| |
Over Blaise Pascal, door Dr. A. Pierson.
(Slot van blz. 175.)
Ik meen, dat de zestiende eeuw zich kenmerkt door drie rigtingen, waarvan de eerste in Duitschland, de tweede in Spanje, de derde in Frankrijk ontloken en bloeiden. Door drie bekende namen worden die rigtingen vertegenwoordigd. Ik noem u Luther, Ignatius Loyola, den stichter van de orde der Jesuïten, en
| |
| |
Montaigne, en ik wensch ze terstond aldus te kwalificeeren: Luther, de man van 't geloof, Loyola, de man van 't gezag, Montaigne, de man van den twijfel, of gelijk men thands zegt, de man van 't scepticisme.
Er was in de zestiende eeuw tweederlei, gehel verschillende openbaring van een vernieuwd religieus leven; de eene ging van de Protestanten, de andere van de Jesuïten uit. Nu verdient het - in verband met ons onderwerp - onze aandacht dat in Frankrijk Protestanten zoowel als Jesuïten met een krachtige oppositie te worstelen hadden. Maar waarom leed de religieuse herleving die zich in den eenen of in den anderen vorm bijna in alle landen verspreid had, alleen in Frankrijk schipbreuk? De godsdienstige opwekking der 16de eeuw stuitte in Frankrijk af, niet enkel op de magt der vervolging, niet enkel op het zelfbehoud der Roomsch-Katholijke geestelijkheid, maar wel voornamelijk op de magt van een herlevend, een modern heidendom, dat de beteekenis van iedere godsdienstige opwekking, in welken zin ook, ten eenenmale miskende.
De aantrekkelijkste figuur van dit weinig aantrekkelijk heidendom is Montaigne; deze is de vader van al degenen die volstrekt geen haast hebben met te komen tot een gevestigde en dierbare overtuiging, een geslacht, dat na hem in Charron, in La Mothe le Vayer, in Gabriël Naudé ja zelfs in den bisschop Huet van Avranches nog niet uitgestorven bleek te zijn.
Wat moet ik doen om zalig te worden, dat was de vraag, die het gemoed van Luther niet minder dan ik zou bijna zeggen de verbeelding van Loyola ernstig verontrustte. Aan die onrust bleef Montaigne ten eenenmale vreemd. En wat vloeit uit dit gewigtig onderscheid voort? Dit allereerst: zoowel Luther als Loyola hadden voor alle dingen dringend noodig: zekerheid, zekerheid omtrent de hoogste aangelegenheden des geestes, zekerheid omtrent een eeuwige toekomst. Een antwoord begeerden ze, een volkomen betrouwbaar antwoord op de vragen van hart en geweten. Montaigne, aan die onrust, gelijk wij zagen, vreemd, had dus ook aan die zekerheid geen behoefte. Luther en Loyola begonnen beide op hunne wijze met menschen te zijn. Montaigne bekeek den mensch met al de nieuwsgierigheid van een liefhebber.
Wij moeten ons hier tot het meest in het oog springende bepalen. Zoo moge dan achter elk der vermelde namen een karakteristiek woord van elk hunner staan, waardoor wij hun rigting en invloed terstond voor den geest zullen hebben. Op de ernstigste vragen der menschelijke natuur antwoordde Luther, terwijl hij daarmede den Bijbel bedoelde: Das Wort sie sollen lassen stahn; antwoordde Loyola: Gehoorzamen zult gij aan den generaal der orde met de volstrekte passiviteit van een lijk, en antwoordde eindelijk Montaigne: Que scais-je?
Genieten wilde hij van het heden en viel men hem met de vraag der toekomst wat lastig: C'est folie, antwoordde hij dan, c'est folie et fièvre de prendre votre robe fourrée de la St. Jean, parce que vous en aurez besoin à Noel.
In Montaigne, ik herhaal het, ziet gij dus den scepticus, niet gelijk hij zich nu vertoont maar gelijk hij oorspronkelijk was in de zestiende eeuw. Het hollandsch heeft er geen woord voor, maar in ons hollandsch kunnen wij toch uitdrukken, waar het vreemde woord op neêr komt. De scepticus der 16de eeuw -
| |
| |
zoo stel ik mij hem het liefst voor - is op het gebied van den geest als iemand, die nooit honger heeft. Hij voedt zijn geest, gelijk men in de gegoede standen het ligchaam voedt. Immers als wij spijzen is het geen stillen van den honger maar een stillekens onderhouden van de stofwisseling. Zoo is voor den scepticus het denken geen middel om de pijnlijkste behoeften van verstand en hart te bevredigen, maar een middel dat aan den geest een geregelde en niet zeer afmattende bezigheid verschaft. In zijn oog, zelfs omtrent de hoogste waarheden en buiten welke onze ziel niet leven kan, is veel voor maar ook veel tegen, hij beslist liever niet; hij compromitteert zich niet gaarne, en komt hij er soms toe iets te bevestigen, welnu, hetgeen hij als waarheid aanneemt maakt volstrekt geen pretentie om eenigermate als beginsel te gelden, dat het innerlijk leven zou besturen of beheerschen. Rijzen er bezwaren, twijfelingen, 't zijn geen noodkreten der ziel, die uit haar nacht naar waarheid dorst en licht; neen, het zijn veeleer niet onvermakelijke contrôleurs van de beperktheid van ons weten.
Nu mag het niet onopgemerkt blijven dat, ofschoon men Montaigne na kan doen, hij zelf, in zijn naïviteit slechts in één land en in één tijd mogelijk is geweest. Nog streelt hij de ijdelheid van iederen vernuftigen lezer. Men zou het zoo gaarne aan het gepeupel overlaten, hoofd en hart met allerlei ernstige vragen bezig te houden en er zelf zich van afmaken met een glimlagchend en schouderophalend que scais-je? Evenwel n'est pas Montaigne qui veut: en aardig - 't zij in 't voorbijgaan gezegd - aardig is het, op te merken hoe nog onder ons menige geest den scepticus wil spelen, terwijl - zie - telkens het aapjen uit de mouw komt gluren en verklapt, dat de gewaande aristocratische scepticus wel degelijk een kind is van onzen tijd, van onze getravailleerde negentiende eeuw, met haar onrust, haar onwederstaanbare en steeds klimmende belangstelling in religieuse kwesties, hare aandoenlijkheid, als ondanks zich zelve, voor de gewigtigste belangen van den geest.
Na Montaigne hebben wij over Charron niet veel te zeggen, dan alleen dat hij in de 17de eeuw nog meer dan de eerste gelezen werd. Er is in zijn standpunt, bij dat van Montaigne vergeleken, wel eenige wijziging te bespeuren. Had Montaigne met zijn que scais-je volstandig geweigerd partij te kiezen, op het huis, dat hij in 1600 te Condom deed bouwen - zoo verhaalt men - liet Charron dit opschrift beitelen: Je ne scai. Ook door zijn kerkelijke positie heeft hij meer invloed gehad. Maar juist bij hem komt het aan den dag zelfs waar hij tegenover de Protestanten de verdediging van het katholicisme onderneemt, ja, in zijn geheele theologische loopbaan, dat hij met zekere voorliefde, de onzekerheid van al ons weten op den voorgrond stelt. Het kerkelijk geloof is hem hoogstens een pis-aller. Hier is geen liefde, want hier is geen hart.
De reeds genoemde Huet, bisschop van Avranches, is nog een geestige illustratie van 't bedoelde scepticisme. Il fait bon de suivre le torrent et ne se faire remarquer ni dans un sens ni dans un autre, dat was zijn leus. Haast om op eenigerlei wijs tot een resultaat te komen had hij niet. Men heeft berekend, dat er welligt nooit iemand is geweest die meer gelezen heeft in zijn leven dan hij. Studeeren van den morgen tot den avond
| |
| |
was zijn lust. Als iemand distracties heeft zegt men nog in Normandije, waar hij bisschop was: T'es tout evèque d'Avranches ce matin. Zijn schaapjes werden vaak afgewezen aan de deur met een Monseigneur étudie, hetgeen deze aardigheid ingaf: Nous prierons le roi de nous donner un évêque qui ait fini ses études. Zoo rolde zijn leven genoegelijk voort. En - humoristisch bij wijle speelt de geschiedenis. Omstreeks den tijd, toen Pascal zijn zielestrijd streed en zijn martelaarsdood stierf, vinden wij den geleerden, den sceptischen Huet bezig met het vervaardigen van een elegie en een sonnetje en complimenteuse briefjes schrijvende aan de beroemde Marie Eleonore de Rohan, toen abdis, een correspondentie, die ons mede een kijkje geeft in dien tijd en ten slotte ons tevens tot ons uitgangspunt terugbrengt. De abdis eindigt een brief aan den bisschop aldus: Mais si vous n'êtes fait comme ceux qui ont été devant vous, peut-être que ceux que viendront après ne seront pas fachés de vous ressembler et d'être faits comme vous aurez été. Vous avez les mains fort blanches et la peau fort fine. Pour de l'esprit vous en avez assurément autant qu'on en peut avoir et votre esprit ressemble à votre visage, il a plus de beauté que d'agrément. En Monseigneur antwoordt niet minder galant aan de abdis: N'ayant jamais vu votre gorge, je n'en puis parler, mais si votre sévèrité et votre modestie me voulaient permettre de dire le jugement que j'en fais sur les apparences, je jugerais qu'il n'y a rien de plus accompli.
Wij zijn aan het einde onzer beschrijving van het moreel karakter van de eerste helft der 17de eeuw. Vatten wij nu het een en ander te zamen dan ontvangen wij omtrent die eeuw onder zeer verschillende vormen één en denzelfden indruk, namelijk dien eener zelfbehagelijke rust, ongeloof maar zonder passie, galanterie maar de uiterlijke schijn van zedelijkheid althans gered, levenslustige vrolijkheid, die ons schijnt toe te roepen: Wij hebben hier een blijvende stad; daarenboven een groote weetgierigheid, een ontwaken uit den langen sluimer der middeneeuwen, straks gevolgd door een behoefte aan orde en keus in de eerst zonder omzien en talloos vergaarde schatten van kennis en geleerdheid, en eindelijk, bij een natuurlijke antipathie tegen het strenge calvinisme, den éénigen vorm, waaronder de reformatie in Frankrijk bekend was geworden, nagenoeg geenerlei religieuse behoefte.
Ziedaar in zijn hoofdtrekken het tijdvak der geschiedenis, in welks aanvang Pascal geboren werd. En waarom is het van belang, dit wel in het oog te houden?
Ik geloof dat men zich soms van Blaise Pascal een eenzijdige voorstelling maakt, waardoor veel in zijn persoonlijkheid vreemd en raadselachtig blijft. Men zal die persoonlijkheid naar mijn oordeel niet begrijpen, tenzij men aanneme, dat er in Pascal twee menschen hebben geleefd; ten eerste de man der 17de eeuw en ten andere - maar daarover zullen wij later handelen.
Het is mij nu, voor ik verder ga, er om te doen aan te toonen, dat Pascal begonnen is, ik zeg begonnen, met van den geest der 17de eeuw geheel doortrokken te zijn.
Van goeden huize; niet onbemiddeld; sedert zijn achtste jaar in het hart van Parijs; op ongewoon vroegen leeftijd met eene schitterende verstandsontwikkeling begaafd; als jongeling reeds op den voet eener volkomene gelijkheid met de be- | |
| |
roemdste wiskundigen van zijn tijd; schoon van uiterlijk; geadeld door vroegtijdig lijden, was Pascal reeds naar het uitwendige als voor zijn eeuw gemaakt. Is het dan wonder dat zijn innemend voorkomen den hartstocht der liefde, dat zijne uitstekende gaven de eerzucht, dat zijn scherpzinnigheid den lust tot ironie, dat zijn schitterende verbeelding de liefde tot de wereld, dat zijn redeneerkunst scepticisme ja ongeloof bij hem hebben opgewekt? Met de lectuur van Montaigne gevoed, aan zijn eenzaam studieleven ontrukt door den raad der geneesheeren, geworpen in den woeligen tijd van de Fronde, is het wonder, ik vraag het andermaal, dat Pascal gantsch niet vreemd bleef aan den tijdgeest, die zich van de 17de eeuw had meester gemaakt?
Maar zoo verkrijgen wij een geheel anderen Pascal, dan dien wij ons tot hiertoe hebben voorgesteld. Welke beschuldigingen laadt gij op hem! Pascal eerzuchtig, ironisch, wereldsch, sceptisch, amoureus misschien?
Ik heb voor dit alles bewijzen bij de hand. Bij een geest diep als die van Pascal moet men natuurlijk ook op dusgenaamde kleinigheden letten. Gij begrijpt, dat wij hier het eerst opslaan zijn discours sur les passions de l'amour. Ik sta stil bij enkele phrases, die ons doen nadenken: Qu'une vie est heureuse quand elle commence par l'amour et qu'elle finit par l'ambition, si j'avais à en choisir une, je prendrais celle-là. Elders wordt deze gedachte nog toegelicht: La vie tumultueuse est agréable aux grands esprits, mais ceux qui sont médiocres n'y ont aucun plaisir, ils sont machines partout. C'est pourquoi l'amour et l'ambition commençant et finissant la vie on est dans l'état le plus heureux dont la nature humaine est capable. Het spreekt van zelf dat, in welke rigting Pascal zich ook bewege, hij altijd sterk accentueeren zal. Zoo zegt hij ons: L'homme est né pour le plaisir. Il le sent. Il suit donc sa raison en se donnant au plaisir, en eindelijk: la passion de l'amour est la plus naturelle à l'homme. Juist door hare algemeenheid, ik zou bijna zeggen door hare anonymiteit hebben deze stellingen iets geheimzinnigs; 't is alsof ze een mysterie bedekken en veel doen vermoeden. Welk een levenservaring ligt niet in dit woord: Quelque étendue d'esprit qu'on ait l'on n'est capable que d'une grande passion, of in dit: Il n'y a rien de si embarrassant que d'être aimant et de voir quelque chose en sa faveur sans l'oser croire. Waarlijk men heeft geen diepe menschenkennis noodig om achter deze - men zou ze kunnen noemen - objectieve theses een vurige eerzucht en een niet minder vurige liefde terug te vinden. Wat het laatste betreft: bijzonderheden zijn ons niet bekend, doch Madlle. de Roannez wordt er door de geschiedenis op aangezien als degene die in staat zou zijn geweest het hart van Pascal te veroveren. Nu, het zou voor geen twintigjarige onder ons
beleedigend zijn, hiervan verdacht te worden.
L'amour, l'ambition, le plaisir. Op deze drie hebben wij nu reeds uit Pascal's eigen mond als het ware een lofrede gehoord. De scherp ironieke zijde van zijn karakter valt zeker niet moeielijk in het licht te stellen. Hier vinden wij als van zelf de gelegenheid om van zijne Provinciales te spreken of gelijk de titel eigenlijk luidt: Lettres au Provincial en niet zoo als vele uitgaven hebben: Lettres à un Provincial. Dat deze brieven
| |
| |
uit een litterarisch oogpunt uitmunten behoeft niet meer vermeld te worden. Voltaire zeide er van: Les meilleures comédies de Molière n'ont pas plus de sel que les premières lettres provinciales, Bossuet n'a rien de plus sublime que les dernières, en Voltaire was, gelijk men denken kan, geen groote vriend van Pascal. Villemain heeft er ons teregt opmerkzaam op gemaakt, dat de Provinciales vooral daaraan hare verdiensten ontleenen, dat zij eer dan Molières meesterstukken geschreven zijn. Immers zijn ze van het jaar 1656, en toen Molière te Parijs kwam, had hij nog niets geleverd dan l'Etourdi en le Dépit amoureux, die nu juist niet de stukken zijn, waaraan Molière zijn onsterfelijken roem te danken heeft.
De Provinciales behelzen inderdaad schatten van hoog komische litteratuur. Ze zijn geschreven, gelijk men weet, tegen de zedeleer der Jesuïten. Sommige moralisten uit die orde hadden hunne scherpzinnigheid beproefd aan het uitdenken van allerlei omstandigheden die bepaalde misdaden minder schuldig, ja verschoonlijk kunnen maken.
Ik beschouw en waardeer de Provinciales volstrekt niet uit een protestantsch, maar alleen uit een litterarisch oogpunt en erken zelfs gaarne dat ik voor mij er moeielijk een ernstig strijdschrift in kan zien; niet omdat ze geestig zijn; ernst en geest leven toch niet noodzakelijk in vijandschap, maar veeleer omdat Pascal zich kennelijk te veel geamuseerd heeft toen hij ze schreef. Riep hij zijne tegenstanders niet toe: Vos Maximes, Messieurs, ont je ne sais quoi de divertissant, qui réjouit toujours le monde. Nu, een van beide, de orde der Jesuïten is een weldaad of een onheil voor de menschheid geweest, maar in geen van beide gevallen is zij divertissant. Ik beschouw dan de Provinciales als had ik een komedie van Molière voor mij. De schrijver verhaalt dat hij een oude kennis heeft bezocht, die broeder is van de orde van Loyola. De goede man zal in zijn naïveteit alles vertellen wat in de zedekundige werken der orde voorkomt omtrent de wijze waarop de beoefening der verschillende deugden hoogst gemakkelijk kan worden gemaakt. Pascal gaat dan den eerwaarde raadplegen, als iemand, die wezenlijk hulp en licht zoekt, als een bekommerde. Na eenige vleijende woorden, brengt hij le Rev. Père op het chapiter van 't vasten. Daar heeft hij al bijzonder veel moeite mede. De eerwaarde begint natuurlijk met hem te herinneren, dat hij zijn best moet doen, maar helaas, dat vasten is zoo moeielijk, de bezwaren zijn zoo groot. Wel, vraagt de Jesuït, na eerst eenige oogenblikken zeer ernstig te hebben nagedacht, kunt gij wel goed slapen als gij niet stevig gesoupeerd hebt? Neen, in 't geheel niet goed, luidt het antwoord. Zóó! - kunt gij zonder gesoupeerd te hebben niet goed slapen? Nu - dan is alles gevonden, dan kunt ge dispensatie krijgen, en met een haalt de eerwaarde uit zijn bibliotheek het werk voor den dag van Escobar.
Zoo is het gesprek aangevangen tusschen Pascal en den Jesuït, een gesprek dat nu eens al de losheid eener causerie, dan al de degelijkheid van een logisch betoog, dan weder het echt dramatische van een scène de comédie vertoont. De gulheid waarmede le Rev. Père voor alles uitkomt en al de toegeeflijkheden zijner orde in goed vertrouwen mededeelt vermeerdert natuurlijk het buitensporige der zedekunde, die aan de orde verwe- | |
| |
ten wordt. Pascal laat dan ook geene gelegenheid voorbijgaan om van de naïveteit van den goeden biechtvader gebruik te maken, zooveel hij kan. Nu eens is hij alleraangenaamst verrast, zoodat de eerwaarde denkt, dat gaat er in, waardoor hij vrijer wordt in zijne mededeelingen, dan prijst Pascal quasi als hooge wijsheid de schandelijke inschikkelijkheid van Escobar om den Jesuït aan te moedigen nog verder te gaan. Dan is hij weêr wat onbegrijpelijk 't geen ZEw. noodzaakt met nog ronder woorden voor alles uit te komen. Van tijd tot tijd maakt hij le Rev. Père opmerkzaam op zekere gevallen waarin de toegeeflijkheid en scherpzinnigheid van Escobar niet hebben voorzien, 't geen het goedige antwoord uitlokt: C'est vrai, il y faudra songer, cela n'est pas à negliger. Je le proposerai à notre père provincial. Een andere reis vermeldt de Jesuït kennelijk niet zonder zekeren trots al de zedekundige moeielijkheden, die de orde al uit den weg heeft geruimd, en als Pascal daarover zijn verbazing te kennen geeft: Quoi vous dites simplement que cela vous étonne: Je ne m'expliquais pas assez mon père, antwoordt Pascal: Je tiendrais la chose impossible, si après ce que j'ai vu de vos pères, je ne savais pas qu'ils peuvent faire facilement tout ce qui est tout à fait impossible aux autres hommes.
Doch wij mogen hier niet langer bij stil staan. Overal verraadt de schrijver diepe kennis van het menschelijk hart. Bijtend als Molière toont hij, dat hem geen enkele onzer zwakke zijden ontgaat. Hij speculeert nu eens op den hoogmoed, dan op een zeker overgebleven gevoel van eerlijkheid, soms op het esprit de corps, dat aan elke partij min of meer eigen is, dan weder op het eigendommelijke humeur van hem, met wien hij te doen heeft, niets is hier bij toeval, alles berekening. Eerst op het einde der 10de Provinciale verlaat de eerw. Vader het tooneel, waarna Pascal den komischen toon ter zijde stelt om er met plegtigen ernst op aan te dringen, dat men een orde verlaat die zulk een zedelijkheid predikt. Zoo wordt de indruk dien het komisch spel op ons maakt, nog dieper door den onverwachten ernst der ontknooping. Vinet zegt ergens: le comique c'est la naiveté du péché, en is dit de eisch van het komische, dan heeft Pascal er ongetwijfeld aan beantwoord. De Jesuit zijner vinding is als Alceste van Molière en zou met dezen kunnen zeggen, terwijl allen om hem uitbarsten in een luid gelach, zonder dat hij in 't minst zich bewust is er de oorzaak van te zijn:
Parlasambleu! Messieurs, je ne croyais pas être si plaisant que je suis.
Amour, ambition, plaisir, ironie. Gij bemerkt dat wij langzamerhand onze bewijzen voltallig maken die onze beschouwing van de eene zijde van Pascals karakter moesten regtvaardigen.
Op nog eene bijzonderheid hebben wij acht te slaan, op Pascals scepticisme. Hoe was hij in zijn jeugd van Montaigne doorvoed. Later verzekerde hij, doch daarmede heeft hij tevens zich zelven verraden: Ik heb Montaigne niet te lezen, men vindt in zich zelven alles wat hij heeft. Tegenover Descartes, volgens wien de menschelijke rede tot zekerheid leidt, heeft hij zich steeds in vijandige houding geplaatst. Rond komt hij er voor uit, dat de menschelijke rede geene andere argumenten bezit, dan die zoo wel voor als tegen de verhevenste
| |
| |
waarheden pleiten. Noemt men Descartes teregt den grondlegger der nieuwere bespiegelende wijsbegeerte, Pascal, die ook hier weder, gelijk altijd, sterk accentueert, zegt ons openhartig: Nous n'estimons pas que toute la philosophie vaille une heure de peine. En elders: Le pyrrhonisme, - dat was de vroegere benaming van hetgeen wij thands scepticisme noemen - le pyrrhonisme c'est le vrai. Hetgeen hem dan ook later doet uitroepen: Qu'est ce que la pensée, qu'elle est sotte. Humiliez vous, raison impuissante, taisez vous, nature imbécile. Aan waarheden die de rede krachtens hare natuur en dus met onfeilbare zekerheid bezitten zou, gelooft hij niet, alles is gewoonte en dus veranderlijk: Qu'est ce que nos principes naturels, sinon nos principes accoutumés? dans les enfants? ceux qu'ils ont reçus de la coutume de leurs pères, comme la chasse dans les animaux, comme la mode fait l'agrément, aussi fait elle la justice. Wilt gij eindelijk de sterkste uitspraak hieromtrent vernemen. On ne voit presque rien de juste ou d'injuste qui ne change de qualité en changeant de climat. Trois degrés d'élévation du pole renversent toute la jurisprudence. Un méridien décide de la vérité. Plaisante justice qu'une rivière borne! Vérité au deçà des Pyrénées, erreur au delà. Later voegt hij er bij: la meilleure manière de philosopher c'est de se moquer de la philosophie.
Nu hebben wij dan Pascal voor ons, nl. den Pascal van de eerste helft der 17e eeuw, en die van den geest der eeuw niet met mate doordrongen was, en het oogenblik is daar om na te gaan hoe uit dezen eersten, de tweede Pascal is voortgekomen, m.a.w. welke de tweede mensch in hem was en hoe hij ontstond
Pascal was niets ten halve. Dat is zijn grootheid en zijn gebrek. 't Geen de 17e eeuw bewoog bereikte dus in het gemoed van Pascal zijn hoogste toppunt. Welnu, dat geestig vertwijfelen aan alle zekerheid, die lagchende wereld, dat vrolijk heidendom kon het een ziel bevredigen, die waarlijk groot mag heeten? Wat leerde hij in dit alles zien? Naar zijn eigene sterke uitdrukking: le néant. En wat leerde zijn groote ziel vragen? Weder naar zijn eigen woord: l'Infini. Breng nu Pascal, gelijk wij hem tot hiertoe hebben leeren kennen, onder den invloed van het Evangelie, waarop Augustinus, Bernard van Clairveaux en Janssenius hun eigenaardig licht voor hem lieten vallen, en ook in zijn inwendig leven zal dat ontzettend drama plaats hebben, dat bij een Paulus, een Augustinus zulke zeldzaam verhevene proportiën heeft aangenomen en in de taal der H. Schrift bekeering, wedergeboorte wordt genoemd. Die bekeering, onloochenbaar zielkundig feit, dat het menschelijk karakter met een geheel nieuw element verrijkt, kan tweederlei zeer verschillend gevolg te weeg brengen. Zij kan of de natuurlijke hoedanigheden, den oorspronkelijken aanleg van den geest een verrassende ontwikkeling geven, of een sterke reactie doen ontstaan tegen al hetgeen den geest vroeger kenmerkte. In het eerste geval wordt al het oude hervormd en gelouterd; in het tweede wordt naast de oude een geheel nieuwe wereld geschapen, een nieuwe wereld van gedachten en gevoelens. In het tweede geval bevond zich Pascal. De 17e eeuw heeft in hem den eersten,
| |
| |
het Evangelie van den Godmensch heeft in hem den tweeden mensch verwekt. Tusschen le néant dier eeuw en het oneindige dat, naar zijn eigene verklaring, dit Evangelie hem deed vinden, heeft hij zijn tragisch leven doorgebragt. Daarom is de laatste periode zijns levens niets anders geweest dan een strijd, een steeds klimmende strijd, waarin hij niet dan stervende de overwinning heeft behaald.
Van het ontwaken en den aard van dien strijd is het gebeurde op de pont de Neuilly tegelijk uitwendige aanleiding en symbool. Daar werd hij gegrepen om van nu af aan te grijpen naar hetgeen waartoe hij ook gegrepen was. De legende verhaalt dat Pascal na die gebeurtenis altijd een afgrond naast zich meende te zien, zoodat hij zich vaak vastklemde aan zijn stoel uit vrees van in den geopenden afgrond neder te storten. Historische waarheid bevat dit verhaal stellig niet, het is niets dan een legende, maar welk een schoone legende, en welk een diepen zin heeft zij niet voor den man, dien wij thans beschouwen. Ja, wel niet in den eigenlijken, maar voorzeker in den oneigenlijken zin des woords, heeft hij voortdurend tot aan het einde zijns levens een geopenden afgrond naast zich gezien. Gelijk hij op de pont de Neuilly, in den snellen stroom den ligchamelijken dood plotseling voor oogen had, zoo ontwaarde hij den geestelijken dood, die zijn ziel had te duchten van het néant, dat de wereld, en met name de eeuw met haar aardschgezindheid, haar aardsche liefde, haar genoegelijk en verdoovend scepticisme hem overal bereidde. Ook voor dat verderf is hij teruggedeinsd, en een beter deel heeft hij verkoren, maar in welks rustig bezit het hem nooit gegeven werd zich te verblijden. Neen, want Pascal's bekeering heeft zijn leven niet in twee bedrijven gesplitst, waarvan het een na het ander geregeld afliep. Maar bij de eerste elementen van zijn karakter kwamen nieuwe, waaruit een vreesselijke gisting ontstond. Hij heeft, ook toen hij iets anders was geworden, niet opgehouden te zijn, hetgeen hij eerst was. En hetgeen - wilt mij dit welligt te stoute beeld vergunnen - hetgeen hij eerst was, de geest zijner eeuw heeft zich als 't ware als een vampier aan den nieuwen mensch in hem vastgehecht, steeds dreigende het bloed des nieuwen levens, dat door zijn aderen vloeide, uit te zuigen, en tegen dien vampier had hij te worstelen zijn leven lang, bloedende van alle zijden en
krimpende van de pijn.
Om niet in het néant van de eeuw, het néant van zijn wereldsche hartstogten, het néant van zijn scepticisme te verzinken, bestond voor hem slechts één redmiddel. Hij kon er zich niet aan ontrukken, tenzij dan door zich vast te klemmen, en dat telkens op nieuw, aan het kruis van den Christus. Het kruis, voor hem was het niet, als voor Fénelon en naturen gelijk de zijne, het verteederend symbool van liefde en lijden, aan welks voet de dankbaarheid neerknielt en weldadige tranen schreit; voor hem was 't de laatste boomstam, die nog zigtbaar bleef in de algemeene overstrooming en waaraan de ongelukkige zich in zijn wanhoop vastklemt, daar hij onder zich den vloed ziet wassen al hooger en hooger.
Dit zijn geen fantaisiën, maar de getrouwe beschrijving van de werkelijkheid. Inderdaad, na zijn dood heeft men
| |
| |
ontdekt, dat tusschen zijn opperkleeding en haar voering een stuk papier was verborgen. Wat stond op dat stuk papier? Niets dan eenige losse woorden, waarvan ons hart (welligt beter dan de grammatica) den aandoenlijken zin verstaat. Dit stuk papier was, gelijk uit den datum blijkt, beschreven geheel onder den indruk van het gebeurde op de pont de Neuilly en daar vindt men o.a. dit: Jésus Christ, dan volgt een lange streep; je m'en suis séparé - je l'ai fui, renoncé, crucifié - Que je n'en sois jamais séparé! Joie, joie, pleurs de joie! Renonciation totale et douce.
Die tranen der vreugde - ze hebben voor Pascal niet dikwijls gevloeid. Renonciation totale! Dit was van nu aan zijn leuze, en zijn leven een voortdurende verloochening van hetgeen, waarvan hij vreesde dat het hem ontscheuren zou aan de armen van zijn Redder. Vraag nu niet, o bevoorregte wien zulk een zware strijd wordt gespaard - vraag nu niet of Pascal in deze zijne verloochening te ver is gegaan, of vraag aan de moeder of zij verder dan eigenlijk wel noodig was terug is gesprongen, toen zij haar kind had gegrepen aan den rand van den vloed. Wij zien niet in Pascal een nuttig voorbeeld, dat wij hoe eer hoe beter hebben na te bootsen, ach neen! maar een aandoenlijk toonbeeld van eens menschen lijden en eens christens viktorie, deze laatste namelijk gedurig bevochten en niet dan op het laatste oogenblik beslissend behaald. Hij is de Faust der 17e eeuw, maar met een ander slot. Geboren - gelijk ons zijn zuster berigt - geboren met een humeur bouillante, kon hij niet anders dan ten einde toe het tegendeel willen van al hetgeen de lust der oogen en de begeerlijkheid uitmaakte zijner eeuw. Al hetgeen streed met de nieuwe rigting die hij gekozen had was hem tot zonde geworden. - Ook hiervan vraagt gij bewijzen.
En nu zullen wij eenvoudig al de trekken weder opnemen, die wij èn in de eeuw èn in Pascal hebben waargenomen en u doen zien hoe, trek voor trek, juist het omgekeerde door hem of bedoeld of bereikt werd.
Noemde hij vroeger het leven schoon dat met den hartstogt der eerzucht eindigde, thans wilde hij het werk van domestieken verrigten; prees hij eertijds het voorregt der adellijke geboorte, in zijn laatste levensdagen wilde hij zich naar het hospitaal laten brengen om onder nooddruftigen te sterven. Achtte hij den hartstogt der liefde den natuurlijkste in den mensch, thans verklaart hij, dat zich door een menschenhart te laten beminnen, niets anders is dan roof plegen aan hetgeen God toekomt. Hield hij weleer staande, que l'homme suit sa raison en se donnant au plaisir, thans wond hij zich een puntigen gordel om het lijf, opdat hij nooit zou genieten. Had hij eens met zijne Provinciales al de rieurs op zijn hand, nu schrijft hij: je blâme également et ceux qui prennent le parti de louer l'homme et ceux qui le prennent de le blâmer, et ceux qui le prennent de se divertir, et je ne puis approuver que ceux qui cherchent en gémissant, en tegenover de ironie plaatst hij nu het diepste medelijden met den mensch. Tegenover zijne voormalige vrolijkheid die hier en daar gedurig uitbreekt vinden wij later de diepste melancolie; ja wij kunnen en wij moeten onze tegenstellingen nog verder uit- | |
| |
strekken; ook de reactie tegen zijn scepticisme is niet uitgebleven en tegenover zijn twijfel van eertijds staat nu zelfs - ik kwalificeer echter niet maar lees u liever eene plaats voor uit een zijner brieven waaruit blijkt dat hij aan den heiligen doorn een genezende kracht toeschrijft, en in het algemeen relieken vereeren wil:
‘Er heeft een mirakel plaats gegrepen sints uw vertrek en wel met een non van Pontoise, die zonder het klooster te hebben verlaten genezen is van hoofdpijn en dat op buitengewone wijze door de aanbidding van den heiligen doorn’.
Eenige regelen verder vervolgt hij:
‘Het is zeker waar dat de heilige geest onzigtbaar rust in de relieken van hen, die in de genade Gods gestorven zijn, totdat de heilige geest er bij de opstanding des vleesches zigtbaar in woont. en dat is het wat de relieken der heiligen waardig maakt om aangebeden te worden’.
De beoordeeling van dit citaat zal zeker verschillend zijn naar gelang van ieders verschillend standpunt; zoo zal welligt niet ieder mij toestemmen dat het verblijdend is te zien, hoe in weerwil van onze ontkenning der wonderkracht van de Sainte Epine, gevoels- en geloofseenheid met Pascal mogelijk blijft, al zou hij elk die dit mirakel ontkende reeds daarom een rationalist moeten noemen - hoe het zij, in ieder geval, zal men erkennen dat ter kenschetsing van Pascals persoonlijkheid dit citaat niet achterwege mogt blijven.
Nu hebben wij dus den geheelen Pascal voor ons, en wij vragen ten slotte, hoe deze rijke en ongewone persoonlijkheid, aan de eene zijde gevormd door de 17e eeuw, aan de andere zijde door het christendom, haar stempel heeft afgedrukt op de fransche litteratuur.
Het tweede groote werk waaruit wij naast de Provinciales, de taal en den stijl van Pascal leeren kennen, en dat tevens zijne inwendige levensgeschiedenis behelst, is de verzameling zijner Pensées, waarvan verschillende uitgaven bestaan, eene o.a. van Faugère, die de groote en éénige verdienste bezit van het oorspronkelijke manuscript van den denker zoo getrouw mogelijk, d.i. in zijn volstrekt fragmentarischen vorm te hebben weergegeven. Die mij om de aanwijzing vroeg van een editie der Pensées zou ik echter de uitgave van Faugère niet ten gebruike aanbevelen, maar veeleer een andere, waarin de tallooze pensées van Pascal onder zekere rubrieken zijn gebragt; als bv. het geval is met de parijsche uitgaaf in 1850 bij Firmin Didot verschenen.
Spraken wij zoo even van de Sainte Epine, wij hebben ook nog verpligting aan den heiligen doorn. De genezing, volgens Pascal, daardoor tot stand gebragt en waarin hij de openbaring van de goddelijke liefde en almagt ten zijnen behoeve opmerkte, die genezing, zeg ik, gaf hem aanleiding om in de laatste jaren zijns levens verschillende gedachten op het papier te werpen, die hij zelf nooit heeft uitgegeven en de verdediging der christelijke godsdienst tot onderwerp hebben.
Ons bestek vergunt ons niet den vollen inhoud dezer Pensées in het licht te stellen: in twee hoofdtrekken willen wij het voornaamste beloop dier gedachten herinneren. Die Pensées van Pascal, zij vormen geen boek - neen!
| |
| |
zij zijn veeleer als een somber woud, waarin men nu eens de bloedige sporen van den zwerver nog na kan gaan, dan weder den nagalm hoort klinken van zijn juichen als er een lichtstraal des geloofs en der hope neerschoot op zijn weg.
De eerste hoofdgedachte waarvan de Pensées vervuld zijn, is de tegenstrijdigheid, die wij allen waarnemen tusschen het gevoel onzer tegenwoordige nietigheid, dat ons drukt, en het besef onzer grootsche bestemming, dat ons verheft. Quelle chimère est-ce donc que l'homme, imbécile ver de terre, dépositaire du vrai, amas d'incertitude, gloire et rebut de l'univers; s'il se vante, je l'abaisse, s'il s'abaisse, je le vante et le contredis toujours.
Nietig is ook volgens hem dat aardsche leven, waarin wij toch de bron van al onze ijdelheid vinden, zoodat hij zich tot deze uitspraak geregtigd acht: La vanité est si ancrée dans le coeur de l'homme, qu'un goujat, un marmiton, un crocheteur se vante et veut avoir ses admirateurs; et les philosophes même en veulent. Ceux qui écrivent contre la gloire veulent avoir la gloire d'avoir bien écrit; et ceux qui le lisent veulent avoir la gloire de l'avoir lu; et moi qui écris ceci, j'ai peut-être cette envie, et peut-être que ceux qui le liront l'auront aussi. En wat is toch het leven? Le dernier acte est toujours sanglant quelque belle que soit la comédie en tout le reste. Men kan zeker niet treuriger over den mensch en het leven denken. Evenwel Pascal vernedert u slechts om u te verhoogen. Malgré la vue de toutes nos misères qui nous touchent et nous tiennent à la gorge, nous avons un instinct que nous ne pouvons réprimer et qui nous élève. En elders: Nos misères sont des misères de grand seigneur, misère d'un roi dépossédé. En eindelijk: Qui donc se plaint de n'être pas roi sinon un roi dépossédé. Inderdaad, al de tegenstrijdigheden die we in ons vinden spreken ons, volgens P. van een oorspronkelijke eenheid, van een heerlijk Eden, waaruit wij verbannen zijn. Van daar, merkt hij op, in het diepst onzer ziele eene onbeschrijfelijke melancolie, die nu de bron van dieper ongeluk maar ook de bron van waarachtige redding kan worden.
Want, die melancolie, en dit is een tweede hoofdgedachte, die innerlijke onvoldaanheid met alle dingen wekt in ons een behoefte, òf aan verstrooiing òf aan vertroosting. Aan de beschrijving van beide zijn de welsprekendste bladzijden der Pensées gewijd. Slechts een klein fragment over de algemeene zucht tot verstrooiing. Rien n'est plus capable de nous faire entrer dans la connaissance de la misère des hommes que de considérer la cause véritable de l'agitation perpétuelle dans laquelle ils passent leur vie. L'âme est jetée dans le corps pour y faire un séjour de peu de durée. Elle sait que ce n'est qu'un passage à un voyage éternel, et qu'elle n'a que le peu de tems que dure la vie pour s'y préparer. Les nécessités de la nature lui en ravissent une très grande partie. Il ne lui en reste que très peu dont elle puisse disposer. Mais ce peu qui lui reste l'incommode si fort et l'embarrasse si étrangement, qu'elle ne songe qu'à le perdre. Ce lui est une peine insupportable d'être obligée de vivre avec soi, et de penser à soi. Ainsi tout son soin est de s'oublier
| |
| |
soi-même, et de laisser couler ce tems si court et si précieux sans réflexion en s'occupant des choses qui l'empêchent d'y penser.
In Pascal daarentegen heeft die melancolie behoefte gewekt aan vertroosting. Het christendom heeft zijn vertrouwen omdat het èn onze nietigheid èn het besef onzer grootsche, onzer oneindige bestemming gelijkelijk regt laat wedervaren. Die godsdienst moet in zijn oog de ware zijn die toont den mensch te kennen door te kennen hetgeen P. noemt notre grandeur et notre bassesse. ‘En welke godsdienst, roept hij uit, heeft ons dan gekend indien 't niet de christelijke is. Met hoe weinig inbeelding gelooft de Christen zich met God vereenigd, met hoe weinig valsche nederigheid acht hij zich een worm der aarde.’ En in welk licht verschijnt hier voor den geest van Pascal het beeld van den Christus, in wien het oneindige en het eindige, en wien God en mensch vereenigd zijn, de zoon van God en de zoon des Menschen.
Il est bon - zoo luidt nu zijn eerste triumfkreet - il est bon d'être lassé et fatigué par l'inutile recherche du vrai bien, afin de tendre les bras au Libérateur. En eenmaal met den Verlosser in aanraking gekomen is P. van nu aan onuitputtelijk over hem, in wien hij de éénige oplossing vindt van alle raadselen, den éénigen trooster van alle smart. Zoo menigmaal P. van hem gewaagt is er een teederheid en tegelijk een heilige gloed uitgestort over zijn taal, die een verwonderlijken indruk maakt: Jésus-Christ est un dieu dont on s'approche sans orgueil et sous le quel on s'abaisse sans désespoir..... Jésus cherche de la compagnie et du soulagement de la part des hommes, mais il n'en reçoit point, car ses disciples dorment: Jésus sera en agonie jusqu'à la fin du monde. Il ne faut point dormir pendant ce tems là......
Il me semble que Jésus Christ ne laisse toucher que ses plaies après sa resurrection. Il ne faut donc nous unir qu'à ses souffrances.
Ik bepaal mij eindelijk tot de vermelding van dien stouten dialoog, dien Pascal als in een heilig visioen met den Verlosser houdt, en waar hij den Christus sprekend invoert.
- C'est mon affaire que ta conversion; ne crains point et prie avec confiance.
- Si tu connaissais tes péchés, tu perdrais coeur.
- - Je le perdrai donc, Seigneur, car je crois leur malice sur votre assurance.
- Non, car moi par qui tu l'apprends t'en peux guérir.
- Console toi: tu ne me chercherais point, si tu ne m' avais trouvé. Tu ne me chercherais point si tu ne me possédais! Ne t' inquiète donc pas.
- Je pensais à toi dans mon agonie, j'ai versé telle goutte de sang pour toi.
- Veux-tu qu'il me coûte toujours du sang, sans que tu donnes jamais des larmes.
Het is ons niet ontgaan, dat wij Pascal nu reeds gezien hebben in de meest verschillende phases van zijn karakter. Hieraan moet zich vastknoopen de bepaling van den rang, dien hij inneemt in de fransche letterkunde. Met aller toestemming staat Pascal boven aan, omdat hij in zijn taal alle soorten van stijl vereenigt, hetgeen hem mogelijk was,
| |
| |
daar in hem meer dan één mensch gevonden wordt. In de Provinciales en in de Pensées vindt men beurtelings de stoute majesteit van Bossuet, de strenge logica van Bourdaloue, de schitterende kleuren en de levendige contrasten van la Bruyère, de losheid en gemakkelijkheid van Voltaire. Al de gaven des geestes schijnen Pascal, dezen afgetobden lijder, toebedeeld. De wetenschappelijke onverbiddelijkheid van den wiskundige, de gloeijende verbeelding van den dichter; een verstand dat zich zelfs niet overgeeft aan hetgeen een Descartes reeds evident noemt, en een mystiek, die met de innigheid van Fénelon kan wedijveren. En daarom is de stijl van Pascal gewis groot zelfs onder al die grootsche soorten van stijl, die de 17de eeuw ons te aanschouwen geeft. Keurig toch natuurlijk; streng toch vrij; vrij toch niet slordig, duidelijk, nooit vulgair. In zijn stijl heeft hij zijn gansche ziel nedergelegd. En zijn stijl bezit al hetgeen waarmede hij zelf was begaafd. Die stijl is toegerust met de volle wapenrusting, die noodig is om ons gemoed te vermeesteren: indrukwekkende manoeuvres; teedere wendingen; bijtende ironie en diep medelijden, gebiedende logica en medeslepende poësie. Van daar ook al die schakeeringen in zijn stijl, die de verschillende toestanden van zijn ziel getrouw weergeven. Die stijl is heftig bij het knagen van den twijfel; kalm bij de verzekerdheid des geloofs. Beurtelings rigt zijn taal zich tot al onze hartstogten en gevoelens. Tot droefheid stemt hij, tot bewondering dwingt hij; tot vrees jaagt hij ons; tot vreugde en hope wekt hij ons op. Neen, zijn woorden zijn niet meer de uitwendige teekenen van zijne gedachten; de geschreven noten worden toonen gevloeid van de snaren zijner ziel die ons hart doen trillen beurtelings van ontzetting en verrukking.
Mijn taak is ten einde ofschoon ik noode van mijn onderwerp afscheid neem. Ik heb nog veel te weinig gezegd. Ik zou Pascal willen schilderen tegenover zijne groote tijdgenooten, Descartes, Molière, Bossuet, Fénelon. Ik zou op de beteekenis willen wijzen die zijne Pensées nog bezitten ook voor de tegenwoordige apologie van het christendom; ik zou in den Polyeucte van Corneille de dramatische afspiegeling willen toonen van Pascals martelaarslijden en heldenmoed, ik zou eindelijk willen vragen - en dat vraag ik ook - wie, al denkt men aan zijn overdreven ascetisme, aan zijn puntigen gordel, aan zijn Sainte Epine, wie staat hooger in onze schatting, Montaigne en de bisschop van Avranches of de eenzame denker van Port-Royal, dien men wel le génie de la mélancolie mag noemen en na wiens weeklagt vernomen te hebben de Werther van Goethe, de René van Chateaubriand, de Manfred van Byron ons naauwelijks meer belangstelling kunnen inboezemen. Het antwoord op die vraag is misschien niet zoo gemakkelijk als men denkt.
Maar nog eens, ik eindig en wel met de volgende opmerking. Men kan tegenover Pascal vierderlei houding aannemen. Men kan doen gelijk die Carmeliet, die over het kleine strookje papier, dat men na den dood van Pascal in de voering van zijn kleed heeft gevonden, een lange commentarie schreef, 21 bladzijden in folio groot. Men kan ook doen als Voltaire die tegenover hetgeen Pascal bevestigt omtrent onze diepste levenserva- | |
| |
ring eenvoudig zegt: Monsieur Pascal prétend que je vois et que je sens telle ou telle chose, mais en vérité il n'en est rien. Men kan eindelijk doen zoo als Cousin, die van de paradoxen van den lijder niets begrijpt en lange betoogen heeft geleverd ten bewijze, dat Pascal zoo niet had behoeven te twijfelen en te strijden als Pascal slechts den redelijken weg zijner dierbare philosophie de l'université was ingeslagen.
Er is ook nog een andere waardeering van Pascal, waaraan ook onze beschouwing bevorderlijk moge zijn.
|
|