een commentaar geschreven, waarin ieder lezer volkomen dat en dat alleen opgehelderd vond, wat hij noodig rekende. Het zou dus onbillijk zijn, op grond van een zeer natuurlijk verschil van gevoelen den schrijver hierover lastig te vallen.
Een andere vraag is, of de uitgave met noten van eene bloemlezing uit Hooft de meest geschikte gelegenheid is, om oppositie te voeren tegen de redactie van het N. woordenboek (bl. 17). Brengt men de kwestie hier niet voor een geheel onbevoegde rechtbank?
Dr. Verwijs heeft zich bij zijne aanteekeningen voornamelijk bepaald tot de taal; slechts een enkele maal heeft hij ook historische noten gegeven. Wij hadden gewenscht, dat deze talrijker waren. Er wordt menige naam hier genoemd, wiens eigenaar den lezer niet dadelijk voor den geest staat. Tot recht verstand van 't verhaal worden historische aanteekeningen evenzeer gevorderd als taalkundige. Wij hopen dat Dr. Verwijs, als er een tweede druk dezer episoden mocht noodig zijn, ze zal willen geven, om daardoor de bruikbaarheid van zijn werk te verhoogen.
G.E.