| |
Politiek overzigt.
Men zegt dat de politiek stilstaat, omdat de zittingen der vertegenwoordiging zijn gesloten en de vorsten en ministers zich buiten 's lands begeven hebben. Hoe ingenomen ook met het vertegenwoordigend stelsel, hoe vol eerbied voor vorsten en staatslieden, deelen wij de meening niet, dat de staatkundige ontwikkeling van een volk, de ontknooping van het een of ander hangend vraagstuk gestremd wordt, wanneer de afgevaardigden tijdelijk zwijgen, of de vorsten hunne hoofdstad hebben verlaten. Wij hechten aan het stelsel, dat eene natie langs wettigen weg hare stem kan doen hooren, maar wij zijn verre van aan elke discussie over elke regeringsdaad een overwegend gewigt te hechten, en allerminst een dadelijken en regtstreekschen invloed op de gebeurtenissen van den dag toe te kennen. Integendeel; in menigen staat schijnt men het uiteengaan van de Kamers af te wachten, om tot beslissende handelingen over te gaan. Beweert men dus dat de politiek zou stilstaan, omdat de groote woordvoerders der politieke partijen in het land zwijgen, dan bedriegt men zich, en een sterk voorbeeld van het tegendeel levert alweder de geschiedenis van de laatste weken op.
Wanneer wij ons overzigt vastknoopen aan dat van de laatste aflevering van de Tijdspiegel, dan blijkt dat schier in elk land de toestand veranderd is. Wij zeggen niet: vooruitgegaan. Helaas! de reac- | |
| |
tie schijnt veld en kracht te winnen en zelfs in ons vaderland openbaart zij zich op onmiskenbare wijze, al tracht zij ook haar waar karakter te verbergen onder de leus dat zij de ware liberaliteit is.
Aan die huichelarij maakt men zich in Pruissen niet schuldig. Daar geeft men zich de moeite niet om vrijzinnig te schijnen, en zonder eenige verontschuldiging legt men er de grondwet uit, of liever verwringt men de grondwet ten behoeve der kleine partij, die niets zou vermogen, zoo zij niet gesteund werd door het prestige der koninklijke magt. De bejaarde vorst, opgevoed in de beginselen der jonkerpartij, heeft deze wel, bij zijne optreding, voor een poos verloochend, maar de invloed van een man als von Bismarck, die aan scherp doorzigt een onverzettelijken wil en groote eerzucht paart, had weldra hem geheel vermeesterd, en de geschiedenis van Pruissen gedurende de laatste jaren is slechts die der tyrannie en misbruik van gezag.
Men weet hoe hij elke vrijheid, elke uiting van een ander gevoelen dan dat der antirevolutionairen tracht te dooden, en zijne regering in openbare vijandschap leefde met de vertegenwoordigers des volks, die van het grondwettig regt, krachtens hetwelk zij niet vervolgbaar zijn voor hunne adviezen in de Kamer uitgesproken, gebruik maakten om het tegenwoordig regeringstelsel naar verdienste te brandmerken. Men zeide wel, dat de groote woordvoerders, als von Virchow en von Gneist, in hunne maatschappelijke betrekkingen voor het onbeperkt gebruik maken van die constitutionele vrijheid zouden worden gestraft; maar het bleef bij het gerucht. Thans echter bood zich eene gelegenheid aan om de geheele Kamer een bewijs geven van des konings ontevredenheid. Eenige burgers van Keulen, met een der leden van den gemeenteraad, den heer Classen Kappelmann aan het hoofd, vormden eene commissie en rigtten tegen zaturdag 22 Julij een feestmaaltijd aan, waarop zij de liberale leden van de Kamer noodigden. Al spoedig bleek het dat die uitnoodiging niet naar den zin der regering was, en, ten einde moeijelijkheden te voorkomen, gaf de heer Kappelmann aan de politie kennis, dat hij dit feest had aangelegd, met bijvoeging evenwel, dat hij die kennisgeving slechts deed om verkeerde opvatting te voorkomen. De koninklijke president van politie in de Rijnprovinciën scheen evenwel in te zien dat het feestmaal een politiek karakter had. Aan de commissie werd een besluit medegedeeld, waarbij ‘de politieke vereeniging onder den naam van het feestcomité’ - aldus wordt zij door genoemden ambtenaar getiteld - werd opgeheven. De commissie berustte in die beslissing, maar thans trad de heer Classen Kappelmann op en noodigde uit eigen naam de afgevaardigden uit tot een diné in de restauratie Gurzenich te Keulen. Een zeventigtal van hen verschenen; de voorzitter von Grabow echter verontschuldigde zich wegens de ziekte van zijn kind.
Des zondags waren de zalen van Gurzenich gesloten en door de politie bezet. De feestgenooten begaven zich, volgens eene uitnoodiging in de dagbladen, naar de woning van een particulier, den heer Kurschner, en nadat hier door hen een soort van protest en tevens eene dankbetuiging aan de feestcommissie was opgesteld, begaf men zich naar den zoölogischen tuin waarheen het diné overgebragt was. Die tuin ligt buiten Keulen en ressorteert onder den burgemeester
| |
| |
van Longerich, die in de feestzaal tegenwoordig was. Er werden verschillende toasten uitgebragt, onder anderen ook een op den heer Kappelmann, waarbij hij de president van de feestcommissie genoemd werd. De burgemeester van Longerich vond daarin aanleiding om een einde aan het feest te maken. Hij verscheen met de politie in de zaal; infanterie rukte den tuin binnen; kavallerie posteerde zich aan de uitgangen en de zoölogische tuin werd ontruimd en voor het publiek gesloten.
Des avonds kwamen de feestgenooten in een hotel in Deutz bijeen. Ook daar werden zij uiteen gedreven en naar hunne hôtels gebragt. De politie wilde alles wat naar eene vergadering zweemde onderdrukken, en de militaire magt bragt onverbiddelijk hare maatregelen ten uitvoer.
Tegen den anderen morgen was een feesttogt op den Rijn beraamd. Met twee stoombooten zou men een pleiziervaart maken, maar ook dit werd door de politie verhinderd. Ook die vaartuigen waren door militairen bezet. Met de gewone middelen van vervoer, stoombooten en spoortreinen, begaven zich nu de deelgenooten aan het feest naar Oberlahnstein, de eerste stad op vreemd grondgebied. De groothertog van Nassau, op wiens gebied dit stadje gelegen is, begreep echter dat hij zich verdienstelijk zou maken jegens den koning van Pruissen, wanneer hij die revolutionaire beweging hielp onderdrukken. Men weet hoe voor eenigen tijd de Nassausche liberalen uiteen gedreven werden op last van den regerings-directeur Werren, en gedwongen waren hunne voorgenomen kiezersvergadering op neutraal grondgebied, den Rijn, te houden. Het liet zich dus wel eenigermate verwachten dat ook de pruissische liberalen daar zoo welkom niet zouden zijn. Inderdaad, het feestmaal in het hôtel Lahneck werd thans door de Nassausche militairen verstoord en, mag men de verklaring van ooggetuigen gelooven, dan werden bij de ontruiming van het gebouw door de Nassausche militairen niet eens die formaliteiten in acht genomen, die zelfs tegenover een oproerig gepeupel in het oog worden gehouden. De overheidspersoon, die hier de bevelen zijner regering ten uitvoer legde - bevelen waaromtrent deze nog lang had geaarzeld, als voelde zij zelven het onredelijke er van - liet de bajonnetten, waarover hij te beschikken had, aanrukken vóór hij de bijeenzijnden had uitgenoodigd zich te verwijderen. Het ruwe geweld maakte ook hier een einde aan de demonstratie ten gunste van hen, die als vertegenwoordigers des volks, de regten van dat volk hadden verdedigd, en de feestgenooten keerden naar Keulen terug. Die stad was zoowel zaturdags als zondags in gisting, maar de politie had hare maatregelen genomen, de militairen waren geconsigneerd en de enkele rustverstoringen waren meer aan baldadigheid dan aan
politieke bedoelingen toe te schrijven.
De hulde aan de pruissische volksvertegenwoordigers werd op die wijze onderdrukt; de regering voorkwam elke uiting van het nationaal gevoel, maar wel verre van daardoor dat gevoel te wijzigen, veroorzaakte zij slechts grootere verbittering.
De Rijnprovinciën zijn, als alle grensgewesten, liberaal; de verwijdering van den hoofdzetel des bestuurs heeft het bewustzijn van onafhankelijkheid ontwik- | |
| |
keld, en de strenge maatregelen der regering tegen een feest, dat niets onwettigs had, hebben dat bewustzijn gekrenkt en den liberalen geest eer opgewekt dan verdoofd. Dat besefte de regering zelve en, ten einde het kwaad zooveel mogelijk te keeren, werd aan de dagbladen streng verboden om eenige bijzonderheid omtrent het feest der afgevaardigden of de daaruit voortgesproten regtszaken mede te deelen. Vóór dit verbod uitgevaardigd was, bevatten echter verschillende bladen een aantal berigten omtrent het gebeurde te Keulen en te Oberlahnstein, en ook omtrent maatregelen door de regering tegen de hoofdaanleggers van het feest genomen, zoo als de huiszoeking bij Classen Kappelmann en andere leden van liet comité, de vervolging tegen den directeur van den zoölogischen tuin, wegens zijn gedrag bij de ontruiming; de actie door dezen ingesteld, namens de aandeelhouders in dien tuin wegens de verhindering om gebruik te maken van hun wettig eigendom; de uitspraak van den landraad waarbij het besluit van den politie-president, tot opheffing van de feestcommissie als politieke vereeniging, nietig werd verklaard enz. Over al deze zaken moet de pers zwijgen. Waarschijnlijk omdat de regering van oordeel is, dat daardoor de gisting bedaren zal, als of niet juist door dien dwang de tegenstand, de wrevel en bovenal de geruchten grooter worden.
Toen de bijeenkomst te Keulen op die wijze geëindigd was, meende men dat acht dagen later, den 30sten, bij gelegenheid der onthulling van het standbeeld van Ernst Moritz Arndt, op nieuw botsingen zouden ontstaan. Maar die verwachting werd niet verwezenlijkt; de regering had hare maatregelen genomen, en het volk was niet in die menigte opgekomen, die men anders zeker bijeen gezien had nu het een feest gold ter herinnering aan een dichter, wiens naam zeker een der meest populaire in Duitschland is. Zijn volkslied: was ist des Deutschen Vaterland heeft hem eene vermaardheid geschonken als weinigen ten deel viel en dit, gevoegd bij zijne bekende vrijzinnige beginselen, zijn regtschapen, zijn echt duitsch karakter, hebben van Arndt eene soort van idealisch wezen gemaakt, dat door gansch Duitschland geëerd wordt. Nogtans bleef men kalm bij de onthulling van zijn standbeeld; en het gouvernement ‘gedoogde’ de onthulling, maar verder ging het niet. Zelfs aan de officieren, de vertegenwoordigers van het leger, dat zoo menig bezield krijgslied hem te danken had, was het verboden om aan de plegtigheid deel te nemen. Alleen vier militairen, die tot zijne bloedverwanten behoorden, hadden verlof bekomen om het feest bij te wonen. Ten einde aan dat feest het ‘gevaarlijk’ karakter te ontnemen, dat het ondanks alle voorzorgen zou kunnen krijgen, werd den heer Classen Kappelmann, die het als lid van de commissie uit den gemeenteraad van Keulen zou bijwonen, de toegang tot het diné geweigerd: de burgemeester van Bonn deed hem zijdelings mededeelen, dat zoo hij zich aan den feestdisch zette, deze terstond door hem zou worden gesloten, en het feest geëindigd zou worden verklaard. De heer Kappelmann was verstandig en verliet Bonn, maar de gemeenteraad van Keulen vatte zijne partij op tegen de beleediging van zijn collegie door den burgemeester eener bevriende stad aangedaan en rigtte een
schrijven aan dien magistraatspersoon
| |
| |
waarbij hij opheldering vroeg omtrent zijn gedrag. Het verbod, waaronder de pers gebragt is om aan de zaken het keulsche feest betreffende, publiciteit te geven, heeft ook deze correspondentie voor den tijdgenoot verborgen gehouden.
Maar eenmaal zullen deze wandaden van het gouvernement van von Bismarck in het volle licht komen. Vroeger misschien dan hij zelf vermoedt, want als de Duitschers hun zingen en redevoeringen houden, hun liedertafel- en schuttersfeesten moede zijn, en de afleiding, die dezen zomer hierdoor teweeg gebragt werd, ophoudt, dan zullen zij, tot den ernst des levens teruggekeerd, beter inzien waarheen de staatkunde van dit kabinet hen leidt. Slechts de aanleiding tot verzet ontbreekt nog, maar weldra zal die daar zijn. Geen gouvernement kan regeren zonder geld. Tot hiertoe heeft de pruissische regering de fondsen, die zij behoefde, genomen waar zij die vond en op die wijze kunnen regeren zonder budget. Maar wanneer die fondsen, waarover zij beschikt heeft, zijn uitgeput en zij tot eene leening moet overgaan, dan zal geen kapitalist zijn geld geven, wanneer zoodanige leening niet goedgekeurd is door de vertegenwoordiging. De goedkeuring van deze is dus volstrekt noodzakelijk, en de Kamer zal haar niet geven, zoolang de regering de budgetten niet op wettige wijze heeft doen vaststellen, en zoolang in de militaire kwestie het votum der Kamer ter zijde is gesteld. Eene ontbinding van dat ligchaam zal den onwillige straffen, maar daarmede heeft men nog geen geld, en neemt de regering hare toevlugt tot eene verhooging van de belastingen, dan zal die maatregel, als niet gesanctioneerd door de Kamer, de kracht eener wet missen, en het lijdelijk verzet zal het begin zijn eener revolutie, te heviger naarmate het taaije geduld der Duitschers langer op de proef is gesteld. En wanneer eenmaal in Pruissen de omwenteling is aangevangen, zal zij zich als een vuur mededeelen aan al die staten, waar dwingelandij en onregt thans zoo welig tieren.
Niemand kan meenen, dat die oppositie tegen de regering slechts het werk is van enkele heethoofden en raddraaijers: de verkiezingen voor de Kamer en de gemeenteraden bewijzen het tegendeel. Overal waar vrijheid bestaat openbaart zich een geest vijandig aan de regering, en herhaaldelijk, ja elken dag, vernietigt de regering de verkiezing van burgemeesters en andere magistraatspersonen, die toch weder herkozen worden, totdat het gouvernement van zijn regt gebruik maakt en zijn eigen commissaris in plaats van den gekozene zendt. De laatste maal had dit plaats in Koningsbergen, en toen de commissaris den eed zou afleggen, verlieten alle leden van den gemeenteraad de vergaderzaal, waar alleen het gemeentebestuur, ambtshalve, achter bleef.
Ondanks die binnenlandsche woelingen, heeft von Bismarck het toch gewaagd tegenover Oostenrijk het tot het uiterste te laten komen. Het gemeenschappelijk, provisioneel bezit van de Elbe-hertogdommen gaf - het laatste overzigt maakte er reeds melding van - tot menig geschil tusschen de beide staten aanleiding. De civiele commissarissen von Zedlitz en Halbhüber waren het telkens oneens, en men vreesde reeds voor lang eene ernstige botsing, totdat van Zedlitz, de pruissische commissaris, eigenmagtig den redacteur van de Schleswig-Holsteinische Zeitung, den heer May
| |
| |
door de pruissische militaire magt liet opligten en naar Rensburg brengen, terwijl hij kort daarna den heer Frese, een lid der pruissische Kamer. over de grenzen brengen liet. Wat den heer May betreft, het was minder om zijn persoon te doen, dan om zijne papieren: men vermoedde dat hij zijne mededeelingen regtstreeks van den hertog van Augustenburg ontving, en ware dit te bewijzen, dan had Pruissen eene, schijnbaar wettige, reden om de verwijdering van dien pretendent uit de hertogdommen te eischen. Het schijnt echter dat dit bewijs niet is te leveren, althans tot dusverre heeft Pruissen die vordering nog niet op dien grond herhaald. De vraag doet zich thans evenwel voor, hoe het met den heer May zal afloopen; voor welken regter hij zal te regt staan. Voor een pruissischen regter is niet wel mogelijk, daar hij zijne nationaliteit als Pruis verloren heeft; voor een krijgsraad kan hij niet geroepen worden, daar de hertogdommen niet in staat van beleg zijn. Eindelijk kan ook eene sleeswijk-holsteinsche regtbank geene uitspraak in zijne zaak doen, als hij beschuldigd wierd van hoogverraad, omdat dit hoogverraad geenszins ten opzigte van Sleeswijk-Holstein zou zijn gepleegd. Vermoedelijk zal men May, wanneer zijne inhechtenisneming vergeten of de kwestie der hertogdommen beslist is, weder in vrijheid laten en aan de dagbladen eenvoudig verbieden van de zaak te reppen.
Tot de kwestie der hertogdommen beslist is, zeggen wij, en inderdaad ondanks de protesten tegen die magtsoverschrijding door den heer von Zedlitz, ondanks de verontwaardiging van het oostenrijksche gouvernement en trots diens herhaalde verklaringen, dat het niet aan de vorderingen van Pruissen wil toegeven; dat het den hertog van Augustenburg als vorst wil erkend hebben, dat het geene afhankelijkheid van de hertogdommen van Pruissen wil gedoogen en wat dies meer zij, verneemt men thans dat niet alleen het condominium, het gemeenschappelijk bezit, op vaste grondslagen zal worden geregeld, maar dat Oostenrijk bewilligt in de erkenning van den hertog van Oldenburg als pretendent; ofschoon men overtuigd kan wezen dat deze, de welbeminde kandidaat van Pruissen, ook met deze mogendheid een, nog onbekend, tractaat heeft gesloten, waarbij haar gewis niet minder voordeelen zijn toegezegd, dan van den hertog van Augustenburg gevorderd werden.
Nogtans werd ook de oldenburgsche kandidatuur door de regtsgeleerden van de pruissische kroon niet als de regtmatige voorgesteld. Volgens dezen had de hertog van Augustenburg, daargelaten zelfs den afstand van regten door zijn vader, niet de minste aanspraak op den troon; wel kwam de hertog van Oldenburg daarvoor in aanmerking, maar alleen wanneer Rusland van zijne regten had afstand gedaan; de eigenlijke regthebbende was - koning Christiaan IX van Denemarken, en daar deze zijn regt had overgedragen aan den keizer van Oostenrijk en den koning van Pruissen, waren deze de onbetwistbare meesters en heeren van de Elbe-hertogdommen. In den toestand, waarin nu de kwestie verkeert, vraagt men niet meer hoe dan, indien Christiaan IX de wettige vorst in Sleeswijk-Holstein was, de duitsche Bond hem den oorlog kon aandoen wegens eene constitutie aan zijne eigene onderdanen gegeven, en alzoo wegens een maatregel
| |
| |
van inwendig bestuur, waarmede geene buitenlandsche mogendheid iets te maken heeft. Dat lang verleden feit is vergeten; men let thans slechts op de vraag, wie de toekomstige vorst zal wezen, en weldra zullen de keizer van Oostenrijk en de koning van Pruissen te Salzburg bijeenkomen, om te dien aanzien eene beslissing te nemen. Hoogstwaarschijnlijk zal zij evenwel alleen bestaan in de overeenkomst om, onder eenigzins gewijzigden vorm, den provisionelen toestand te handhaven. Het ontbreekt evenwel niet aan geruchten, die aan deze bijeeenkomst eene andere beteekenis toekennen. Zoo zegt men dat zij zal worden bijgewoond door den hertog van Oldenburg, den kandidaat der vorsten, maar geenszins den kandidaat der bevolking. Hertog Peter bezit in de hertogdommen volstrekt geen aanhang, en misschien zou dit wel juist de reden kunnen zijn waarom Pruissen hem den troon had toegedacht: des te eerder zou men hem moede wezen en zich in de armen van koning Wilhelm werpen, die dan de verzekering, thans afgelegd, dat hij aan geene inlijving van de hertogdommen denkt, wel zou hebben vergeten.
Maar wat zou Oostenrijk bewegen tot die concessie aan Pruissen? Men gist slechts en men weet niet of het alleen zou zijn een toegeven om een einde te maken aan de kwestie die in Oostenrijk, althans bij de overgroote meerderheid welke niet-duitsch is, volstrekt niet populair is, dan wel of het zich eenig voordeel als schadevergoeding zou hebben bedongen. Reeds voor lang heeft men als zoodanig genoemd, dat Pruissen hem het rustig bezit van Venetië zou waarborgen, maar de heer von Bismarck is een te scherpziend staatsman om niet te bevroeden, dat dit bezit op den duur onmogelijk is en Pruissen slechts in oorlogen zou worden gewikkeld, waarbij het volstrekt geen belang heeft. Men heeft dan ook eene andere schadevergoeding gezocht, en het gerucht heeft geloopen, dat de Donau-vorstendommen aan Oostenrijk ten deel zouden vallen, terwijl het daarentegen Venetië aan Italië zou afstaan.
Vorst Alexander Jan I zou dan natuurlijk verwijderd worden, en de houding, die hij in den laatsten tijd aanneemt tegenover zijn suzerein den sultan van Turkije zou die verwijdering hebben uitgelokt. Prins Couza toch wil zich den schijn geven dat hij een onafhankelijk vorst is, en dit is geheel in strijd met de tractaten der beschermende mogendheden, die nog altijd eene voogdij over den zieken man uitoefenen. De geruchten omtrent zijn val heeft men ook op andere wijze in verband gebragt met de Sleeswijk-holsteinsche aangelegenheden en beweerd dat de hertog van Augustenburg tot hospadar zou worden benoemd. Dit is blijkbaar weder een canard, zoo als men nu en dan verbreidt om de aandacht van het publiek bezig te houden, wanneer de eene of andere hangende kwestie zoo lang hangende bleef, dat zij geene belangstelling meer inboezemde. In verband met dit plan zou dan staan eene inlijving der Elbehertogdommen bij Pruissen; het protectoraat over de Donau-vorstendommen door Oostenrijk; de afstand van Venetië aan Italië en de uitbreiding van Frankrijk door de bijvoeging van de Rijnprovinciën. Wij herhalen het evenwel, die geruchten zijn slechts de vrucht der fantasie, en op dit oogenblik van inwen- | |
| |
digen strijd en spanning in de meeste staten denkt men allerminst aan verandering van rijksgebied en streeft men slechts naar de middelen om de rust binnenslands te bewaren.
Oostenrijk vooral heeft daartoe eene belangrijke schrede gedaan - of althans willen doen. De oostenrijksche regering heeft altijd te kampen gehad met de hongaarsche elementen in den staat. Keizer Frans Jozef heeft steeds getoond de belangen en wenschen van dat gedeelte zijner onderdanen ter wille te zijn en hij heeft daarvan een treffend bewijs gegeven door de keuze der raadslieden die het kabinet von Schmerling vervingen. Deze werd tot president van het hoog geregtshof aangesteld en in zijne plaats graaf Belcredi tot minister van staat voor de niet hongaarsche landen en tot president van den ministerraad benoemd. Voor de hongaarsche landen koos de keizer George Majlath tot kanselier. Graaf Esterhazy bleef minister zonder portefeuille voor Hongarije. Graaf Mensdorf behield de portefeuille van buitenlandsche zaken; finantiën werd opgedragen aan graaf Larisch Mönich, voor de portefeuille van Justitie werd benoemd ridder von Komers; voor de zevenbergsche kanselary graaf Haller.
De meeste overige ministers werden eveneens vervangen. De vraag is nu, of de nieuwe staatsdienaren, die een zoogenaamd ‘hongaarsch ministerie’ vormen, zulke maatregelen zullen weten te treffen, dat er een inniger verband tusschen de beide groote deelen van het rijk ontstaat, en de Hongaren zich vereenigen met de concessies, die hun zullen worden gedaan. Dit zal blijken wanneer de landdagen bijeenkomen: die van Croatië en van Hongarije zullen in het begin van October vergaderen.
Van de finantiële plannen der tegenwoordige regering verneemt men nog niets naders. Toch is dat wel de voornaamste moeijelijkheid waarmede Oostenrijk thans te kampen heeft. Het onderhoud van een talrijk leger is de kanker, die voortdurend aan Oostenrijks welvaart knaagt, terwijl de instandhouding van fiskale maatregelen de ontwikkeling van de nijverheid belemmert en op die wijze den bloei des lands tegenwerkt. Maar Oostenrijk kan tot geene vermindering van zijn leger overgaan, althans niet tot eene vermindering van beteekenis, zoo lang het in denzelfden toestand tegenover Italië is geplaatst. Het moet elk oogenblik gereed zijn om pogingen tot bevrijding van Venetië aangewend met kracht van wapenen te verijdelen, en ondanks alle beloften, verbindtenissen en waarborgen door Frankrijk verleend, zal vroeg of laat het italiaansche volk zijne broeders willen te hulp komen, en de regering te Florence zal dan buiten magte zijn den aandrang te weêrstaan. De vraag zou zelfs wezen, of zij daartoe geneigd zou zijn. Ofschoon het moeijelijk is in de geheimen der diplomatie een blik te werpen, moet men uit sommige bijzonderheden alleiden, dat het kabinet van Weenen onlangs daarvan een nieuw bewijs ontvangen heeft. Men wil namelijk dat door de keizerlijke diplomatie openingen zouden zijn gedaan voor onderhandelingen, die tot eene erkenning van Italië zouden leiden, maar dat door de italiaansche diplomatie die onderhandelingen zijn geweigerd. Door de erkenning van Italië van wege Oostenrijk, zou de bestaande toestand erkend worden, maar daarin ligt opge- | |
| |
sloten, dat Italië zich verbinden zou geene pogingen aan te wenden om zijn grondgebied met Venetië te vergrooten. De erkenning van Oostenrijk zou eene bloote formaliteit zijn, terwijl daarentegen de toestemming van Italië om erkend te worden indirect eene verbindtenis zou zijn, en wel eene verbindtenis, die in hooge mate in strijd zou wezen met den wensch
van het volk. De onderhandelingen, die Rome met Italië gevoerd heeft, waren niet in den geest der natie, maar nog veel minder zouden de onderhandelingen met Oostenrijk in den publieken geest vallen. Van daar dat de voorstellen van die zijde weinig kans hadden op eene gunstige ontvangst, en zijn zij dus werkelijk in den laatsten tijd gedaan, dan laat het zich verklaren, dat zij mislukt zijn en de oostenrijksche diplomatie dit thans volstrekt ontkent.
Italië heeft trouwens de erkenning van Oostenrijk niet meer noodig. Het isolement, dat schrikbeeld van elke groote mogendheid, is veel meer het lot van Oostenrijk, dat, - even als de koopman, wiens krediet aan het wankelen is, - zijne vrienden verliest, dan wel van Italie welks bestaan zich meer en meer bevestigt.
De groote moeijelijkheid, waarmede die jeugdige staat te kampen heeft, is nog altijd de finantiele toestand. Op nieuw zal het eene poging wagen, om die op beter grondslagen te regelen en wel door de opheffing der geestelijke corporatiën en de toevoeging van de inkomsten dier goederen, onder bepaalde voorwaarden, aan den staat.
Het ontwerpen van de wet, welke tot dat doel zal worden ingediend, is opgedragen aan den heer Cortese, die uit zijne betrekking van secretaris-generaal van finantiën, benoemd is tot minister van justitie en eeredienst, in plaats van den heer Vacca. De keuze van eene finantiele specialiteit voor de portefeuille van justitie wordt door den aard dezer wet verklaard, terwijl bovendien Cortese als lid der Kamer van afgevaardigden, rapporteur geweest is over eene vroeger ingediende wet van dezelfde strekking.
Een nieuw bewijs dat Italië meer en meer ouder de mogendheden geteld wordt, ontving het door de erkenning van de zijde van Spanje. Spanje, het katholieke land bij uitnemendheid, de natuurlijke steun van den paus, heeft diens partij verlaten en zich gevoegd bij hen die de Kerk als hare vijanden beschouwt.
Grooter zegepraal kon Italië niet behalen, en merkwaardig vooral is de oorzaak of, wil men, het argument tot verdediging van deze handeling. Rome zelf is er oorzaak van. Vroeger maakte het overzigt reeds breedvoerig melding van den loop der onderhandelingen tusschen Rome en Italië gevoerd en de hinderpalen, die zich daartegen verhieven en eindelijk leidden tot het afbreken der pogingen, om aan den gespannen toestand tusschen de beide deelen van het schiereiland een einde te maken. De ultramontaansche partij was oorzaak van dat afspringen der onderhandelingen, niettegenstaande het initiatief van Rome zelf was uitgegaan. Zij trachtte door deze onderhandelingen Italië in een dilemma te brengen, òf toe te geven aan de eischen van Rome, òf aan Europa zijn onwil te toonen om met de Kerk op beteren voet te geraken. Noch het een noch het ander is Rome gelukt; de openbaarheid aan de onderhandelingen gegeven heeft
| |
| |
de wederzijdsche eischen en voorwaarden in het volle licht gesteld. Maar zoo die onderhandelingen mislukt zijn, zij hebben den grondslag gelegd tot de erkenning door Spanje; te regt toch kon de regering van koningin Isabella zich daarbij beroepen op het voorbeeld door Rome zelf gegeven; waar de paus voorging en zich bereid toonde om betrekkingen aan te knoopen met een staat, waarvan hij zoo lang verwijderd was geweest, daar behoefde Spanje niet terug te deinzen om nog eene schrede verder te gaan, en tot eene onvoorwaardelijke erkenning te besluiten. De ultramontaansche partij kon tegen het argument niets inbrengen; zij moest toegeven dat Spanje slechts consequent had doorgedreven, wat de paus in beginsel had goedgekeurd.
Men zou evenwel bewijs geven die partij niet te kennen, indien men meende dat zij daarin berusten zou. Naauwelijks was het besluit van het ministerie vernomen, dat Spanje Italië erkennen zou, of van alle zijden werden er door de bisschoppen protesten ontworpen tegen dat besluit, en de alarmkreten aangeheven tegen het nieuwe kabinet, dat door koningin Isabella met de leiding der zaken belast was en dat, althans voor het oogenblik, eene bepaald vrijzinnige rigting is toegedaan. Aan het hoofd van dat kabinet staat thans O'donnell, de man van alle partijen, in dien zin dat hij beurtelings alle partijen gediend heeft, maar juist daarom weinig vertrouwen geniet. De clericalen zoo min als de liberalen zijn hem genegen, en het laat zich daaruit verklaren, dat zijn optreden met algemeen wantrouwen werd gezien en zelfs de vrijzinnige maatregelen ten opzigte der drukpers enz. genomen, niet in staat waren om de meening ten zijnen aanzien te veranderen. De liberale partij onthoudt zich dan ook nog altijd van de deelneming aan de publieke zaak, ofschoon men in den laatsten tijd eenige bewijzen van toenadering meent ontdekt te hebben tusschen den eersten minister en de hoofden der vrijzinnigen, Olozoga, Madoz en vooral met generaal Prim, die uit zijne ballingschap is teruggeroepen en met alle onderscheiding wordt bejegend. Ook bij Espartero schijnen pogingen aangewend te worden om hem te bewegen, zich met zijne partij bij de regering aan te sluiten. Men heeft zelfs beweerd, dat de koningin zelve hem persoonlijk zou bezoeken, en daartoe eene reis naar Logrono zou maken. Dit is evenwel nog niet geschied.
Die concessiën aan de liberalen bewijzen dat het spaansche gouvernement al het hachelijke van den toestand beseft en zich nu, uit wanhoop, vastklemt aan de partij, die tot dusverre de dynastie bestreden heeft. Wel verre dat deze zich thans met haar verzoend heeft, openbaren zich overal sporen van eene revolutie, die ten doel moet hebben de vereeniging van het gansche schiereiland onder één scepter, die dan door den koning van Portugal, als keizer, zou worden gevoerd. Maar tegelijk merkt men eene contrarevolutie op van de zijde der clericalen, die evenzeer tegen koningin Isabella gerigt is en het gevolg moet worden geacht van de aanhitsing der geestelijkheid, die zoowel om de erkenning van Italië, als wegens het voorgenomen plan om de geestelijke goederen bij den staat te trekken, eene allerhevigste oppositie voert. Hunne protesten, waartoe de bisschop van Bur- | |
| |
gos het initiatief nam, werden door een groot aantal andere gevolgd die door leeken werden onderteekend, maar gelijk bij elk petionement, inzonderheid zoodanig, waarbij de godsdienst in 't spel is, zijn het voor het meerendeel vrouwen en kinderen, die zich tot deze demonstratie hebben laten overhalen. Uit de omgeving der koningin zijn pater Claret, haar biechtvader, en de non Patrocinio, eene geestelijke wier invloed door allen erkend en gevreesd werd, verwijderd, en daardoor is de camarilla, die in Spanje zulk eene rol speelt, eenigzins gezuiverd. De koning-gemaal, de onbeduidende persoonlijkheid, die deze steunde, is geheel onthutst van de onverwachte wending, en zijn vader, Francisco de Paula, zou, naar men wil, van hartzeer gestorven zijn. Diens dood heeft voor het overige geenerlei invloed op den politieken toestand uitgeoefend; evenmin als zijn zoon, telde hij mede in de tegenwoordige geschiedenis van Spanje.
De optreding van het kabinet O'donnell heeft aanleiding gegeven tot eene handeling, of althans het begin eener handeling die te regt bevreemding wekte. Men weet dat Spanje, in zijn welbegrepen eigenbelang, afstand gedaan heeft van het bezit van San Domingo. Maar tevens weet men dat de herovering van dat eiland het werk is geweest van O'donnell en dat deze, niet lang geleden, in de Cortes verklaard heeft, dat, zoo de koningin hem haar vertrouwen schonk, hij bereid was het eiland voor de kroon te behouden. Dat aanbod werd geweigerd, en Domingo werd opgegeven; maar thans, nu O'donnell aan het bestuur gekomen is, liet het zich verklaren, dat hij trachten zou het verlorene te herwinnen. Plotseling vernam men dan ook, dat Spanje Domingo opgaf, maar niet geheel, dat het een paar versterkte steden op de kust zou blijven bezetten, ten einde hun, die aan het vaderland getrouw waren gebleven, eene wijkplaats aan te bieden. Het schijnt evenwel dat de eenparige afkeuring, welke dit plan van alle zijden ondervond, ook van de zijde der europesche diplomatie, het ministerie tot inkeer heeft gebragt. Althans men vernam later dat de proclamatie van den generaal Gandara, waarbij deze maatregel aan de Dominicanen werd aangekondigd, door de regering gedesavoueerd is. Dit zou een offer van O'donnell zijn, maar dat door het belang des lands gebiedend gevorderd werd.
De hoofdgebeurtenis die sedert het laatste overzigt in Frankrijk heeft plaats gehad is de verkiezing der leden van de gemeenteraden. Bij de behandeling van het adres van antwoord op de keizerlijke troonrede had de regering, naar aanleiding van een amendement der oppositie verklaard, dat zij zich voortaan onthouden zou van het stellen van officiele kandidaten, candidats du gardechampêtre, zoo als de Franschen hen schertsend noemen. Dit nam evenwel niet weg, dat toen de verkiezingen voor de gemeenteraden ophanden waren, er lijsten werden ontworpen, die de namen bevatten van hen welke door den prefect of den maire voor het lidmaatschap van die collegiën werden aanbevolen. Men was evenwel verstandig: die officiele lijsten bevatten menigen naam, welke in de oppositie te huis behoorde: de overheden deden concessiën, en de uitslag bewees, dat zij verstandig hadden gehandeld, want in de meeste gemeenten werden nu de namen, voorkomende op die lijsten,
| |
| |
door de meerderheid gekozen. Daar echter waar men geene concessiën had gedaan vereenigde zich de groote meerderheid met de zoogenaamde listes opposées - geene listes de l'opposition zoo als het gouvernement later herhaaldelijk deed uitkomen. De uitslag scheen dat de meerderheid der kiezers, op wie nu van gouvernementswege geen invloed was uitgeoefend, zich schaarde aan de zijde der regering: immers de overgroote meerderheid van de listes officielles werden gekozen. Zoo althans luidden de eerste berigten, maar toen kwamen de rectificatiën en eindelijk de toelichtingen. De statistiek wees aan dat de zegepraal voor het gouvernement, zoo er al eene was behaald, geenszins zoo groot was, en vooral trof het dat een aantal maires, leden van den gemeenteraad, in de laatste betrekking niet waren herkozen. Daar de regering bij de discussie over het adres van antwoord haar voornemen had te kennen gegeven, om in het vervolg de maires zooveel mogelijk uit de leden van den gemeenteraad te kiezen, werd zij indirect uitgenoodigd aan de niet gekozenen hun ontslag te huis te zenden. Deze hebben echter, op een paar uitzonderingen na, uit zich zelven hunne betrekking nedergelegd en redden aldus de regering uit de verlegenheid. Men wil nu weten dat, ten gevolge van den uitslag der verkiezingen, de keizer geneigd zou zijn, de liberale beginselen, die blijkbaar zoo vele aanhangers tellen, meer en meer in toepassing te brengen.
De verkiezing van den heer Walewsky, die als voorzitter der Kamer den hertog de Morny zal opvolgen, maar daartoe eerst tot lid van de Kamer moet gekozen zijn, zal over weinige dagen in het departement des Landes plaats hebben. Men twijfelt er niet aan of hij zal daar door de overgroote meerderheid gekozen worden; geen kandidaat is tegenover hem gesteld.
De keizer laat weinig van zich hooren; hij bezoekt enkele steden van zijn rijk en bevindt zich op het oogenblik in het kamp van Châlons, van waar hij een uitstapje naar Zwitserland maken zal. Men beweert dat hij ook naar Baden-Baden gaan zal om eene bijeenkomst met den koning van Pruissen te hebben, maar dit behoort slechts tot de geruchten. Evenzeer is de bijeenkomst met de koningin van Spanje een gerucht geweest, dat zich niet heeft bevestigd. Welligt heeft de politieke toestand van Spanje koningin Isabella belet aan haar plan gevolg te geven en haar rijk te verlaten.
Een ander bezoek van meer gewigt, dat dezer dagen plaats had, is dat van een engelsch eskader aan de fransche eskaders te Cherbourg en Brest gebragt. Wij zeggen van meer gewigt, niet omdat daar eenig besluit genomen of de grond gelegd is van eenige gemeenschappelijke handeling, maar die vereeniging der vloten getuigt voor eene vriendschappelijke verstandhouding tusschen de twee mogendheden, die zoolang vijandelijk tegenover elkander stonden. De toenadering heeft plaats juist in denzelfden tijd, dat men elders door volksdemonstraties den haat tegen het eerste fransche keizerrijk weder wil verlevendigen. Geen beter bewijs dat de oude veete is uitgewischt dan de toenadering tusschen de volken zelven.
Zoo is dan ook van de engelsche zijde eene bijeenkomst beraamd tusschen de fransche en engelsche werklieden, waartoe eene internationale industrie-tentoonstelling de aanleiding geven zal. Of die poging tot
| |
| |
verbroedering slagen zal, moet de uitkomst leeren; bij het verschil in volkskarakter is het niet waarschijnlijk, maar het streven reeds om ook de natiën zelve tot elkander te brengen, verdient hulde.
In de overige deelen van het vasteland van Europa heeft de toestand weinig verandering ondergaan. In Griekenland ziet men nog altijd het treurig schouwspel van eene volksvertegenwoordiging, die zich vermeit in ijdele debatten en declamatiën, en hare taak als wetgeving verzuimt. In Turkije heerscht nog voortdurend dezelfde geldschaarschte en dezelfde regeringloosheid, slechts nu en dan door eenig besluit des sultans afgebroken, dat meer voor zijn goeden wil dan voor de kracht van zijn gouvernement getuigt. In den laatsten tijd wijdde zijne regering vooral hare zorg aan maatregelen tot afwering en beteugeling der cholera, die, naar het schijnt, door de bedevaartgangers van Mekka is voortgeplant en zelfs aan dezen te wijten is. De buitengewone opeenhooping van menschen bij gelegenheid van het Beiramfeest en meer nog de verpestende dampen, opstijgende van de onbegraven, verrottende overblijfelen van de offers van dieren, schijnen die ziekte weder in het leven te hebben geroepen. De steden in Aziatisch Turkije, Egypte, Syrië, daarna Konstantinopel, Ancona en andere plaatsen hebben er zeer door geleden. Maar men heeft hoop dat zij zich niet verder zal voortplanten, want in andere zuidelijke steden openbaart zij zich slechts in geringe mate, vermoedelijk meer ten gevolge van de ingevallen koude dan van de preventieve maatregelen, die tot dusverre - met uitzondering van die welke tot reiniging en zuiver houden strekken - weinig dienst hebben gedaan.
Zoo die ramp dus voor ons, bewoners van noordelijk Europa, zich niet zoo dreigend laat aanzien, heeft zich daarentegen in Engeland de veepest onder de runderen geopenbaard, en deze kwaal is thans de hoofdgebeurtenis in dat rijk, waar, nu de verkiezingen zijn afgeloopen, op politiek terrein eene volkomen stilte heerscht. Wat die verkiezingen betreft, de uitslag was zooals zich liet reeds liet vermoeden, ten voordeele der liberalen. Van de 550 leden van het Lagerhuis, rangschikt men er 323 onder de liberalen, 227 onder de conservativen, ofschoon toch altijd nog onder de liberale conservativen. De liberalen hebben 29 plaatsen verloren, maar in andere districten weder 47 gewonnen, zoodat zij zuiver 18 stemmen meer tellen dan in het vorig parlement. Onder de verkiezingen, die vooral de belangstelling hebben opgewekt, is die van lord Gladstone, den minister van finantiën. Vroeger had hij zitting voor de universiteit van Oxford; bij de verkiezing aldaar verkreeg hij slechts 1724 stemmen, terwijl zijn tegenstander, Hardy, 1904 stemmen op zich vereenigde. Hij heeft zich daarop als kandidaat gesteld in Lancashire, waar hij met groote meerderheid verkozen werd.
Onder de nieuwe leden is ook Stuart Mill, de bekende economist en litterator. Diens verkiezing is vooral merkwaardig omdat hij uitdrukkelijk verlangd had, dat geen geld of eenig ander middel zou worden aangewend om hem het mandaat te bezorgen. Stuart Mill is misschien het éénige lid van het parlement, dat zonder de magt van het geld zitting heeft verkregen, want, zoo als men weet, wordt op reusachtige schaal het stelsel van aankoopen daar toegepast.
Ook in België, om in het voorbijgaan nog met een enkel woord tot het vasteland
| |
| |
terug te keeren, gaan de verkiezingen met grove misbruiken gepaard. Van regeringswege is eene wet voorgesteld om, zoo al geen paal en perk daaraan te stellen, ten minste eenige der grootste misbruiken weg te nemen. Na discussie van eene maand lang is met 55 tegen 43 stemmen, door de Kamer van afgevaardigden het voorstel aangenomen, hetwelk van de zijde der clericale partij den grootsten tegenstand ondervond. De misbruiken toch bestonden vooral op het platteland, waar de geestelijkheid den meesten invloed uitoefent, en het laat zich aanzien dat, wanneer deze hare toevlugt niet meer kan nemen tot middelen, die de wet thans verbiedt, de uitslag der verkiezingen nog meer ten nadeele van de clericalen wezen zal.
Eene zaak voor geheel Europa van overgroot gewigt, die inzonderheid de belangstelling van de wetenschappelijke wereld en den handelsstand heeft opgewekt, maar ook door het overige publiek met aandacht gevolgd werd, is het leggen van den onderzeeschen telegraaf, die van de westkust van Ierland, Valentia, naar New Foundland in Noord Amerika zich uitstrekkende, de oude en de nieuwe wereld met elkander verbinden moet. Ook ditmaal is die poging mislukt. De Great Eastern, die inzonderheid voor dit werk was geschikt, verliet in de laatste dagen van Julij de Iersche kust, den kabel aan boord hebbende, die langzaam en met tallooze voorzorgen werd neêrgelaten. Aanvankelijk beloofde de onderneming met den besten uitslag bekroond te zullen worden; de telegrafische gemeenschap met de kust bleef onderhouden, totdat zij plotseling ophield. Men wond den kabel weder op en ontdekte een metalen staaf of wig die de gutta percha huid doorsneden had. Het gebrek werd hersteld, maar ten gevolge van het op- en afwinden brak de kabel; men vischte hem op, doch wederom brak hij, en thans zoekt men vruchteloos hem terug te vinden. Men heeft het visschen gestaakt tot het volgende voorjaar, en het plan is om dan tevens een tweeden kabel te leggen. De ondernemers, wel verre van den moed op te geven, hebben onmiddellijk besloten de zaak door te zetten, en de aandeelhouders hebben zonder bezwaar op nieuw geld gestort.
20 Augustus.
K.
|
|