| |
| |
| |
Het middelbaar onderwijs in Frankrijk.
Schets der Parijsche Universiteit.
IX.
Ondergang der oude scholen. - Pogingen der Revolutie tot herstel. - Talleyrand in de Assemblée Constituante. - Condorcet in de Assemblée Législative. - Lakanal en Chénier in de Conventie. - Het Directoire. - Het Consulaat.
Om den lezer in een kort vertoog een duidelijk overzigt te geven van het onderwijs in Frankrijk gedurende het revolutionaire tijdperk van 1789 tot 1802, veroorloof ik mij hier eerst de kroniek der decreten van de Assemblée Constituante, de Assemblée Législative, de Conventie en het Directoire voorop te stellen, ten einde dan bij de merkwaardigste feiten iets langer stil te staan.
13 Oct. 1790. De Ass. Const. beslist, op voorstel van den heer de Talleyrand-Périgord, dat alle colléges op den bestaanden voet blijven voortgaan totdat de wetgevers met hun ontwerp van wet op het onderwijs gereed zullen zijn.
23 Oct. 1791. De Wetg. Vergad. stelt alle colléges onder het toezigt der administrative magt.
Apr. 1792. Wordt besloten, dat alle geestelijke leeraars den eed op de burgerlijke constitutie zullen afleggen. Dit decreet heeft de sluiting van veel opvoedingshuizen ten gevolge.
8 Mrt. '93. De Conventie gelast den verkoop, ten voordeele van den staat, van de goederen en beurzen aller colléges en scholen.
5 Nov. '93. Redevoering van Chénier. - Talleyrand, Condorcet, Pastoret, Chénier zijn de eenigen die verstandige woorden spreken over het onderwijs.
(10 Nov. '93. De Katholieke godsdienst afgeschaft en vervangen door die der Rede.)
20 Mrt. '94. Opheffing der Un.
30 Oct. '94. Decreet tot stichting eener gemeenschappelijke Normaalschool voor de geheele republiek.
17 Nov. '94. Besluit tot oprigting van lagere scholen.
25 Febr. '95. Besluit tot oprigt. van Centraalscholen voor wetenschappen, letteren en kunsten.
22 Oct. '95. Besluit tot oprigt. der Polytechnische school en van die voor artillerie, genie, marine, bruggen en wegen, topographie, zeevaart.
25 Oct. '95. Wet op de organisatie van 't Op. Ond.
De Centraalscholen worden in de localen der voormalige colléges geplaatst. - Afzonderlijke scholen worden gesticht voor de ‘Sciences morales, politiques et mathématiques’ alsmede voor de kunsten. - 't Nationaal Instituut voor wetenschap en kunst, naar Condorcets plannen gesticht, telt, in 3 klassen verdeeld, 150 leden.
5 Febr. '98. Het Directoire stelt alle opvoedingshuizen onder het toezigt der plaatselijke overheid.
1 Mei 1802. Bonaparte, eerste consul, verheft, op het rapport van Fourcroy, tot wet der republiek het door
| |
| |
het wetg. ligchaam uitgevaardigd decreet, waarbij het openbaar onderwijs in 4 afdeelingen wordt gesplitst: in lagere scholen, middelbare (Latijnsche) scholen, lycées (die de centraalscholen zullen vervangen) en bijzondere scholen voor de regten en medicijnen.
In haar half geestelijk gewaad en exclusieve houding kon, gelijk van zelf spreekt, de oude Universiteit geen genade vinden in de oogen der polieke hervormers van 1789. De leden der Ass. Const. zien dan ook schier alle in hun mandaat den wensch naar eene herschepping van 't openbaar onderwijs met vrijheid van onderwijzen uitgedrukt en bij hun decreet van Sept. 1791 wordt aan Talleyrand de taak opgedragen om door een uitvoerig verslag en ontwerp den weg tot het gewenschte doel te helpen banen.
Ofschoon, gelijk alle latere ontwerpen der revolutie, zonder onmiddellijk gevolg gebleven, heeft toch Talleyrands arbeid zekere vermaardheid verkregen in de jaarboeken van het Fransche onderwijs en een onmiskenbaren invloed op alle volgende ontwerpen gehad.
Het opmerkelijkste daarin - iets dat sedert alle ontwerpen heeft gekenmerkt - is algeheele secularisatie. Met verzaking van den herkomstigen geestelijken stijl, wordt van nu af een nieuw gebouw, door den staat alleen, opgetrokken in zuiver burgerlijken trant.
Talleyrand wenscht, overeenkomstig de staatkundige indeeling des rijks, 4 soorten van inrigtingen:
1. | Lagere scholen, in de hoofdplaatsen van elk kanton. |
2. | Secundaire of distriktscholen, in de hoofdplaatsen der distrikten of arrondissementen. |
3. | Departementsscholen (volledige universiteiten) in de departementshoofdsteden. |
4. | Het instituut van Parijs. |
De grondslag en gemeenschappelijke band van alle onderrigt moet de constitutie zijn. De verklaring van de regten van den mensch - zegt Talleyrand - moet voortaan de nieuwe catechismus der jeugd wezen. - Terwijl nu de lagere scholen de voor allen noodige kundigheden schenken, zullen de distriktsscholen aan de krachten van den geest een hoogere ontwikkeling bijbrengen, en door uitbreiding dier eerste kundigheden, de jeugd voor alle bijzondere vakken voorbereiden. De departementsscholen eindelijk bekwamen regtstreeks voor de 4 bijzondere standen welke bijzondere wetenschappelijke kennis behoeven, d.i. zij bevatten de 4 faculteiten.
Talleyrand is welligt de eerste die in dergelijk officiëel stuk, wat de Duitschers noemen ‘die formale Ausbildung des Geistes’ als doel van 't middelbaar onderwijs heeft gesteld. En ofschoon hij, medegesleept door de reactie tegen de vroegere uitsluitend humanistische methode, de beteekenis van het Latijn voor zijn doel te gering aansloeg, verdient toch het gematigd standpunt waarop hij zich plaatste vermelding en dank.
Onder zijn paedagogische opmerkingen komen deze voor:
Men geve aan 't verstand der leerl. ook de gronden der wiskunde, wier methode het beste model van de kunst van denken is, alsmede de daarmede veelvuldig zamenhangende gronden der physica en de eerste beginselen der chemie.
Men geve aan hun geheugen de ge- | |
| |
schiedenis van alle vrije volken, die van Frankrijk of liever der Franschen, zoodra er zulk eene geschiedenis zal bestaan, en modellen van goeden smaak uit de oude en nieuwe literatuur. Maar hun geheugen oefenende wachte men zich het te vermoeijen: want zijne vermoeijenis zou ook den geest kunnen verlammen en de natuurlijke ontwikkeling der gedachten stuiten.
Men geve aan hunne verbeeldingskracht de regelen en in 't bijzonder de schoonheden der welsprekendheid en poezij, de beginselen der muzijk en schilderkunst, kortom al wat het meest hen opwekt en trekt.
Wat de moraal betreft, deze grondde Talleyrand alleen op 't verstand, verlangende dat de deugd als eene wetenschap geleerd, als een voordeelige berekening zou aanbevolen worden.
Het doel dus der distriktsscholen was: het uitlokken en sterken van álle geestvermogens, opdat elk scholier, door hem vroegtijdig de verschillende wegen door het leven helder in het oog te laten springen, met eenige zekerheid zijn eigene bestemming zou kunnen inzien. Want - zegt de ontwerper - ofschoon er onder die vakken niet één aan eenigen stand vreemd is, ofschoon eenige er van onmisbaar zijn voor alle standen, is het even blijkbaar dat het ééne meer voor den éénen dan voor den anderen stand voorbereidt en dat alle te zamen de eerste school aller standen moeten wezen.
De vrijheid van onderwijzen, in 't mandaat der afgevaardigden verlangd, was ook in Talleyrands ontwerp niet vergeten.
‘Het onderwijs - zegt hij - moet op deze beginselen steunen:
1. Het moet voor allen zijn.
2. Als ieder regt heeft de weldaden van het onderwijs te genieten, heeft omgekeerd ieder ook het regt tot verspreiding er van mede te werken. Want de beste uitkomsten zullen altijd daar verkregen worden, waar allen in onderlingen wedijver onbelemmerd streven kunnen naar één heerlijk doel. Het vertrouwen in iemand gesteld mag alleen over zijn roeping om te onderwijzen beslissen, maar alle talenten zijn geregtigd naar den prijs der openbare achting te dingen. Ieder privilegie is van zelf hatelijk: een privilegie in het onderwijs zou, meer dan in eenig ander vak, dwaas en schandelijk zijn.’
Daarom heet het in 't ontwerp:
‘Elk particulier is, met inachtneming der algemeene wetten op het Op. Ond., geregtigd inrigtingen van ond. te openen. Hij is slechts verpligt de plaatselijke overheid van zijn plan te verwittigen en een program zijner school bekend te maken.’
Talleyrands ontwerp kon niet worden uitgevoerd, deels omdat het uitgaven vorderde die de financiëele krachten van den staat te boven gingen, deels omdat het bestaan der Ass. Const. ten einde spoedde. Om echter Talleyrand een bewijs harer erkentelijkheid te geven, besloot de vergadering dat zijn Rapport aan de leden der aanstaande Wetgevende Vergadering zou worden rongedeeld.
Condorcet. Zij die van de Φνσικά, niet van ἠθικά, alle menschenheil verwachten, zullen zich het harte gestreeld gevoelen bij de lezing van 't ontwerp des genialen maar onpraktischen mans. Condorcets ontwerp, 20 April 1792, bij de
| |
| |
Wetg. Verg. ingediend, staat buiten de eeuwenoude traditie: de construeerende theorie treedt hier veel meer dan bij Talleyrand op den voorgrond. Zonder onderscheid te maken tusschen knaap en man, tusschen voorbereiding en wetenschap, philosophérende zonder den mensch te kennen, het aesthetische in hem, ja het zedelijk beginsel zelfs miskennende, kiest en regelt Condorcet de vakken van onderwijs a priori, volgens de wet der philosophie - der philosophie ‘die, vrij van alle banden der oude herkomst, het tegenwoordige menschengeslacht bestraalt en tevens het diepere inzigt voorbereidt dat uit den noodwendigen vooruitgang van het heden de toekomstige geslachten smaken zullen.’ Ook hij stelt nog ‘de burgerdeugd’ als grondslag van het onderwijs; maar zijn deugd heeft reeds een uitsluitender, negatiever karakter dan die van Talleyrand. Afschaffing van alle positieve godsdienst, 't geloof aan de oneindige volmaakbaarheid van den menschelijken geest zijn de axiomata waarvan hij uitgaat.
Condorcet stelt voor:
1. | lagere scholen, |
2. | secundaire scholen, |
3. | instituten, |
4. | lycées, |
5. | een nationale maatschappij van kunsten en wetenschappen. |
Op de écoles primaires is ook de politieke catechismus hoofdzaak. De écoles secondaires zijn ‘burgerscholen’. In ieder kantonstad en gemeente van meer dan 4,000 inwoners, zal er 1 zijn gevestigd. In de instituten, 114 in getal, zullen niet alleen de wetenschappen worden onderwezen die ieder mensch, ieder burger in een hoogeren rang behoeft, maar ook alle vak-onderwijs worden gegeven, b.v. in akkerbouw, werktuigkunde, krijgskunst, vroedkunde, veeartsenijkunde, kortom alles wat men later professioneel onderwijs heeft genoemd. - Voorts zijn de lyceën, 9 in getal, ongeveer de oude universiteiten; terwijl de nationale maatschappij het oog houdt op al wat wetenschap en studie bevorderen kan.
In Condorcets scholen nemen mathesis en physica de eerste plaats in, en uitvoerig ontwikkelt C. de redenen waarom hij deze vakken boven de taalkundige stelt. Het punt is belangrijk. De vraag ‘waarom Latijn?’ is overal gedaan; ja zij schijnt hier en daar periodiek terug te keeren. De vraag bij knapen van 12 tot 18 jaren die later eene wetenschappelijke loopbaan zullen bewandelen, de vraag, zeg ik, of bij hunne vorming realia dan wel ethica, ‘sciences exactes’ of ‘belles lettres’ hoofdzaak moeten zijn - is ook voor de Nederlandsche Hoogere Burgerscholen zoo gewigtig, dat ik niet aarzel Condorcets redenering dienaangaande hier te vermelden.
‘Zeer zeker kan men - zegt hij - door de beoefening der letteren, spraakleer, geschiedenis, wijsbegeerte, een juist oordeel leeren vormen en methodisch logisch leeren denken. Maar als men in die vakken niet verder dan de beginselen komt, geschiedt dit niet. In de natuurwetenschappen zijn de begrippen eenvoudiger, strenger verbonden: hier drukken de woorden juister de gedachten uit. Hier vormen de beginselen zelve een afgerond geheel, zij bevatten voor jongelieden van meerderlei verstandelijken aanleg een geschikt opvoedingsmiddel. In de oude scholen bepaalde men zich bij een klein aantal vakken; wij willen alle omvatten. Welëer vormde men slechts theologen en predikers; wij willen verlichte mannen kweeken.
| |
| |
‘Welligt zal men de Latijnsche taal door mij te veel verwaarloosd achten. Maar van welk standpunt moet men eene taal in een algemeen onderwijsplan beschouwen? Is het niet voldoende de leerlingen zoover te brengen, dat zij alle inderdaad nuttige boeken in 't Latijn lezen en zich zonder meesters verder redden kunnen? Kan men de grondige kennis eener vréémde taal en de letterkundige schoonheden harer groote schrijvers mede tot de algemeen nuttige kundigheden tellen, die aan geen beschaafd mensch mogen ontbreken, aan niemand die zich voor de gewigtige staatsambten bekwaamt? En krachtens welk zonderling privilegie moet het Latijn eenig en alleen het voorwerp eener diepere studie worden, wanneer de korte schoolcursus en het doel van het onderwijs slechts medebrengen van alle andere wetenschappen de gronden te geven? Beschouwt men die taal als de algemeene geleerden-taal? Zij verliest deze voorkeur meer en meer bij den dag. Eene oppervlakkige kennis is bovendien voldoende om alle Latijnsche boeken te lezen, en er is schier geen wezentlijk belangrijk werk op 't gebied der natuurwetenschappen, der philosophie en politiek dat niet vertaald is, terwijl alle waarheden die zij bevatten in moderne geschriften beter ontwikkeld en met de nieuwe ideën meer in overeenstemming zijn gebragt.
‘Om eindelijk geenen grond voorbij te gaan en alle vooroordeelen aan te tasten, een langdurig en dieper indringen in die oude talen is, meen ik, eer schadelijk dan heilzaam. Wij zoeken in de opvoeding en het onderwijs de waarheid, en die boeken zijn vol dwalingen; wij zoeken het verstand te vormen, en die geschriften voeren het op een dwaalspoor. Wij zijn zoover van de ouden verwijderd, wij hebben hen op den weg naar de waarheid zoover achter ons gelaten, dat we onzen geest veeleer met de resultaten der nieuwe wetenschap moeten aangorden om hen door die hooggevierde overblijfsels van oude wijsheid niet te verschalken..... Wij zijn aan de Fransche natie een onderwijsstelsel verschuldigd dat op de hoogte der 18de eeuw staat.’
Men ziet dat Condorcet ver van Talleyrands standpunt verwijderd is.
Maar ook dit plan komt niet tot uitvoering, evenmin als zooveel andere die de Nationale Conventie, welke alras de wetgevende vergadering verving, volgen liet. Alle voorstellen en redevoeringen uit dit meest goddelooze en tyrannieke aller tijdperken der revolutie ademen onmiskenbaar den geest des tijds die ze voortbragt; hetzelfde wilde enthusiasme, dezelfde tyrannie der zoogenaamde vrijheid, der alles loochenende, zich zelve vergodende willekeur. Kort na den somberen 21sten Januarij 1793 worden de bezittingen der oude colléges verkocht: de staat, zoo heet het, zal zich met de bezoldiging der nieuwe leeraren belasten. Lakanal wil reeds aan de eerste jeugd krijgskundigen en industriëelen zin inprenten (Redev. v. 26 Junij, 1793) en na Joseph Chéniers rede - van 5 November daaraanvolgende, gelast de Conventie den onderwijzers eenmaal 's weeks voor burgers zonder onderscheid van leeftijd en sekse voorlezingen te houden, tevens onderwijs verordenend voor alle soort van kunstenaars en werklieden. Maar ‘geen voormalig edelman, geestelijke of godsdienstleeraar, van welke gezindte ook, mag tot nationaal leeraar worden benoemd,’ en de lagere scholen móéten
| |
| |
worden bezocht, onder bedreiging van 't verlies der burgerschapsregten voor alle vijanden der gelijkheid. Wel kwamen niet alle ideeën in toepassing: trouwens de ééne utopie verdrong de andere en de schitterendste betoogen over universeele opvoeding ruischten van de tribune zonder dat er ééne school uit verrees. Dit gevoelde Marat, toen hij eens de beraadslagingen afbrak met de woorden: ‘Ik verlang dat de vergadering besluite om al deze redevoeringen te laten drukken en tot gewigtiger punten overga.’
Het lag intusschen niet aan de hoofden, dat het stelsel der Spartaansche republiek niet in de Fransche in zwang kwam. Het merkwaardigst concept der Nationale Conventie is dat van Michel Lepelletier, na wiens dood het door Robespierre overgenomen werd als ‘een opvoedingsplan door den genius der menschheid zelven geïnspireerd.’ Het bragt de denkbeelden der revolutionaire tyrannie in praktijk: ontnam den ouders hunne kinderen van beide geslachten van het 5de tot het 12de levensjaar, en bepaalde voor de jeugd eene gemeenschappelijke opvoeding als in Sparta ‘om een nieuwen krachtigen stam te kweeken en dien voor de besmetting des ouderen geslachts te vrijwaren.’ - Maar snel, als het hoofd van Robespierre (28 Julij 94), viel ook dit voorstel, al had ‘de burgerdeugd’ de overhand en moest de knaap van 't collége, die den prijs won, zich vergenoegen met ‘een krans van eikenloof en een exemplaar der grondwet.’ Slechts Barrère, die alle boeken wenschte te verbranden, zeggende: ‘les paperasses encombrent le monde’ wist zijne medeleden tot de oprigting eener ‘École de Mars’ 1 Junij 94, te bewegen. Vier duizend zonen der knapste sansculottes uit alle oorden der republiek oefenden zich hier, op 16- en 17jarigen leeftijd, in de manoeuvres der infanterie, kavallerie en artillerie. Dat was hoofdzaak. Hierbij werden hun gegeven eenige opmerkingen over taktiek, administratie, militaire genie, landbouw, physica, chemie. Alweder verloopt de school na weinig maanden. Hoe het gaan moge, men breekt met het oude. Den 15den September '94 besluit de Conventie op Lakanals rapport, tot de opheffing van alle ‘colléges de plein exercise’ en van alle faculteiten, terwijl zij in de volgende maand eene inrigting in het leven roept die bestemd is om wel is waar spoedig te sterven, doch ook om eenmaal
heerlijk te herleven, - de École Normale. ‘De tijd is gekomen, zeide Lakanal, dat wij de in den loop der eeuwen opgehoopte schatten van licht in eene Frankrijk en der menschheid waardige stichting vereenigen.’ Alzoo wordt de normaalschool opgerigt, waarin reeds onderwezen burgers onder de leiding der uitstekendste vakgeleerden zich voor het leeraarsambt zullen voorbereiden. De republiek betaalde aan 1400 scholieren reiskosten en plaatste hen met groote praal in de kweekschool, waaraan zij de bekwaamste mannen van Frankrijk verbond. Zoo onderwezen Lagrange, Monge en Laplace de wiskunde, Berthollet en Hauy physica, Daubenton de natuurwetenschappen, Volney geschiedenis, Bernardin de Saint-Pierre moraal, Laharpe letterkunde. Laharpes lessen echter, zoo weinig strookend met den negatieven geest der revolutie, zijn eerbied voor het christendom en de goede vruchten die het had gekweekt, bragten de gemoederen der revolutionaire regering in onrust en naauwelijks 2 maanden na de opening der school stak er in de Nationale Con- | |
| |
ventie een storm tegen haar op. Vergeefs beklom onder zijn ambtgenooten Daunou het spreekgestoelte, zeggende: ‘Van zooveel bouwvallen omringd, laat ons het nieuwste onzer werken niet vernielen. Wij die van de oude scholen geen spoor zelfs overlieten, mogen de luttele inrigtingen die wij in hare plaats stelden, althans geen voorloopig bestaan ontzeggen. Nu het ons nog niet gelukt is om onze centraalscholen, ja, om de waarheid te zeggen, zelfs onze lagere scholen in den gang te brengen, zou het nu verstandig zijn, eene instelling te sloopen die wel is waar niet volmaakt is, doch die heden alleen de plaats bekleedt van al die scholen die niet meer bestaan?’ Daunou ving aan, den storm der hartstogten te weerstaan; maar eindigde, toen hij dien niet bezweren kon, met mede te stemmen voor de ontbinding.
De laatste acte der Conv. in het onderwijs was de stichting, op Daunous rapport, van 100 centraalscholen (25 Febr. '95). Vijf zulke scholen werden werkelijk te Parijs geopend, de 95 in de departementen verrezen alleen op het papier.
Het waren grootsche inrigtingen, half universiteiten, half gymnasiën, op breede leest geschoeid, waar de 12jarige knaap teekenen, natuurk., hist., oude talen en zoo noodig eene levende taal, die van 14 jaren de mathesis, phys., chemie, die van 16 de algemeene spraakleer, de fraaije letteren, geschied., wetgeving enz. leerde. Elke centraalschool had haar openbare bibliotheek, botanischen tuin, kabinet van nat. hist., van phys. en chemie. Aan elk dezer scholen was verbonden een leeraar in de math., phys. en exp. chemie, natuurgeschied., akkerbouw en handel, wetenschappelijke methodologie of logica en analyse der gewaarwordingen en denkbeelden, staathuish. en wetgev., philosophische geschiedenis, heelkunde, teekenkunst, alg. spraakleer, literatuur en oude talen, nieuwe talen.
Wel zocht het Directoire zoowel in 't openbaar onderwijs als in deze Parijsche centraalscholen leven te brengen door zijn decreten, inhoudende b.v. dat elk ongehuwd burger, naar een ambt staande, bij zijn verzoekschrift een bewijs moest overleggen dat hij de voorlezingen eener centraalschool had bijgewoond en dat de gehuwden in dat geval van 't schoolgaan hunner kinderen moesten getuigen; maar de feitelijke verlatenheid bewees de onmagt van 't revolutionaire bewind, terwijl, onder het schild der onderwijsvrijheid, inmiddels bijzondere vooral kostscholen verrezen waarin de oude schooltraditiën en de godsdienst in stilte werden omhelsd.
Eerst het Consulaat bragt, gelijk in alle sociale verhoudingen, zoo ook in het onderwijs orde. Het legde in Frankrijks bodem de kiemplant eens nieuwen levens. Het vatte met krachtige hand alle overblijfsels van oude stichtingen, alle beginselen van nieuwe scheppingen zaam, bevruchtte het oude met den geest van 't enérgisch enthusiasme der revolutie, leidde, de wilde uitloopsels van 't revolutionair liberalisme afbrekend, alle sappen naar de hoofdkroon des praktischen levens, en omgaf 't gewrocht zijner vinding met dien heiligenkrans van roem en luister, waarmede het al zijn scheppingen omgaf en waarmede het alle andere hartstogten tot zwijgen bragt. Is het grootsche gebouw der Universiteit van Frankrijk eerst het gewrocht der keizerlijke regering; reeds aan het
| |
| |
Consulaat dankt Frankrijk dat de chaos in het onderwijs verdween.
Eene eerste proeve van herschepping werd genomen op een inrigting, die alleen onder alle stichtingen der oude Un., ofschoon meermalen met verandering van gedaante en rigting, gedurende den ganschen omwentelingstijd was blijven voortbestaan, - het Prytaneum, dat niets anders was dan het collége de Louis-le-Grand, na de verdrijving der Jezuïten de hoofdzetel der Universiteit. Bij den val der overige colléges had Jean-François Champagne, de proviseur der school, behendig gebruik makende van den revolutionairen reuk waarin hij stond, zijne school onder de vlag ‘Collége de l' Égalité’ met zijne leerlingen, die hij eerlang in uniformen kleedde, uit de algemeene schipbreuk bewaard. Het Directoire verhief haar tot ‘institut des boursiers,’ onder den ‘passender en edeler’ naam van ‘Prytanée.’
In 't jaar 1800 eindelijk stichtte het Consulaat uit de rijke goederen dezer school vier groote colléges, één in het oude locaal, de drie andere te Versailles, Fontainebleau en St. Germain, elk met 100 boursiers en 100 betalende kostleerlingen, alsmede een Reaal-Collége voor 300 leerlingen te Compiègne. Militaire discipline heerschte er in deze scholen: de trom gaf het teeken tot alle oefeningen: de discipels waren in compagnieën ingedeeld (bestaande uit 1 sergeant, 3 korp. en 21 man), allen leerden exercéren, en als er iets belangrijks voorviel, werd het aan 't gemeenschappelijk middagmaal afgelezen.
Elk collége was in twee secties, van leerlingen beneden en van die boven de 12 jaren, verdeeld: de onderste groep, gesplitst in 3 klassen, bragt het tot het vertalen van Nepos en de gemakkelijkste brieven van Cicero; hunne memorie werd geoefend door 't van buiten leeren van de beste stukken der Latijnsche en Fransche auteurs, de beginselen der geschiedenis, aardrijkskunde en natuurwetenschap, benevens eene keur van voorbeelden van deugd en heldenmoed. Twee lessen (classes) werden daags gegeven, één 's morgens en één 's middags, elk van 2 uur.
De hoogste sectie was gesplitst in twee naast elkander loopende afdeelingen, ééne voor burgerlijke betrekkingen, ééne voor de militaire. In géne waren 4 klassen, 2 classes d' humanités, de 3de
classe de rhétorique, de 4de classe de philosophie. De schoolcursus was met den 18jarigen leeftijd voltooid. Aan de op staatskosten opgevoede kweekelingen verzekerde de staat eene betrekking in de verschillende takken van bestuur. Ook voor aanst. medici en juristen waren beurzen aangewezen; die zich aan 't onderwijs wilden wijden, werden eerst hulp- of plaatsvervangende leeraars, om dan répétiteurs en professeurs te worden.
Het reaal-collége te Compiègne bekwaamde voor industrie en zeedienst.
Korten tijd na de hervorming van het Prytaneum gaf de eerste consul, zooveel het van staatswege geschieden kon, aan het onderwijs den basis weder, dien het vooral in Frankrijk noode miste. Het concordaat verzoende het officiëele Frankrijk met het christendom, en de godsdienst was weder geregtigd, hare stem in de school te doen hooren. Had men hierin reeds des eersten consuls krachtige hand herkend, in 1802 verscheen een uitvoerige wet, nog verder in het rond grijpend, als voorspel van die welke weldra de keizerlijke Universiteit
| |
| |
zoude regelen. Opbeuring, aanmoediging was haar doel. ‘Elke door eene gemeente of door particulieren gestichte school - zoo luidt een der artikelen - waarin de Latijnsche en Fransche taal, geschied., aardrijksk. en math. onderwezen worden, zal als middelbare school (éc. secondaire) worden beschouwd.’ - De toestand der finantiën veroorlooft den staat vooreerst niet, zelf de oprigting der noodige scholen op zich te nemen; maar hij wil zooveel mogelijk gemeenten en bijzondere personen in dat werk ondersteunen. Oude opvoedingshuizen - gelijk wij opmerkten - hadden, vooral in de provinciën, steelsgewijze hunne poorten gedurende de revolutie ontsloten, particulieren in stilte nieuwe scholen aan den gang gebragt: te Sorèze, Juilly, La Flèche werd goed onderwijs gegeven; te Évreux, Fontainebleau, Metz waren bloeijende kostscholen. Allen begroette de eerste consul met blijdschap: om deze aan te moedigen en andere uit te lokken werden òf geschikte localen gratis verstrekt, òf hunne beste kweekelingen in de nieuw op te rigten lycées als boursiers overgenomen en den bekwaamsten leeraren opentlijke onderscheidingen vereerd. Gelijk echter Napoléon in zijn organiseren geen groot feit volbragt, zonder aan de vrijheid, door de revolutie opgekomen, tevens een slag te geven: zoo hield ook met de wet van 1802 de vrijheid van onderwijs op. Het oprigten van scholen werd van de goedkeuring der regering afhankelijk en alle inrigtingen van onderwijs onder het streng en veelzijdig toezigt der prefecten gesteld.
Hoogst weldadig werkte de ondersteuning van staatswege. Napoléon voorspelde zich van den wedijver der gemeenten en bijzondere personen de beste resultaten voor een snelle wedergeboorte van 't wetenschappelijk onderwijs. Echter verwachtte hij van dien wedijver alleen niet alle voordeelen van een wèlgeordend onderwijsstelsel, maar geloofde veeleer dat eene bepaalde hoogte in het schoolonderwijs slechts kon worden bereikt door de stichting en ruime inrigting van rijks scholen, en daarom waren zijne Lycées de hoofdzaak in deze wet. Zij vervangen de overal kwijnende centraalscholen van het Directoire: 32 werden er terstond gesticht, maar een vermeerdering van dat getal beloofd. Het onderwijs zal de vakken der voormalige colléges met de realia der centraalscholen vereenigen, in eene verhouding door de plaatselijke behoeften bepaald. Als kweekelingen werden opgenomen 1o. zij die een landsbeurs hebben, 2o. diegene der gemeente- of particuliere scholen welke bij een vergelijkend examen (concours) het best hebben voldaan, 3o. betalende pensionaires, 4o. betalende externes.
Om aan de inrigtingen een werkzaam voortbestaan te waarborgen, wordt aan elker spits een krachtig bestuur geplaatst, de schooltucht streng geregeld, en tot toezigt op alle colléges een eerst klein, later grooter aantal inspecteurs-generaal benoemd: de eerste consul behield aan zich de benoeming der leeraren, wien een stipt geregelde bevordering als loon voor talent en verdienste werd beloofd.
6400 kweekelingen werden terstond op staatskosten in de lycées geplaatst, bovendien 2400 zonen van verdienstelijke militairen of ambtenaren en 4000 leerlingen der middelbare scholen, die bij 't concours het best hadden voldaan.
| |
| |
Een 5de van al deze boursiers werd aan 't eind van de studie van 't lycée in de verschillende vakken overgeplaatst.
Twee commissiën, één voor 't Latijn, de andere voor de wiskunde, werden met het opstellen van een naauwkeurig schoolprogram, ter juiste indeeling der verschillende vakken, belast. Zij moesten tevens voor een keus en nieuwe uitgaven der beste schoolboeken zorgen. Zij leverden hun verslag in, medio 1803. Wel was nog het Grieksch niet op de series geplaatst, doch de commissiën drongen aan op de aanneming ook van dit vak. Brogniart, Biot, Hauy en anderen kregen in last voor de wiskunde, waaraan men veel zorg wenschte te besteden, nieuwe handboeken te vervaardigen.
Met zooveel veerkracht georganiseerd, van hoogerhand met zooveel nadruk voortgestuwd, kwam het geleerde schoolonderwijs in korten tijd een groot einde voorwaarts. 46 lycées, 370 gemeente-, 361 particuliere scholen verrezen binnen 2 jaar in de 131 departementen die het toenmalige Fransche rijk bevatte. Drie vroegere centraalscholen der hoofdstad waren op het eind van 1803 de lycées Napoléon, Charlemagne en Bonaparte geworden. Alle kweekelingen van 't Prytanée werden naar het bij Versailles gelegen Collége de Saint-Cyr overgeplaatst, welke inrigting uitsluitend voor militaire opleiding bestemd werd: het Prytanée werd in 1803 een Collége impérial. Bovendien telde Parijs 43 particuliere kostscholen, en nog 6 in de zoogenoemde banlieue, d.i. aan de poorten der (toen) onder Parijs gelegen gemeenten.
De nieuwe scholen waren te naauwernood in werking, toen er een strijd voor haar begon, welke met enkele tusschenpoozen tot heden heeft voortgeduurd, de strijd met de geestelijke scholen. Wel is waar ligt dit punt buiten den kring onzer beschouwingen; maar het is zoo merkwaardig, met zooveel hartstogt behandeld en zoo ingeweven in alle latere wetten en voorstellen, omtrent op. ond., dat ik mij vlei den lezer met enkele trekken het ‘hinc illae lacrimae’ te mogen schetsen.
Eene wet van 't jaar 1804 had de bisschoppelijke groote seminariën in overeenstemming met de organieke artikelen van het concordaat op nieuw geregeld. Terstond daarop had de geestelijkheid daaraan onder den naam van ‘kleine seminariën’ voorbereidingsscholen verbonden, welke als de colléges een volledigen cursus van klassiek, wetenschappelijk onderwijs gaven. De reactie, toen opkomend, ten gunste van de godsdienst en het katholicisme dreef veel familiën om de geestelijke scholen boven die van den staat te kiezen, en de geestelijkheid werkte mede om die neiging te versterken door de moreele opvoeding en de methode van onderwijs der staatsscholen te gispen. Zij beweerde dat de strekking en tucht van deze slechts geschikt was om soldaten te kweeken.
De regering wees deze beschuldigingen met verontwaardiging af. ‘Men misleidt opzettelijk den ligtgeloovigen huisvader - zegt zij - door hem te beduiden dat de lycées ter vorming van militairen zouden zijn opgerigt. Zijn daar eenige militaire vormen ingevoerd, dan is dit geschied omdat men de voordeelen van zulke vormen ter instandhouding der schooltucht, zonder welke geen goede studiën mogelijk zijn, heeft erkend. Ons
| |
| |
wordt verweten dat we den grondslag eener goede opvoeding, de godsdienst en moraal, voorbijzien. Maar men sla slechts even de reglementen onzer scholen op, om zich te overtuigen dat de pligten der godsdienst daarin uitdrukkelijk zijn voorgeschreven, en de godsdienstige leiding aan een opzettelijk daartoe benoemden biechtvader is toevertrouwd, - om zich te overtuigen, welk een behoedzaamheid en streng toezigt wordt gebezigd ten einde de kweekelingen van alle verderfelijke invloeden te vrijwaren, en hunne zeden onder het schild eener streng geregelde tucht, beter dan elders rein te houden. - En wat de studiën betreft, vergeten onze berispers geheel, dat de methode onzer lycées vrij naauwkeurig met die der oude Universiteit overeenstemt. Slechts voegen onze lycées bij de oude taalkundige vakken vele andere, die vroeger werden gemist, de nieuwe talen, aardrijkskunde, geschiedenis en vooral de mathesis.’
‘Ceci n'est qu'un commencement; plus tard, nous ferons plus et mieux' zeide in 1802 de eerste consul tot Fourcroy, toen hij de lycées had ingesteld. Dat woord vervulde hij in 1806. Maar wij hebben de kern reeds gezien van het Napoléontisch onderwijs, het Lycée, dat eerlang als hoofdfactor werken zal in 't kolossale ligchaam der keizerlijke Universiteit.
(Wordt vervolgd.)
Dr. A.H.A. Ecker.
|
|