtuiging, dat ook hare bestemming hier op aarde ontwikkeling is; dat zij gaven en hoedanigheden van geest en hart bezit, welke haar een eigen weg afbakenen; dat haar invloed groot en heilzaam kan zijn. Veelomvattend kan de invloed der vrouw zijn, bij de opvoeding harer kinderen. Wanneer zij zich niet alleen bepaalt tot de zorg voor het ligchaam, maar karakter en geest van haar kind weet te vormen en te leiden; dan kan zij er veel toe bijbrengen om dat kind geschikt te maken, om later met eere als man of vrouw in de maatschappij op te treden. De indrukken, welke men op jeugdigen leeftijd ontvangt, zijn diep en blijvend. Geen grooter voorregt voor een kind dan eene verstandige moeder de zijne te mogen noemen. Men achtte die taak, de opvoeding van het kind, niet te gemakkelijk. Wil men anderen opvoeden en tot mensch vormen, dan moet men zelf mensch zijn; dan moet het verstand ontwikkeld, het schoonheidsgevoel geoefend, en men kind zijn van zijn' tijd. Veel wordt er bij de opvoeding van het kind aan het toeval overgelaten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men getroost zich de moeite niet om het kind in zijne ontwikkeling te volgen, en zich rekenschap te vragen van hetgeen men ziet. Men verzuimt te letten op de teekenen welke het toekomstig karakter voorspellen. Er kan dus geen sprake zijn van leiding, van vorming, van wijziging van dat karakter. Dit alles wordt verzuimd niet uit gebrek aan liefde, maar omdat men de eigenschappen mist, welke daartoe, vereischt worden; omdat men niet innig overtuigd is, dat reeds van het eerste uur der geboorte af het kind indrukken ontvangt van al hetgeen hem omringt; omdat men nog weinig of niets deed, om de vrouw voor hare grootsche bestemming te bekwamen. Veel gaat door dit eerste verzuim verloren, en het verlorene is moeijelijk te herkrijgen. De karakters vormen zich later door de aanraking met de maatschappij van zelve. Dit is zoo. Maar het geschiedt niet dan na hevigen strijd, en met verlies van veel wat edel en rein menschelijk is. De hevigheid van den strijd en het aanzienlijke van het verlies had de eerste opvoeding moeten en kunnen voorkomen. Wat wij dan wenschen? Wij wenschen dat iedere moeder in staat zij hare kinderen op te voeden en het fundament te leggen waarop men later zal kunnen voortbouwen. De eerste begrippen van eer en deugd moeten het kind ingeprent worden, terwijl het aan de zijde der moeder speelt. De gelegenheden daartoe zijn talrijk. Het kind begint reeds vroegtijdig op te merken, en overstelpt hen die hem omringen met vragen. Ieder redelijk antwoord op die vragen kan het verstand en hart ontwikkelen. Maar, die kleine vragers vragen dikwijls veel waarop het niet gemakkelijk is een voor hen bevattelijk antwoord te geven. Alleen een ontwikkeld verstand en oordeel zal daartoe in staat stellen. Is ook niet de moeder het meest geschikt, om reeds vroegtijdig het schoonheidsgevoel harer kinderen op te wekken en te ontwikkelen? Men zal mij wel toestemmen, dat dit gevoel voor vorming vatbaar is. Nu is juist de moeder in de gelegenheid ongemerkt de opmerkzaamheid van het kind te bepalen. Zij heeft de keuze van het speelgoed. Het kind ontvangt geen speelgoed dat niet aan den eisch van waarheid en schoonheid voldoet. De kamer, waar zij steeds omringd is door hare kinderen, bevat alleen het noodzakelijke, en toch vindt men er eenige weinige schilderijen of gravuren aan den muur hangen welke het oog aangenaam aandoen, door de waarheid van uitvoering en de juistheid van uitdrukking; toch staat er een piano welke zoo nu en dan de toonen van eene symfonie van Beethoven weêrgeeft; toch vindt men er smaakvol gekozene en gerangschikte bloemen. Zoude zulk eene omgeving, zulk een verblijf zonder invloed blijven op het kind dat daar zijne eerste levensdagen doorbrengt? Gelukkig het kind dat zoo het rijk van het ware en schoone binnen geleid wordt. Dat kind zal het niet aan verdere leiding ontbreken en ook buiten de kinderkamer, in de wijde, wijde wereld zal het niet alleen behoeven rond te tasten; daar zal het ook die moeder naast zich hebben, om het te wijzen op het schoone dat het omringt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 481]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en zijn gevoel voor natuur en kunst, steeds verder te ontwikkelen en te beschaven. Maar wil de vrouw daartoe in staat zijn, dan moet haar eigen schoonheidsgevoel ontwikkeld zijn. Dan moet hare vroegere opleiding haar geleerd hebben het ware en verhevene te zien, daar, waar het bestaat; dan moet zij zich niet door valschen schijn laten verblinden. Wanneer men dus de roeping der vrouw begrijpt, dan wordt haar invloed groot en uitgebreid. Haar werkkring moge zich dan bepalen tot haar huis, haar invloed zal zich verre daar buiten uitstrekken. Wanneer dan later hare kinderen met eere hunne plaats in de maatschappij innemen en uitmunten door verstand, kennis en karakter, dan zal zij daarop met voldoening kunnen neêrzien, want grootendeels zal dit haar werk zijn. Haar leven zal met regt een wèlbesteed leven kunnen genoemd worden. Zij zal blijven voortleven door hetgeen zij verrigtte. Ziedaar het gebied, dat de vrouw moet veroveren; ziedaar het rijk waarin zij heerscheresse moet zijn. De opvoeding harer kinderen moet zij aan geene vreemden overlaten. Tot die eerste opvoeding behoort ook het inwijden van het kind in het a.b.c. van alle wetenschap, het lezen en schrijven. Dat is een zaak van tact en geduld. Deze vereischten zal niemand in meerdere mate bezitten dan de ontwikkelde moeder, tegenover haar eigen kind. Al spelende leert het kind. Het behoeft niet zoo spoedig het ouderlijk huis voor de schoolbanken te verlaten. Het kan zijn eerste levensjaren in vrijheid genieten, en zich door en in de natuur ontwikkelen. Wanneer dat kind later in andere handen moet overgaan, om verdere en uitgebreidere opleiding te genieten, - dan zal de grondslag, door de moeder gelegd, het verder optrekken van het gebouw zeer zeker minder moeijelijk maken, en meer kans geven op welslagen. Wat de taak is van den man bij deze eerste opvoeding? Hij moet de vrouw ter zijde staan. Zij moeten zamen het werk, de opvoeding hunner kinderen, verrigten. Maar in de eerste jaren is het meer de taak van de vrouw dan van den man, ten minste wanneer de vrouw er voor geschikt is. Wat de opvoeding der dochter betreft, deze moet men geheel aan de vrouw kunnen overlaten. Misschien hebt ge geen tijd, mevrouw! om u zoo geheel aan uwe kinderen te wijden? Ge moet de opera's en de concerten bijwonen; ge moet schitteren door uw schoonheid en rijkdom; waarvoor viel ze u anders ten deel? Daarbij, uwe kinderen zijn immers toevertrouwd aan uitmuntende bonne's, en kindermeiden. Zij krijgen immers onderrigt van de voornaamste meesters, uit de stad uwer inwoning. Wat kan men meer verlangen? Men verlangt, mevrouw! dat gij aan uwe bestemming beantwoordt. Het is niet voldoende uw kind het leven geschonken te hebben, en het later rijkdommen na te laten. Het heeft aanspraak op meer. Gij en niemand anders moet dat kind tot mensch vormen. Gij zijt daartoe, wanneer gij wilt, het meest geschikt. Uw rijkdom stelt u in staat meer dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een ander aan de opvoeding van uw kind ten koste te leggen; wanneer het later niet uitmunt en een nuttig lid der maatschappij wordt, dan is het uwe schuld. Schitter in het leven; alles geeft u daarop aanspraak. Wij zien u gaarne verschijnen in al den glans uwer schoonheid, en juichen wanneer wij u zien binnentreden. Maar vergeet niet, dat gij eene ernstige roeping hebt te vervullen, en laat u daarvan niet afleiden door het bedwelmend genot dat u buiten uw huis wacht. En gij, bedrijvige huisvrouw, die van den vroegen morgen tot den laten avond bezig zijt, om het huishouden in orde te brengen en het de uwen einheimisch te maken; die bijna geen enkel uur van den dag kunt rusten of het moest des avonds zijn wanneer het kinderlijk gejuich en gejoel opgehouden heeft en de kinderen vermoeid van hun spel uitrusten en ook u daardoor eene welverdiende rust gunnen; - gij zijt verwonderd dat men nog meer van u durft vorderen. Volgaarne erkennen wij dat gij het volhandig hebt. Volgaarne zeggen wij u dank voor de comfort welke we daar ontmoeten, waar ge heerscht. Ga voort in uwe bedrijvigheid het te huis voor de uwen tot een toevlugtsoord te maken, waar zij uitrusten van de zorgen en moeijelijkheden welke hen daar buiten wachten. Zij zullen ze spoedig vergeten, te midden van den vrolijken huisselijken kring; zij zullen zich gelukkig rekenen, door zooveel liefde daarvoor beloond te worden. Maar wanneer ge het ernstig wilt, zult ge te midden uwer bedrijvigheid nog tijd vinden om uwe kinderen op te voeden. Gij zult met uwen gewonen tact deze twee pligten weten te verbinden. Voelt ge u daartoe niet in staat, dan is het niet uwe schuld, maar die uwer opvoeding. Het valt u te moeijelijk, omdat de opleiding tot deze taak u ontbreekt. Men heeft u geleerd een huishouden te bestieren, en dit doet ge meesterlijk, maar men verzuimde u de noodige kennis mede te deelen om uwe kinderen op te voeden. Daarom moet ge dat zoo spoedig aan vreemden overlaten. Dit is te bejammeren, want ge kunt niet vorderen dat de liefde en zorg dier vreemden voor uw kind de uwe evenaart. Moederliefde is de reinste en verhevenste liefde welke hier bestaat. Uw kind mist daardoor veel. Er zijn huisgezinnen waar de moeder genoodzaakt is door handenarbeid, dikwijls buiten 's huis, in het onderhoud der haren te voorzien. Reeds vroegtijdig verlaten de ouders de woning, om in fabrieken of elders tot 's avonds werkzaam te zijn. Men kan de kinderen niet medenemen; men kan ook niet te huis blijven, want dan vervalt het loon, en zonder dat loon kan men zijn bestaan niet rekken. De man alleen kan niet genoeg verdienen, om in het onderhoud van het huisgezin te voorzien. De moeder is dus wel genoodzaakt, uit werken te gaan en hare kinderen aan vreemde zorg toe te vertrouwen. Gelukkig wanneer zij daartoe in de gelegenheid is en het kind niet geheel aan zich zelf is overgelaten. Hier kan geen sprake zijn van opvoeding door de moeder; hier moet men op andere wijze daarin te gemoet komen. Dit vraagstuk is niet gemakkelijk op te lossen. Zeer zeker zal ook hier veel gewonnen zijn wanneer de moeder door vroeger genoten onderwijs overtuigd is van de noodzakelijkheid en het nut om haar kind ter school te zenden; maar hoe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 483]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weinigen zijn hiervan overtuigd! Liefde moet het beginsel zijn, waardoor de opvoeding van het kind geleid wordt, en deze kan niet groot zijn daar waar moeder en kind steeds gescheiden zijn. Wanneer er sprake is van de opvoeding der vrouw, moet men niet vergeten dat niet iedere vrouw door het huwelijk eene bestemming verkrijgt. Er zijn onder deze welke genoegzaam met tijdelijke middelen gezegend zijn, om, na het afsterven harer betrekkingen, verder stil en kalm te blijven voortleven, zonder dat zij genoodzaakt zijn eene betrekking te gaan zoeken bij vreemden of op andere wijze door handenarbeid in haar onderhoud te voorzien. Zijn deze vrouwen ontwikkeld, dan kunnen ze zich eenen werkkring verschaffen en zich steeds met de verdere beschaving van haren geest bezig houden. Bezitten ze daartoe noch den lust noch het vermogen, dan vermeerderen ze het specimen der oude jonge jufvrouwen, een geslacht waarvan niet veel goeds te zeggen valt. Maar voor die andere vrouwen, welke ongehuwd blijven en later in eigen onderhoud moeten voorzien, is het eene levensvraag, of zij al dan niet door vroeger opleiding in staat zullen zijn hieraan te beantwoorden. Wel degelijk is dit een gegeven, waarop, wanneer er sprake is van opvoeding der vrouw, dient gelet te worden. Wij zullen nu zien hoe het in Nederland met de opvoeding en het onderwijs der vrouwen gesteld is, of deze voldoen aan de eischen, welke men, zonder overdrijving, mag stellen. Beschouwen we het onderwijs dat gegeven wordt op de zoogenaamde jonge-jufvrouwen-kostscholen of instituten, met of zonder subsidie van het rijk, de provincie of de gemeente. Deze zijn toch bestemd voor de opvoeding der vrouwen van het meer gegoede gedeelte van het volk. Het zijn de kweekscholen, waar onze dochters voor hare latere bestemming gevormd worden. Het is waar, Duitschland en België belasten zich wel gedeeltelijk met die taak en velen gaan naar Mannheim, Neuwied, Brussel of Luik om daar te zoeken wat ze hier niet vinden. We durven niet beslissen, of de opvoeding dáár zooveel beter is als hier. Maar we bejammeren het, dat men in den vreemde meent te vinden wat men in eigen kring mist. Slaan we een blik in het programma der lessen eener openbare school voor meisjes, waar meer uitgebreid lager onderwijs wordt gegeven. We krijgen daardoor gegevens welke ons oordeel over den omvang en de soort van het gegeven onderwijs wettigen. Voegen we daarbij de kennis, hoe het onderwijs gegeven wordt, oordeelkundig of niet - dan hebben we volkomen regt van spreken. De school, waarvan het programma voor ons ligt, kan den toets van hare zusteren gerust doorstaan. Zij zal er vele overtreffen wat inrigting en toezigt aangaat. Zij heeft eene onderwijzeresse aan het hoofd, welke uitmunt door kennis en tact. Ons oordeel wordt dáárdoor algemeen. De bemerkingen, welke we hier maken, zijn nog in veel grootere mate toepasselijk op andere inrigtingen van dien aard. Wat leert ons het programma? De leerlingen zijn verdeeld in vier klas- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 484]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sen. De vierde klasse bestaat uit de eerstbeginnenden. Men leert daar lezen, schrijven, de beginselen der nederlandsche taal en het rekenen. De derde klasse zet dit onderwijs verder voort en men voegt daarbij de geschiedenis van het vaderland, de aardrijkskunde en de fransche taal. De tweede klasse omvat daarenboven de algemeene geschiedenis en de engelsche taal. De eerste klasse, de verstgevorderden, zij die na het eindigen der klasse spoedig de school verlaten, verkrijgen meer uitgebreid onderrigt in het vroeger behandelde, waarbij nog het onderwijs in de hoogduitsche taal opgenomen is. Wij zullen ons met het voorbereidend onderwijs, der vierde, derde en tweede klasse, niet bezig houden, en ons alleen tot de eerste klasse bepalen. Dit is voor ons doel voldoende. De volgende tabel wijst het aantal uren aan, wekelijks aan ieder der vakken van het onderwijs besteed.
Mij dunkt, dat er op deze verdeeling aanmerkingen zijn te maken.
Lezen en schrijven 3 uur. Men moet niet in de eerste klasse toegelaten worden zonder dat men dit grondig kent. Verder bestaat er gelegenheid genoeg in die klasse om zoowel het lezen als het schrijven te onderhouden, zonder daarvoor afzonderlijke uren te nemen. Rekenen. Dit moet zich voor deze klasse tot een grondig theoretisch onderwijs bepalen, ter scherping en ontwikkeling van het verstand. Het praktische gedeelte moet men in de andere klassen geleerd hebben. Daartoe heeft men dan geen vijf uur noodig, vooral daar er nog zooveel te leeren overblijft. Het onderwijs in het rekenen, op deze wijze gegeven, zal voorloopig nog wel tot het gebied der vrome wenschen behooren. Mij vinden op de voor ons liggende lijst geen melding gemaakt van de letterkunde der vreemde talen. Hieraan is niet gedacht. Een half uur besteed aan de nederlandsche letterkunde schijnt voldoende, om den smaak onzer vrouwen te vormen. Fabelleer! - Wat een vrouw der 19e eeuw daarmeê te maken heeft begrijpen we niet. Er is zooveel degelijks te leeren, dat men haar met eene oppervlakkige godenleer niet lastig behoeft te vallen. Het doet ons denken aan de voorgaande eeuw. Toen wemelde het overal van najaden, sirenen en de overige bent uit den Olympus. De dichters doorweefden er hunne zangen (!?) meê. De tuinen von Le Nôtre wemelden overbevolkt van goden en godinnen. Dat half uur opgeofferd aan de fabelleer vinden wij karakteristiek. Twee uur onderwijs in geschiedenis, waarvan een uur gewijd aan de vaderlandsche geschiedenis, beteekent niet veel. Evenmin een uur onderwijs in de aardrijkskunde, maar wat we geheel missen is het onderwijs in de natuurkennis. Wij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 485]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zien uit het programma dat in de vierde klasse een uur in de week hieraan besteed wordt. Verder komt het niet meer op dat programma voor. Zoude dit onderwijs niet beter te huis zijn in de eerste klasse? Ziedaar eenige vlugtige opmerkingen welke we niet willen vermeerderen, daar uit het volgende genoegzaam zal blijken wat we daarvoor in plaats wenschen. Men vergete hierbij niet dat dit onderwijs voor velen, ja bijna voor allen het eindonderwijs is. Zoodra het meisje de school verlaten heeft erlangt zij regt het rijk harer droomen binnen te treden. Bals, concerten, comedies, familiaire en niet familiaire partijen wachten haar. Zij helpt verder hare moeder in de bestiering van het huishouden, en oefent zich in vrouwelijke handwerken, bij voorkeur tapisserie- en borduurwerk. Zoo nu en dan leest ze een roman, het liefst een engelsche tendenz-roman. Men heeft haar ook niet gewend zich bezig te houden met ernstige onderwerpen. Men heeft den lust tot verdere ontwikkeling van den geest niet opgewekt. Niet allen beschouwen het haar op de school gegevene onderwijs als voldoende, maar blijven voortgaan haar geest te beschaven. Gaat men echter de oorzaak hiervan zoeken, dan vindt men gewoonlijk die oorzaak buiten de school. Ontwikkelde ouders, welke prijs stellen op geestbeschaving en zich juist na het verlaten der school met de leiding belasten; - natuurlijke gaven, geestkracht en eene hooge mate van gezond verstand bij haar die de school verliet, kunnen oorzaak zijn dat de regel faalt. Maar die uitzonderingen zijn geen bewijs voor de deugdelijkheid van het gevolgde stelsel van opvoeding en onderwijs. Wat zijn nu de leemten van het onderwijs zoo als het gegeven wordt? De groote rol welke daabij het geheugen speelt en het weinige wat voor ontwikkeling van hoofd en hart gedaan wordt. Men leert tal van vreemde talen, men maakt thema's en vertalingen in het oneindige, en kent redelijk wel de grammatica, men leert tallooze bladzijden van buiten uit de een of andere ‘dialogues familières’ en ‘english as it is spoken.’ Heeft men met vrucht zulk een cursus doorloopen; kan men dan vloeijend en vooral snel eenig fragment uit het een of ander boek lezen - het verstaan komt er minder op aan - en vertalen; weet men een gesprek over dagelijksche zaken gaande te houden, dan is men zeer tevreden met het bereikte doel. Grootere eischen stelt men niet. Maar nu vragen wij: wat beteekent het aanleeren eener taal zonder de beoefening harer letterkunde? Kent men de taal wanneer men niet tevens, ten minste iets, van wording, voortgang en ontwikkeling dier taal weet? Den boom kent men aan zijn vrucht; zoo ook de taal. De meesterstukken, welke in eene taal geschreven zijn, geven van haar getuigenis. Zij leeren de kracht en den omvang van de taal kennen. Misschien is dit te veel geeischt. Maar men zal het geen te grooten eisch achten, wanneer men ten minste eenige bekendheid met de letterkunde der moedertaal verlangt. Wanneer bij dit onderrigt, oordeelkundig wordt te werk gegaan, en de keuze der te behandelen schrijvers gelukkig is, kan het er veel toe bijbrengen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 486]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om het schoonheidsgevoel en den smaak te ontwikkelen. Men moet daarbij reden weten te geven van het waarom en de waarheid der gedachte, of de juistheid van het woord kunnen aantoonen. Zij, die dit onderwijs geeft, moet veel gelezen en over het gelezene nagedacht hebben. Daarbij is een eigen ontwikkeld schoonheidsgevoel, hoofdvereischte. Zoo is het ook een hoofdvereischte, dat de onderwijzeresse, welke onderrigt geeft, in de natuurkennis op de hoogte is om dit onderrigt te geven. Het blijft anders eene doode letter: zoowel de opname dier kennis, bij het gewoon lager onderwijs, als het prijken van den naam, natuurkennis, op eene tafel van werkzaamheden. Wil men natuurkennis populair - dit woord heeft het burgerregt bij ons verkregen - voordragen, dan moet men zeer op de hoogte wezen, en meer dan eene oppervlakkige kennis bezitten. Dat dit nu bij de meeste onderwijzeressen nog niet het geval is, valt niet te ontkennen. Het is geene zuivere physica, het zijn geene formules van lenzen, theorieën van straalbreking in den dampkring, of kleurschifting door straalbreking, welke we op meisjesscholen wilden doen onderwijzen. Dit zoude spoedig vervelen. Maar het verklaren van dagelijks wederkeerende verschijnselen in de natuur, het leven en maaksel van dier en plant zonder uitgebreide nomenclatuur, verdeelingen en onderverdeelingen; de eerste beginselen der gezondheidsleer; ziedaar, wat we noodig achten. Wanneer men die natuurkennis op eenigzins boeijende en bevattelijke wijze weet voor te dragen - waartoe die wetenschap zich bijzonder leent - dan zal men spoedig de belanstelling zijner leerlingen winnen en hunnen weetlust opwekken. Zoo moet, dunkt me, iedere vrouw belang stellen, in het rijk der bloemen en planten; en wanneer het onderrigt zich niet bepaalt tot het boek, maar men de voorbeelden in de natuur gaat zoeken, dan moet zulk eene studie het verstand in hooge mate ontwikkelen en het schoonheidsgevoel opwekken. Alles hangt hier af van een bezield onderwijs en van goede, degelijk geschrevene handleidingen. Wat de geschiedenis aangaat, dunkt me, dat de nieuwe geschiedenis het belangrijkst is, ook voor meisjes, en wel die der 19e eeuw het meest. Het komt er minder op aan of zij al de graven en gravinnen van Holland weten op te noemen, of wel de keizers van Rome en de koningen van Israël en Juda, dan dat zij eenig begrip hebben van hetgeen er in hare eeuw belangrijks voorviel. Vooral behandele men bij de aardrijkskunde, de natuurkundige aardrijks-beschrijving, en geve daaraan de voorkeur boven de staatkundige. Men moet er zich op toeleggen, hetgeen men onderwijst vrucht te doen dragen. Men verwerpe het onnoodige en behandele het noodige grondig. Dat wij bij de opvoeding der vrouw, groote waarde hechten aan het teekenen en de muziek, die hefboomen tot oefening van smaak- en kunstgevoel, hiervan zal wel een ieder overtuigd zijn. Rigt men het onderwijs op deze wijze in, dan zal men, dunkt me, meer dan tot heden, de ontwikkeling der vrouw bevorderen. Men zal den lust tot eigen onderzoek en voortgezette ontwikkeling opwekken; men zal vrouwen verkrijgen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 487]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welke hare kinderen kunnen opvoeden, en eerbied zullen hebben voor kennis. Werpt mij niet uwe vrees voor geleerdheid tegen; hebt meer eerbied voor geleerdheid. Daar behoort veel toe om geleerd te zijn, jaren studie, ijzeren wilskracht en de aanleg om geleerd te worden. Geleerdheid is het eigendom van weinigen. Maar het is velen gegeven hun verstand te ontwikkelen en hun hart te vormen; daarvoor behoeft men niet geleerd te zijn. De wil is daartoe voldoende. Dit moet het streven zijn van een ieder, die aan zijne bestemming als mensch wil beantwoorden. Zoo ook de vrouw. Men zal door zulk eene wijze van opvoeden, geen geleerde, maar verstandige vrouwen vormen; vrouwen, welke in staat zullen zijn, aan hare bestemming te beantwoorden. Het onderwijs, zooals we het schetsten, beschouwen we als het middelbaar onderwijs voor meisjes. Wij hadden gewenscht dat dit in de wet van den 2den Mei '63 was opgenomen, en dat men er zich niet met een paar regels van had afgemaakt; dit is bijna even erg als het geheel vergeten in het eerst aangebodene ontwerp van wet. Wat vinden we in de tegenwoordige wet op het middelbaar onderwijs? Wij lezen: art. 21. De inrigting van middelbare scholen voor meisjes, door gemeentebesturen, provinciën of bijzondere personen met of zonder subsidie te stichten, wordt aan de stichters overgelaten, behoudens voorwaarden aan verleende subsidiën te verbinden Art. 69. Ieder jaar worden door onzen minister van binnenlandsche zaken commissiën benoemd, aan welke wordt opgedragen hen te examineren, die eene acte van bekwaamheid voor het middelbaar onderwijs wenschen te verkrijgen. De examens worden in het openbaar gehouden met uitzondering van die voor onderwijzeres. Art. 78. De acte, vermeld in art. 45 der wet van den 13den Aug. 1857 (staatsblad no. 103), maakt bevoegd tot het geven van het aldaar omschreven onderwijs aan middelbare scholen voor meisjes. De wet in art. 78 aangehaald is die op het lager onderwijs. Art. 21 erkent het regt van bestaan van middelbare scholen voor meisjes, maar laat alles over aan den public-spirit en geeft geen omschrijving van hetgeen men door middelbare scholen voor meisjes te verstaan heeft. Art. 69, in verband gebragt met de daarop gemaakte aanteekening van den heer Steijn Parvé, leert ons dat er twee graden bestaan voor het regt van lesgeven in talen aan meisjesscholen. De eene verkregen door het afleggen van examen volgens de wet op het lager onderwijs van '57 en de andere volgens de wet op het middelbaar onderwijs van '63. De laatste wet omvat bij de talen ook de letterkunde (art. 77). Voor het overige geeft blijkens art. 78 het bezit eener acte als hoofdonderwijzeresse eener lagere school het regt om onderwijs te geven aan eene middelbare school. Wij vinden iets onbestemds in al deze bepalingen. Waarom geene geheele afscheiding tusschen het lager en het middel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 488]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
baar onderwijs, voor meisjes? Waarom dit onderwijs niet nader omschreven, en daarin niet alleen de letterkunde der vreemde talen, maar ook die der eigene taal opgenomen? - hiervan is nergens sprake. Waarom niet de natuurkennis, geschiedenis en aardrijkskunde, vooral de natuurkundige, verder uitgebreid en nader omschreven? Moet hier alles aan den public-spirit overgelaten worden? Zal dit voldoende zijn om iets degelijks tot stand te brengen? Zoude het oprigten van twee of meer rijksscholen niet uitmuntend gewerkt en den public-spirit wakker geschud hebben? Zoude het oprigten van een of meer normaalscholen, ter opleiding van goede, degelijke onderwijzeressen, waaraan gebrek is, niet heilzaam gewerkt hebben? Er bestaat, voor zoo verre wij weten, slechts ééne diergelijke inrigting, de Kweekschool van onderwijzeressen te Arnhem. Zij is de vrucht der zamenwerking van het hoofdbestuur der maatschappij tot Nut van 't Algemeen, - het gemeentebestuur der stad Arnhem, en het departement Arnhem van meergemelde maatschappij. Hoewel wij het reglement en de volgorde der lessen voor ons hebben liggen, willen we ons aan geene beoordeeling wagen, daar dit onvoldoende is om met grond te oordeelen. Maar op vele der boven gestelde vragen gelooven we, in gemoede een ontkennend antwoord te kunnen geven. De opvoeding der vrouw is bij de wet op het middelbaar onderwijs stiefmoederlijk bedeeld. Zoo hadden wij in die wet ook gaarne de industrie-scholen voor vrouwen opgenomen gezien. Steeds hoort men klagten over de weinige hulpmiddelen, welke er voor vrouwen bestaan om door eigen werkzaamheid zich een onafhankelijk bestaan te verschaffen. Het zijn regtmatige klagten. Het lot van velen is om als huishoudster, jufvrouw van gezelschap of gouvernante onder een vreemd dak, in een' vreemden kring haar leven te slijten. Zij zijn dan afhankelijk van velen. De bewijzen van liefde en genegenheid, welke zij ontvangen, nemen dikwijls hun oorsprong in zelfzucht. Zij blijven vreemd aan wat er om haar heen voorvalt. Zij verrigten hetgeen waarvoor zij betaald worden, naar pligt en geweten, en zoo goed zij kunnen. Maar het valt haar dikwijls zwaar. Wij beklagen de vrouw, die al de waarde van een te huis gekend heeft, wanneer zij gedwongen wordt bij vreemden eene bete broods en een onderkomen te gaan zoeken. Zij mist dan veel. De trouw van een' vader, de liefde eener moeder, en de hartelijke gulle vrolijkheid van den huisselijken kring moeten haar dikwijls in den vreemde voor den geest komen. Wij eerbiedigen de traan, welke haar soms in hare eenzaamheid ontvalt. Wij bewonderen haar, die met opgeheven hoofd en blijmoedig hart, te midden van veler en velerlei miskenning, haar taak met eere volbrengt. Daartoe behoort zelfverloochening en zedelijke moed. Wij juichen het steeds toe, wanneer wij haar ontmoeten in huisgezinnen, waar hare diensten op prijs worden gesteld; waar zij, meer huisgenoot dan vreemde, in liefde en leed van hen, die haar in hun midden opnamen, deelt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 489]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit zijn de gelukkigen; maar toch blijft hare betrekking eene afhankelijke. En die afhankelijkheid is, dunkt me, voor de fiere van harte zeer gemakkelijk te ontgaan, wanneer hare opleiding haar daartoe in staat stelt. Dit is te bereiken door de industrie-scholen. Wij willen trachten in ruwe trekken te schetsen wat we door industrie-scholen voor vrouwen verstaan. Er is op het gebied der nijverheid veel wat uitmuntend onder toezigt der vrouw en door vrouwen kan verrigt worden. Wij willen slechts eenige voorbeelden aanhalen, hoe dit in den vreemde reeds met goed gevolg geschiedt. Mad. Elise Mantois te Parijs heeft een der uitgestrektste ateliers tot het kleuren van gedrukte teekeningen, en alles wat Frankrijk voortreffelijks daarin op het gebied van ontleed- en ziektekunde geleverd heeft, is onder haar opzigt bewerkt; de Histoire naturelle van Cuvier, de Modes et Costumes des Reines, de Vitreaux de la chapelle du duc d'Orleans et d'Ingres, enz., zijn dáár om dit meer algemeen te getuigenGa naar voetnoot(*). Miss Caroline Nicolls en miss Greig te Nassau op New-Providence (Bahama's) vervaardigen uit schelpen de fraaiste en sierlijkste bloemen. Dr. Bleekrode zegt daarvan: ‘zoodanige kunstmatig voorgestelde natuurschoonheden laten zich niet in weinige woorden beschrijven. De dames Greig hebben zelfs de bewoners der wateren in rozen en fuchsia's gemetamorphoseerd, ja men heeft gewaagd, om den loggen zeebewoner als een vlugge kapel in schitterende prachtkleeding - ik zoude bijna gezegd hebben - tusschen de bloemen te laten rondfladderenGa naar voetnoot(*). Wilt ge weten wat de industrie der kunstbloemen beteekent, van hoe veel omvang zij is, en hoeveel vrouwen daardoor een bestaan vinden door een werk geevenredigd aan haar aanleg? Sla dan de Revue comtemporaine (15 oct. 1864) op en lees daar het boeijend geschreven artikel van Athur Maugin, ‘Les fleurs artificielles.’ Denk verder aan de thans ook hier algemeen bekende naaimachines, waarvan in de rapports des membres de la section française sur l'exposition universelle de Londres 1862, tome premier, introduction CXXI de behartigingswaardige woorden gebezigd worden: ‘Parmi ces machines, quelques-unes semblent appelées à rendre quelque consistance à l'industrie domestique, tant ébranlée par le système manufacturier. La plus remarquable, assurément, est la machine à coudre, qu'on a sucessivement perfectionnée de manière à travailler le cuir aussi bien que les tissus les plus fins, et à produire les diverses sortes de points. On a même exposé une machine qui fait tous les points. Par la modération de son prix (125 à 250 franc environ), la machine à coudre est à la portée d'un très grand nombre de ménages, et elle rendra de grands services dans les familles. Déjà, aux États-Unis, elles est acclimatée au coin du foyer domestique, dans quelques villes du moins. ‘Ces résultats peuvent se formuler ainsi: c'est dans les industries ou l'on opère, sur des matières dures à percer, comme la sellerie, que la mécanique a son plus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 490]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beau triomphe: une machine à coudre y fait l'office de vingt-cinq hommes. Dans la couture ordinaire, elle remplace dix ouvrières, et avec le point de surjet, cinq. La machine à coudre a sa place marquée dan les manufactures de confection d'habillement, pour le moins autant que dans les familles.’ Deze lange aanhaling heeft, dunkt me, hare waarde. Wilt gij er meer van weten, sla dan het tweede deel van het boven vermelde rapport op, daar zult ge op bl. 521 en volgende uwen weetlust kunnen bevredigen. Wat de wetenschap leert dat door de vrouw op het gebied der nijverheid kan verrigt worden, moet men aan die industrie-scholen onderwijzen. Men moet daar grondig onderrigt kunnen erlangen in het teekenen, waardoor men in staat kan gesteld worden teekeningen te leveren voor wetenschappelijke werken. Men denke hierbij aan het werk door mevrouw Hoola van Nooten vervaardigdGa naar voetnoot(*): dat werk, het werk eener vrouw, is een uitmuntend werk. Men heeft in vele fabrieken teekenaars noodig om de modellen te leveren; dit is een werk van smaak. De vrouw, welke de noodige teekenkennis bezit, zal bij uitnemendheid voor dit teekenwerk geschikt zijn. Men geve aan die scholen onderrigt, niet uitsluitend in tapisserie- en borduurwerk, maar in de behandeling van de naaimachine, het vervaardigen van patronen en het zoogenaamd couperen. Waarom zouden de coupeurs der kleermakers, welke goed betaald worden, niet door coupeuses kunnen vervangen worden? Het zal doch geen bezwaar zijn dat dan eene vrouw den eersten grondslag tot mannenkleederen legt? Het kantwerken, het vervaardigen van kunstbloemen, het schilderen op porcelein en nog veel meer zoude men daar met vrucht kunnen onderwijzen. Bedenkt men dat zoowel in België als in Frankrijk in vele uitgebreide magazijnen de vrouwen belast zijn met het boekhouden, en dat zij de personen welke het magazijn bezoeken te woord staan, dan zal men het niet vreemd vinden, dat we ook aan het boekhouden eenige plaats in het programma der industrieschool wilden zien toegekend. Als getuige halen we hier de volgende woorden aan, uit de inleiding van het reeds bovenvermelde rapport der Londensche tentoonstelling van '62 (Introduction CXLVII): ‘La société d'instruction primaire du Rhône, à établi a Lyon, il y a peu d'années, un cours de comptabilité pour les femmes. Une femme qui sait la tenue des livres est un trésor pour l'artisan, le boutiquier, le petit manufacturier, l'agriculteur. Elle contribue à le prosperité de sa famille, et les familles prospères font la richesse et la force de l'État. Ce cours de tenue des livres est accompagné de leçons concernant les dispositions principales et usuelles du Code de commerce et la géographie commerciale.’ Het onderrigt wordt gegeven door eene vrouw, mademoiselle Luquin, welke daarover een handleiding Études commerciales in het licht heeft gegeven. Deze schets zal voldoende aantoonen wat we door industrie-scholen voor vrouwen verstaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 491]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We geven slechts het hoofddenkbeeld aan. Het aantal dier scholen, de plaats waar ze op te rigten, de inrigting en bijzonderheden, dat alles zoude nadere en ernstige overweging en grondige studie van hetgeen reeds op dit gebied geschiedde, vereischen, en de moeite ruimschoots beloonen. Men zoude in den beginne vele moeijelijkheden en veroordeelen te overwinnen hebben, maar men zoude aan velen eene weldaad bewijzen, en de ware emancipatie van de vrouwen tot stand brengen. Die emancipatie bestaat niet in het zich gelijk stellen met den man, maar in het geschikt worden voor de roeping als vrouw. Tegen het gelijkstellen verzet zich de natuur, en niet ongestraft zondigt men tegen hare wetten. Maar in één punt heerscht overeenstemming, en wel in hunne roeping als mensch. Beiden zoowel de man als de vrouw moeten zich, ieder op zijn standpunt, ontwikkelen en steeds trachten in waarde als mensch toe te nemen. Alleen eene degelijke opvoeding stelt daartoe in staat. Deed men tot heden genoeg voor de opleiding der vrouw om haar in staat te stellen hieraan te beantwoorden?
Kan de invloed der vrouw groot zijn in de meer of minder gegoede standen der maatschappij; van niet minder waarde is die invloed bij hen, welke door handenarbeid in hun dagelijksch onderhoud moeten voorzien. Daar rust de zorg voor het huishouden geheel op de schouders der vrouw. Weet ze met het loon van den man te woekeren; weet ze het dien man na zijn dagwerk aangenaam te maken in de woning, door daar steeds orde en netheid te doen heerschen, dan zijn hare dienten groot en is haar werkkring heilzaam en nuttig. Het kind waarvoor in die klasse der maatschappij de zorg bijna geheel op de vrouw rust, zal door zulk eene moeder niet verwaarloosd worden. Zij zal het dat kind niet aan het noodige onderwijs doen ontbreken; zij heeft de gelegenheid, dank zij de inrigting van het lager onderwijs, om haar kind, zoo noodig, kosteloos te doen onderwijzen. De burgerschool zal in de toekomst de weg worden tot verdere ontwikkeling van dien ambachtsman en dien arbeider. Maar het volksonderwijs is nog niet zoo ver doorgedrongen, dat alle ouders overtuigd zijn van het nut en het voordeel dat het onderwijs hunne kinderen aanbrengt. Er zijn nog te veel ouders welke, zelve verstoken van onderwijs, noch lezen, noch schrijven leerden en het onderwijs daarin beschouwen als weelde. Zij hebben het nimmer gekend, en zijn er gekomen, waarom zouden ze er hunne kinderen mede lastig vallen? Zoolang de overtuiging in die klasse der maatschappij niet is doorgedrongen, dat onderwijs de waarde van het individu vermeerdert en ook door meerdere bruikbaarheid zijn arbeid winstgevender maakt, zal het noodig zijn dat de staat tusschen beiden komt om die onmondigen te beschermen tegen hun eigen onverstand. Veel is er geschreven over verpligt schoolbezoek, zoowel vóór als tegen. Sommigen zijn tevreden wanneer men de gelegenheid tot het ontvangen van onderwijs ruimschoots openstelt; zij meenen dan genoeg gedaan te hebben. Meer te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 492]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doen beschouwen zij als inbreuk op de vrijheid. Mij dunkt, dat het beginsel door de conventie in '89 uitgesproken het ware is. Ook hier zal men door het opvoeden der vrouw groote uitkomsten verkrijgen, maar men moet haar dan leeren hetgeen haar later zal te pas komen. Het moet zich niet bepalen tot het lezen en schrijven, dit is niet voldoende. Algemeene gezondheidsregelen - b.v. noodzakelijkheid van luchtverversching; nut van het herhaald reinigen van het ligchaam, waardoor de gezondheid bevorderd en bewaard wordt; regeling van het gebruik van spijs en drank: waarde van verschillend voedsel als aardappelen, boonen, erwten - op eenvoudige, duidelijke wijze verteld, zullen vruchten dragen in het verder leven. Het kleine, lage vertrek, door velen bewoond, vereischt oneindig meer voorzorg, ter bewaring van de gezondheid dan de ruime woning. Hoe wil men maatregelen in acht nemen, van welker nut men niet overtuigd is? Wie is er beter geschikt dan de vrouw om hiervoor zorg te dragen? Zoo moet het meisje uit die klasse op de lagere scholen ook leeren breijen, naaijen, verstellen enz., opdat zij later in staat zij, voor het onderhoud der kleeren van haar huisgezin te zorgen. Zij zal dan niet op straat verschijnen met gescheurde en verwaarloosde kleeding, lompen in den letterlijken zin des woords. Het zal haar eene eere zijn hare kinderen met zindelijke, moet het zijn, gelapte kleeding voor den dag te brengen. Zóó toegerust, is de vrouw van den ambachtsman in staat, haar man aan zijne woning en zijne omgeving te hechten. Hij zal dan geene behoefte gevoelen om de kroeg te bezoeken, en te trachten door het gebruik van sterken drank, de zorgen des levens te vergeten en de woning te ontvlugten, waar niets is wat hem aantrekt. We zijn dikwijls woningen binnengetreden waar het een genoegen was te vertoeven. Het was er niet ruim. Het vertrek moest dienen niet alleen voor zit- en slaapkamer, maar ook voor keuken. Het huisraad was eenvoudig maar met zorg onderhouden. Er heerschte eene onvergelijkelijke orde en netheid: dat was het werk der vrouw. Die vrouw verrigtte ongemerkt en zonder vertooning haar werk. Onbewust van het nut van haar werkkring en den zegen, dien zij om zich verspreidde. De tevredenheid op het gelaat van den man te lezen; de blos der gezondheid op de wangen harer kinderen, de vrolijkheid en liefde waarmeê ze haar te gemoet en de woning binnenstormden, waren bewijzen te over voor den gezegenden invloed dier vrouw. Zij behoort tot de uitzondering, maar velen zoo niet allen moeten worden wat zij is. Waarom zoude men aan lagere scholen het hierboven bedoeld onderwijs voor meisjes niet kunnen geven? Het is waar, er zijn naai- en breischolen, maar deze worden nog minder door die klasse van kinderen bezocht, dan de school. Men moet hier dwingen tot leeren, en dien dwang doen vergeten door de wijze van onderwijs. De bestemming van man en vrouw is te zeer uiteenloopend, dan dat men bij de opvoeding lang denzelfden weg kan volgen. Dit moge voor de eerste beginselen mogelijk zijn, later wordt het onmogelijk wanneer men niet het een met het ander wil bederven. Afscheiding is noodzakelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 493]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hierin geeft België een goed voorbeeld. Daar heeft men scholen waar die scheiding plaats heeft. Een directeur staat aan het hoofd der inrigting, aan wien de leiding toevertrouwd is, zoowel van de klassen der jongens als van die der meisjes. Het onderwijs aan de meisjes wordt uitsluitend gegeven door vrouwenGa naar voetnoot(*). Ook dit zoude men op onze lagere scholen kunnen invoeren, zoodra men aan de op te rigten normaalscholen degelijke onderwijzeressen gevormd had. Ook als onderwijzeres is er nog een ruim veld open waarop de vrouw werkzaam kan zijn; zij bezit, bij goede degelijke opleiding, daarvoor uitnemende gegevens.
De toestand bestaat, dat de man alleen niet in staat is genoegzaam geld te verdienen, om in de behoeften van zijn huisgezin te voorzien; dan moet de vrouw door haar arbeid daartoe medewerken. Kan zij werk verkrijgen dat zij in hare woning kan verrigten, dan is de toestand dragelijk; maar velen zijn daartoe niet in staat en moeten buiten haar woning werkzaam zijn. Dan kan de vrouw hare pligten als vrouw niet waarnemen. De verdiensten van den man zijn zelfs onvoldoende om de eerste levensbehoeften aan te schaffen. De vrouw moet wel besluiten om te trachten, op de een of andere wijze daarin te voorzien, en gretig neemt zij iederen arbeid bij de hand, al is zij daardoor ook den geheelen dag van de haren verwijderd. De kinderen worden aan vreemden toevertrouwd. Ouders en kinderen blijven elkander vreemd. Liefde kan onder zulke gegevens niet bestaan. Velen dier kinderen sterven op jeugdigen leeftijd door verwaarloozing en gebrek aan het noodige. Hier kan geen sprake zijn van de opvoeding van het kind door de moeder; men moet op andere wijze voor dat kind zorgdragen. Daartoe zal kunnen medewerken het oprigten van gestichten, waar zelfs zeer jeugdige kinderen kunnen opgenomen worden, gedurende den tijd dat de ouders afwezig zijn. Men make daar het leven dier ongelukkigen zoo aangenaam mogelijk. Vooral veel licht en lucht; daar heeft het kind behoefte aan. Zulke inrigtingen zullen veel geld vereischen, want men zal slechts eene geringe bijdrage of niets van de ouders kunnen vorderen. Men verbinde echter aan de opname de voorwaarde, dat de kinderen later geregeld naar school gezonden moeten worden. Wilt ge weten, hoe kinderen uit deze klasse der maatschappij hun leven doorbrengen? Dit wordt ons treffend beschreven door Dr. Coronel, in zijn ‘'t Gooi’ (Gids 1864). Men kan zich moeijelijk een denkbeeld maken van zooveel ellende, van zooveel verwaarloozing. Het kind leert daar niets dan het ambacht van zijn vader, en wordt reeds vroegtijdig en langdurig aan het werk gezet om eenige stuivers verdiensten aan te brengen. Zedelijk en ligchamelijk onderdrukt, komt het nimmer tot geheele ontwikkeling, maar leeft een ellendig leven, zonder eenige vreugde, tot dat een vroegtijdige dood daaraan een einde maakt. Ook de bevolking onzer fabrieken leeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geen ander leven. Veel is er geschreven over den maatschappelijken toestand der fabriekarbeiders, voor een groot gedeelte bestaande uit vrouwen en kinderen. Veel verbetering werd reeds aangebragt; men neemt nu ten minste eenige gezondheidsmaatregelen in acht. Engeland, Frankrijk, België zijn ons voorgegaan in het maken van wetten, ter regeling van den tijd gedurende, en den ouderdom waarop het kind in de fabriek werkzaam mag zijn. Pruissen eischt dat het kind dat in een fabriek opgenomen wordt, het bewijs levert van gedurende eenigen tijd het lager onderwijs bijgewoond te hebben. Wij, Nederlanders, zijn nog aan het onderzoeken. We willen hopen, dat we door dat onderzoek gedrongen zullen worden, spoedig afdoende maatregelen te nemen. Maar welke verbeteringen men ook brengt in het leven in de fabriek; de verdiensten zijn van dien aard, dat nog steeds man en vrouw en kinderen verpligt zullen zijn te werken, willen de verdiensten zoo groot zijn, dat daardoor in de behoeften van het huisgezin wordt voorzien. Dit zal moeijelijk weg te nemen zijn. De industrieel is ook door wetten gebonden, in de bepaling van zijn arbeidsloon. De fabriek-arbeider kan daarvan met een huisgezin niet leven Dit vereischt voorziening. Wie zullen hierin voorzien, zoo niet de overige leden van het gezin, ieder op zijne wijze, en in verhouding zijner krachten? Het familieleven wordt verbroken; het is onmogelijk geworden. Het éénige wat men doen kan is, naar onze wijze van zien, het oprigten der vroeger gemelde gestichten; het zorgen voor een geregeld schoolgaan der kinderen en het beletten dat zij te vroeg in fabrieken gebruikt worden. Ontwikkelt men ook hier de vrouw, dan zal zij, moeder geworden, de gelegenheden, om haar kind te doen verzorgen en onderwijzen, niet veronachtzamen. Zij moge dan nog den ganschen dag in de fabriek doorbrengen, dit zal niet beletten, dat zij de waarde harer opvoeding gevoelt en daarin ook haar kind wil doen doen deelen; maar vooral zal zij door hare opvoeding, hoe gering ook, eenig begrip van orde gekregen hebben, en meer met het arbeidsloon kunnen verrigten dan zij die niets weet. Ook hier zal alleen een naar de behoefte geëvenredigd onderwijs vrucht kunnen dragen en verbetering aanbrengen.
Deze vlugtige en onafgewerkte schets over de opvoeding der vrouw moge sommigen overtuigen van het gewigt der vrouw in de maatschappij en van het vele dat op dit gebied nog te doen is.
Na het voorgaande geschreven te hebben zagen wij met genoegen dat er te Amsterdam handen aan het werk worden geslagen. Het geldt hier eene loffelijk poging. Het zal onnoodig zijn te zeggen dat we alle voorspoed en medewerking aan die onderneming toewenschen. Het is reeds iets. Het is veel; maar nog niet genoeg. Mij dunkt, er zijn grootere krachten noodig dan die van eene maatschappij, of van enkele individuen; het geldt hier een algemeen belang, het belang van den staat. Wij vertrouwen en gelooven in de toe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komst der democratie. Die toekomst ligt in het te huis en de school. Voedt uwe vrouwen op, waardig harer roeping, en gij zult door haar toedoen mannen zien te voorschijn treden, welke door karakter en kennis uitmunten. Zulke mannen behoeft de democratie, om te rijpen en te worden wat ze belooft. Het gistings-proces in '89 begonnen heeft nog niet uitgewerkt. Toen werd de vrouw in hare regten en hare waarde hersteld en haar eene edele roeping toegekend. Haar daartoe in staat te stellen werd tot heden verzuimd. Ook Nederland heeft zich aan die fout schuldig gemaakt. W. |
|