't Heeft hem op het denkbeeld gebragt, dat den goden zijn kind moet geofferd worden. Als de kleine voor Odins beeld nederknielt, zal zijn vader den dolk hem in het lijf stooten, maar het moordtuig ontvalt aan zijne hand. Erling neemt het op, terwijl hij met kalmte opstaat en zegt:
Gij liet uw dolk daar vallen, beste vader!
Wat is die scherp en blank; als 'k eenmaal groot ben,
Krijg ik ook zulk een wapen, vader! om u
Te kunnen helpen tegen uwen vijand.
Als Haakon daarop hervat:
Ha! welk een toovenaar legt zulke woorden
U in den mond, om mij slechts af te schrikken?
vervolgt Erling:
O, zeg mij toch, wat deert u, lieve vader!
Wat deed uw Erling? waarom zijt gij boos!
Hetgeen ik mededeelde kan tevens strekken tot proeve van de wijze, waarop de vertaler zijne taak volvoerde. Indien ik het oorspronkelijke vóór mij hadde, zou mij ongetwijfeld blijken, dat zijne vertaling eene getrouwe is. Maar mij dunkt, ik zou niet ten volle vrede kunnen hebben met het matte, dat hier en daar in den zinbouw niet te miskennen valt. Ten voorbeelde wat in het eerste bedrijf Karker zegt:
Maar neem u toch in acht,
Dat gij hem nu niet al te zeer gaat prijzen,
Want thans regeert de graaf, die het niet duldt,
Dat men te veel een ander vorst zal prijzen.
en daarna:
Wel waarom niet? 't geen men niet kan veranderen
Dat laat men zoo als 't eenmaal is.
Ook zou, geloof ik, het oorspronkelijke mij doen zien, dat het gebruik van woorden, die de hollandsche taal niet als de hare erkent, ware te vermijden geweest. Ik denk b.v. aan nederschitteren, kunstervaren, zomergroen, ontreinen. Hetzelfde zou, meen ik, het geval zijn ten aanzien van zegswijzen, die in het hollandsch niet thuis behooren, als: kracht ten uitvoer brengen; de kroon die gunstig lokt en dergelijke.
't Schaadt het schoone van des deenschen dichters arbeid, maar belet toch niet, dat men er genot van hebbe. Beveel ik daarom de lezing, die door de netheid der uitgave te aangenamer is, vrijmoedig aan, ik doe het vrijmoediger nog, als ik denk aan het doel, dat de vertaler met de uitgave zijner vertaling beoogt. Zij is ten voordeele der deensche gewonden.
Beiden de strijd en de strijders, waarvan de laatste bladzijden der deensche geschiedenis gewagen, hebben onze belangstelling.
De strijd - een klein volk tegenover twee natiën, die tot de grootsten van ons werelddeel behooren; dat kleine volk aan zich zelf overgelaten door de regeringen, op welker hulp het meende te kunnen bouwen; dat kleine volk, minder schuldig, dan wel ongelukkig, voor zooveel betreft de dingen, die den strijd in het leven riepen, maar ongetwijfeld het slagtoffer van den onedelmoedigen nabuur; dat kleine volk eindelijk het einde van den ongelijken strijd koopende voor het verlies van zulke gewesten niet alleen, als zich den nabuur verwant gevoelen, maar ook van landstreken, waar iedere polsslag der bevolking is voor het deensche vaderland.
En de strijders - aan materiele hulpmiddelen armer dan hunne vijanden, hebben zij altijd getoond aan moed niet armer dan deze te zijn. Geen plekje gronds hebben de aanvallers den verdedigers ont-