Vertalingen en herdrukken.
De man van geboorte en de vrouw uit het volk. Een beeld uit de werkelijkheid. Naar het Zweedsch van Marie Sophie Schwartz, door J.J. Goeverneur, Groningen, Erven C.M. van Bolhuis Hoitsema.
Adeltrots en geldtrots! - 't zijn gevaarlijke klippen, waarop velen stranden. En is het wonder? De aureole, die het adellijk blazoen omgeeft; verblindt de oogen. Geld dwingt der menigte eerbied af en ontzag. Is 't oordeel over 't algemeen niet toegevend, wanneer het personen van aanzien of vermogen geldt? Wordt niet hetzelfde vergrijp, dezelfde misdaad, waarvoor men den geringe of onvermogende schuwt en veracht, zooal niet toegejuicht, althans vergoêlijkt, als de aanzienlijke of vermogende er zich aan heeft schuldig gemaakt? Zal men 't ontkennen dat, in 't oog van velen, deugd en eerlijkheid niet opwegen tegen adel en rijkdom? Liefde tot God, liefde tot den naaste, men moge ze in dezen of genen roemen en vereeren - hooger lof, hooger vereering valt den aanzienlijke en rijke ten deel; hij blijft geëerd, al is zijn gedrag geenszins prijzenswaardig.
Die magt van hooge geboorte en geld is niet van van daag of gisteren. De eeuwen door heeft men die toevallige voorregten van een gedeelte der menschenkinderen bovenmate gehuldigd. Meer dan werkelijke verdienste, heeft men beide vergood en aangebeden! Wijzen hebben er zich tegen verzet - 't mogt niet baten; Jezus heeft met woord en daad de ware grootheid van den mensch te aanschouwen gegeven - hij heeft den hoogmoed der Farizeërs, den geldtrots der rijken geoordeeld, en na achttien eeuwen, treft men nog dezelfde feilen aan bij hen, die zich zijne volgelingen noemen.
Adeltrots en geldtrots! - De Christenen, neen, ze hebben er zich niet vrij van gemaakt!
In Zweden woelt de adeltrots sterker dan ergens. De hooggeborene waant zich zóó verre boven zijn medemenschen verheven, dat hij een onoverkomelijke klove ziet tusschen hem en den burger, en hij het zonde acht, die te dempen.
De schrijfster van bovengenoemden roman heeft op een verdienstelijke wijze in haar verhaal de kwaal geschetst, waaraan de Zweedsche adel lijdt. Ze is diep ingeworteld, die kwaal; zal ze genezen? - Wij hopen het, nu er personen opstaan, die het zich tot pligt rekenen aan haar genezing te arbeiden.
De volgende intrigue strekt der schrijfster tot tekst.
Kapitein Martenson, een schatrijk parvenu, leeft na den dood zijner gade, met zijn dochter Elin, op het groote en prachtige landgoed Ljungstafors. Na verloop van drie jaar huwt hij ten tweedenmale, en kiest zich een jong schoon meisje, dat hij als gouvernante bij den graaf Romarhjerta leerde kennen, tot vrouw. Kapitein Martenson is ijverzuchtig van aard. Hij maakt der jonge vrouw verwijtingen, die zij niet verdient; vervolgt en verbittert haar, tot dat zij werkelijk in zijn gedrag een aanmoediging vindt