| |
Politiek overzigt.
Dat de toekomst van alle handeldrijvende natiën in Europa naauw verbonden is met den bloei en de ontwikkeling der groote republiek van het noorden der nieuwe wereld werd vooral in de laatste jaren niet meer betwijfeld. Zij het ook dat velen nog ongeloovig glimlagchen over de vermetele stelling, volgens welke de rol van Europa in de wereldgeschiedenis, in vroegere eeuwen
| |
| |
door Azië vervuld, in latere eeuwen aan Amerika zal ten deel vallen, toch wordt althans de ingrijpende invloed van de Vereenigde Staten op de oude wereld niet meer ontkend. Die invloed bleek trouwens gedurende den thans geeindigden burgeroorlog op zeer pijnlijke wijze. Toen dan ook de strijd tusschen Noord en Zuid eene beslissing begon te naderen herleefde de ietwat verflaauwde belangstelling weder. Met genoegen of met leedwezen zag men het einde naderen en de zegepraal der Unie was boven allen twijfel verheven. Zelfs de vurigste aanhangers van de beginselen der zuidelijke staten moesten erkennen dat alles verloren was, behalve de eer... toen, ook vooral met het oog op dit laatste, plotseling een raauwe kreet van afgrijzen, droefheid en verontwaardiging geheel Amerika en Europa vervulde. Droefheid was vooral in het Zuiden de eerste gewaarwording, welke zich bij ieder gentleman zuiver moest afteekenen. De gedachte toch moest reeds dadelijk oprijzen en ingang vinden dat de konfederadatie thans niet alleen overwonnen was, maar verdacht zou worden van lafhartigen sluipmoord te hebben bevolen of goedgekeurd. Tot dusverre was de zaak van het Zuiden vlekkeloos gebleven, thans werd reeds dadelijk door den staatssecretaris Stanton officieel uitgesproken dat de zamenzwering gesmeed was door rebellen om het Zuiden te wreken. Weinige dagen later verklaarde de regering te Washington dat haar uit verschillende stukken en bescheiden de medepligtigheid aan de moordaanslagen van geheel het rebellen-bestuur was gebleken. Voor de arrestatie van den voortvlugtigen Jefferson Davis en van verschillende andere leden der vroegere regering te Richmond werden dan ook aanzienlijke prijzen uitgeloofd.
Men mag niet onderstellen dat de regering der Vereenigde Staten zonder de meest krachtige bewijzen dergelijke beschuldiging tegen den overwonnen vijand zou hebben durven inbrengen en wij kunnen ons dus slechts verbazen over de wanhopige, radelooze en redelooze woede van het bestuur der konfederatie. Zoo ergens toch, dan wist men te Richmond dat het vermoorden van den president Lincoln en van eenige andere leden de regering te Washington de zegepraal der Unie-beginselen, vooral na den reeds volstreden strijd, niet zou kunnen verhinderen noch eenig politiek voordeel aan de afgescheidene staten verschaffen. Men moet dan ook de zamenzwering als eene daad van politieken waanzin beschouwen, gelijk de wereldgeschiedenis er meer heeft opgeteekend.
Sedert de regering te Washington bij proklamatie den vroegeren president der konfederaiie en verschillende andere hooggeplaatste staatslieden uit het Zuiden medepligtig heeft verklaard aan de afschuwelijke zamenzwering tegen Lincoln, Seward, Johnson en Grant gerigt, valt ook een geheel ander licht op Wilkes Booth. Men schetst ons Lincoln's moordenaar als een schoon man, uit wiens donker oog hartstogt en vastberadenheid spraken. Van zijne gehechtheid aan de heerschende denkbeelden in het Zuiden zou hij reeds in vroegere jaren blijk hebben gegeven bij de bekende Brown-agitatie in Virginië. Aan zijne hartstogten den vrijen teugel latende, leidde hij voorts als gevierd acteur een zeer avontuurlijk leven, waarin hij, ook van het tooneel verwijderd, dolksteek of pistoolschot niet schroomde ter ontknoo- | |
| |
ping van verschillende maatschappelijke toestanden. Naarmate nu de zegepraal der beginselen van het Zuiden langzamerhand twijfelachtiger werd, nam ook zijne hartstogtelijke gehechtheid daaraan toe en meende hij nu, onder den invloed van hooggeplaatste personen te Eichmond, aan zijn vaderland de grootste dienst te bewijzen door Lincoln, ‘den tyran,’ te vermoorden. Met vaste hand werd door Booth het noodlottig pistoolschot gelost en onder een ‘sic semper tyrannis,’ Virginië's wapenleus, nam hij de vlugt om weldra in Maryland achterhaald en aldaar, op zijne weigering om zich over te geven, door het schot van een zijner vervolgers doodelijk te worden getroffen. Volgens de Amerikaansche dagbladen waren Booth's laatste woorden: ‘zeg aan mijne moeder dat ik voor mijn vaderland sterf!’ Spreekt men nu luide den grootsten afschuw uit over de daad van Lincoln's moordenaar, voor den dader komt zeker gevoel van eerbiedig medelijden bij ons op; wij zien toch in Booth den man, die zijn leven ten offer bragt aan een denkbeeld, waaraan alle egoïsme vreemd was en waarbij hij, onder den invloed van anderen, door
zijne daad enkel en alleen het heil zijns vaderlands meende te beoogen.
Zijn de gegevens, waarop wij dit oordeel gronden, juist, dan zal, gelooven wij, na de algemeene en billijke verontwaardiging over de daad, dat gevoel van medelijden met den dader niet achterblijven, die in zijne bekrompen politieke opvatting niet begreep dat beginselen als die welke Lincoln vertegenwoordigde niet door pistoolschoten zijn te vernietigen.
Naauwelijks immers was de man overleden, die in zoo moeijelijke tijdsomstandigheden het bestuur als president had gevoerd, die eindelijk na de laatste overwinningen de zegepraal der Unie had mogen aanschouwen en reeds zijne politieke plannen bepeinsde om door de herlevende Vereenigde Staten de vruchten van die zegepraal te doen plukken, - naauwelijks was Abraham Lincoln overleden of Andrew Johnson, de vice-president te Washington, nam bezit van den ledigen presidentszetel.
Intusschen leeft Lincoln steeds voort in de herinnering, het hoofd versierd met eenen lauwerkrans, voor een groot deel ook door zijne vroegere tegenstanders en vijanden in Europa gevlochten. Die tegenstanders en vijanden waren talrijk in de dagen toen men den man zag optreden, die in de eerste jaren zijns levens met handenarbeid zijn brood moest verdienen, maar door energie, ijver en zelfvertrouwen, die eigenschappen van den Amerikaan, eene positie zich had verschaft waarin hij tot president der republiek kon verkozen worden. Dat Europa zich eerst langzamerhand met iets dergelijks kon verzoenen, was trouwens niet vreemd. In ons werelddeel een handwerksman tot president eener republiek te zien opklimmen zonder de allervreesselijkste revolutiën en zonder bandelooze anarchiën is naauw denkbaar. Het is dan ook in lijnregten strijd met de anti-demokratische vooroordeelen, waarop de europesche maatschappij voor het grootste gedeelte nog rust. Ware iets dergelijks in Europa mogelijk en behoorde iets dergelijks ten minste niet tot de zeer groote zeldzaamheden, de maatschappelijke toestand van ons werelddeel zou reeds verloren geacht worden zelfs door diegenen,
| |
| |
welke zich ten zeerste gekrenkt achten, indien men hun den naam van vrijzinnigen ontzegde.
Eerst langzamerhand begon men dan ook Abraham Lincoln's verleden te vergeten, ofschoon hier en daar nog altijd met zekere voorliefde aan de bewonderaars van den president de anecdotes werden verhaald omtrent de glimlachjes der Washingtonsche dames over zijne weinig aristokratische houding gedurende de eerste dagen van zijn presidentschap, welke nog steeds aan den schaapherder, den scheepsjongen of den timmerman herinnerde. Iets dergelijks heeft men voorzeker ook in Europa niet te duchten van de vertegenwoordigers eener natie tegenover het buitenland, van wie niet weinigen voor het bezit der vorstelijke waardigheid nooit iets meer hebben gedaan dan geboren worden en zoo zij ooit schaapherder of timmerman geweest waren, dit waarschijnlijk nog zouden zijn.
Alvorens toch de schaapherder Lincoln in staat was om ooit president te kunnen worden was daar veel geleden en veel gestreden, was daar amerikaansche energie noodig geweest om de tallooze moeijelijkheden en bezwaren te overwinnen, welke zich van alle zijden en onder alle vormen opdeden. Nadat hij zich eenige voorbereidende kundigheden had verworven, legde hij zich toe op de regtswetenschap en zag zich nu weldra genoeg bekwaam om in Illinois als leider der Whigpartij op te treden, en als zoodanig een groote rol te spelen in de staatkundige aangelegenheden van dien staat. Bij de beoordeeling van Lincoln's snelle politieke ontwikkeling vergete men bovendien niet dat zekere staatkundige kennis - uitvloeisel van eene belangstelling in 's lands aangelegenheden, welke men in Europa in het algemeen en in ons vaderland in het bijzonder te vergeefs zoekt - den geringsten amerikaan te dien opzigte reeds dadelijk op een veel hooger standpunt doet staan dan met den handwerksman in de meeste landen van Europa het geval is.
Langzamerhand dan verwierf Lincoln zich meer en meer het vertrouwen zijner medeburgers. In 1846 was hij lid der Kamer van vertegenwoordigers, doch trok zich weldra van het politiek terrein terug om eerst weder in 1859 als kandidaat der republikeinen voor het lidmaatschap van den Senaat op te treden; toen echter zonder gunstigen uitslag. Eindelijk zagen wij hem zegevieren in den woedenden verkiezingsstrijd voor het presidentschap, waarbij het Zuiden reeds dreigde om tot behoud van zijnen ‘hoeksteen’, de slavernij, uit de Unie te zullen treden, waartoe echter aan de zuidelijke staten door Lincoln en zijne partij de bevoegdheid werd ontzegd.
Naauwelijks was intusschen Abraham Lincoln tot president der Vereenigde Staten gekozen of op den 20sten December 1860 werd in eene bijeengeroepen conventie van inwoners uit Zuid-Carolina met algemeene stemmen het volgend besluit genomen: ‘Wij, inwoners van Zuid-Carolina, in conventie bijeengekomen, verklaren en bevelen dat de thans bestaande Unie hiermede ontbonden is.’ In de tot dit besluit behoorende memorie van toelichting werden als grieven tegen de regering te Washington opgegeven dat deze de slavernij, ‘die menschlievendste van alle soorten der menschelijke dienstbaarheid en zoo in overeenstemming met Gods geboden,’ zondig verklaarde en
| |
| |
openlijk de slaven tot opstand aanspoorde door zendelingen en boeken.
In de maand Januarij volgden daarop Mississippi, Alabama, Florida, Georgië, Louisiana en eindelijk ook Texas, Carolina's voorbeeld. Republiken, zeiden de Zuidelijken, zijn gevestigd op de toestemming der inwoners, en die toestemming trekken wij terug. De Unie is een verbond tusschen soevereine staten en als zoodanig zeggen wij het verbond op.
Reeds in de allereerste dagen na Lincoln's verkiezing was door eenige hooggeplaatste personen uit het Zuiden eene zamenzwering gesmeed om den gehaten abolitionist te vermoorden, die nog wel niet eens zijne betrekking had aanvaard, maar wiens bedoelingen men wantrouwde in strijd met zijne bepaalde verklaringen. Tijdig gewaarschuwd, ontsnapte Lincoln echter aan dien toeleg en kwam behouden te Washington aan om zijn bestuur, zoo vol moeijelijkheden en bezwaren, aan te vangen.
Wij zeiden straks dat de zuidelijke staten zich de bevoegdheid toekenden om de Unie te verlaten. De president Lincoln beschouwde echter de houding dier staten als eene daad van rebellie, welke met geweld van wapenen moest worden tegengegaan. Om ons, na de thans door de Unie behaalde eindzegepraal te herinneren hoe beide partijen tegenover elkander stonden, zij hier kortelijk de argumentatie der regering te Washington vermeld.
Nadat de bondsacte van 1777 de dertien amerikaansche staten, geheel en al volgens de thans door de confederatie verdedigde theorie, tot een statenbond had vereenigd, begreep men een tiental jaren later dat dergelijke toestand, waarbij het bondsbestuur volstrekt geene onafhankelijke magt bezat en het opgetrokken staatsgebouw telkens gevaar liep om in te storten, niet kon voortduren. Het was noodig dat er één bestuur kwam in plaats van dertien en dat eene ‘konstitutie’ de vroegere ‘bondsacte’ verving. In en door deze konstitutie nu losten zich de verschillende gewesten op in ‘de bevolking der Vereenigde Staten,’ welke aan het kongres de bevoegdheid toekende ‘om belastingen, inkomende en uitgaande regten en accijnsen te heffen, de staatsschulden te betalen, te voorzien in de algemeene verdediging en het welzijn der Vereenigde Staten, den handel te regelen, geld te munten, oorlog te verklaren, legers op de been te brengen,’ enz. In een ander artikel der konstitutie stond voorts geschreven, dat geen afzonderlijke staat verdragen of verbonden zou kunnen sluiten met een anderen staat of met eene vreemde mogendheid, noch ook regten zou mogen heffen, geld munten, oorlog voeren enz. Als ten overvloede werd nog bepaald dat de konstitutie de hoogste wet in de Vereenigde Staten uitmaakt en iedere staat zich naar die konstitutie zal hebben te gedragen ‘hoe strijdig zij ook moge wezen met de wetten in de afzonderlijke staten vigerende.’
Uit dit alles vloeide volgens de regering te Washington onbetwistbaar voort dat de opstand van eenige afzonderlijke staten, alzoo van een onderdeel der bevolking, verzet was tegen de konstitutie van 1787 en alzoo een daad van rebellie. Van een verbond van soevereine staten kon onder deze door de natie aangenomen konstitutie geen sprake zijn.
Het behoeft trouwens geen betoog dat de kwestie omtrent de bevoegdheid van het Zuiden, om zich af te scheiden slechts de zeer gebrekkige formule was van den
| |
| |
grooten strijd over de slavernij, dat magtig element in de amerikaansch-aristokratische sociale toestanden der konfederatie. Diegenen, voor welke elk politiek vraagstuk een religieusen tint moet bezitten, betoogden dat het Zuiden de zaak van God en der godsdienst verdedigde. De predikant Palmer te New-Orleans beweerde zelfs ‘dat de afschaffing der slavernij onbetwistbaar godloochening is.’ Trouwens de geschiedenis leert dat elke schrede voorwaarts op den weg van ontwikkeling en beschaving als iets dergelijks pleegt gebrandmerkt te worden. In onze dagen wordt deze theorie toegepast op de afschaffing der doodstraf. Opklimmende tot aan het scheppingsverhaal beweert een geestig schrijver dat zekere partij, zoo afkeerig van alle veranderingen in bestaande toestanden, ware zij, bij die schepping tegenwoordig geweest, zou hebben uitgeroepen: Mon Dieu, ne dérangez pas le chaos!’
De verschillende phasen van Lincoln's bestuur en van zijne met zoo gunstig gevolg bekroonde verdediging der Uniebeginselen zullen wij hier niet verder bespreken: het leven van den ‘ouden, eerlijken, geestigen Abe’ ligt nog versch in het geheugen. Bovendien ligt dit alles in een voor ons reeds te verwijderd verleden. Wij hebben ons met het heden bezig te houden. Andrew Johnson is thans president der Vereenigde Staten en van hem verwacht men de voltooijing van het moeijelijk werk, door Lincoln met zooveel talent aangevangen. Andrew Johnson, wie was hij? - ziedaar de vraag, welke den Europeaan weder onwillekeurig op de lippen komt, telkens vergetende dat men in Amerika niet vraagt: wie was hij, maar wat is hij? - Johnson was kleêrmaker en is president der Vereenigde Staten. Daartusschen ligt weder een werkzaam leven, hetwelk geheel aan dat van zijn voorganger herinnert, hoewel Johnson zich eerst op nog lateren leeftijd dan Lincoln aan de studie begon te wijden. Langzamerhand verwierf voorts ook hij door zijn ijver en talent zich het vertrouwen zijner omgeving, welke zich al meer en meer uitbreidde, zoodat op zijne verkiezing tot lid van den Senaat de verheffing tot vice-president volgde.
De reputatie van Johnson in Europa is niet schitterend. Allerlei wonderlijke verhalen zijn omtrent hem in omloop. Men mag echter dit alles voor het grootste deel toeschrijven aan de omstandigheid dat ons werelddeel zich nog niet met het verleden van dien staatsman heeft kunnen verzoenen. Kurieus is vooral de houding van sommige organen der engelsche aristokratie, welke, onder een stortvloed van sympathie-betuigingen voor de noordelijke staten, aan deze voorspellen dat zij onder hun nieuw bestuur de grootste rampen en onheilen te gemoet gaan ten gevolge van Johnson's ongeschiktheid Wel rust deze laatste bewering weder slechts op eene verzameling onwaarschijnlijke geruchten, maar het ligt geheel in den geest der hier bedoelde engelsche dagbladen om reeds a priori elk voor dergelijke betrekking ongeschikt te verklaren, die, gelijk Johnson, uit de ‘lagere volksklasse’ afkomstig is. Voorloopig gelooven wij dat Europa daaromtrent gerust kan zijn; de bevolking der noordelijke staten zou dien staatsman niet tot vice-president hebben gekozen, indien zij niet op goede gronden had kunnen vertrouwen dat hij des noods Lincoln op waardige wijze zou kunnen opvolgen.
Met groote belangstelling wordt intusschen elke uiting van den president John- | |
| |
son door de regeringen te Parijs en te Londen aangehoord sedert men zich eene redevoering heeft herinnerd van het senaatslid Johnson, waarin hij zich als groot voorstander van Monroe's beginsel deed kennen. In hoeverre de president der Vereenigde Staten sedert van gevoelen is veranderd, moet de toekomst leeren. Tot dusverre heeft hij zich, zeer voorzigtig, daaromtrent niet uitgelaten. Merkwaardig is het echter dat te Washington en in andere steden van het Noorden thans openlijk manschappen worden aangeworven voor het leger van Juarez, waaruit men wil afleiden dat het bestuur der Vereenigde Staten den president der mexikaansche republiek tegen keizer Maximiliaaan op officieuse wijze zal ondersteunen. Wat overigens Johnson's gedragslagslijn betreft tegenover het overwonnen Zuiden, ook hieromtrent heeft hij zich nog niet duidelijk uitgesproken. Moge hij te dien opzigte vooral de politiek volgen, welke zijn voorganger reeds aanvankelijk beoogde. Schier alle legerafdeelingen van het Zuiden, welke nog in het veld waren, hebben gecapituleerd, zoodat thans de tijd is aangebroken om de wonden van het algemeene vaderland te heelen.
Wenden wij ons thans naar Europa en verlaten wij de grootsche amerikaansche tooneelen voor de minder grootsche politieke kunstverrigtingen der heeren von Bismarck-Schönhausen en von Mensdorff-Pouilly. In den laatsten tijd had de pruissische minister de verontwaardiging opgewekt der regering te Weenen door het zenden van een eskader naar de haven van Kiel. Dit, in verband met Pruissen's verklaringen omtrent het vestigen van een marine-etablissement aldaar, werd als eene schending van Oostenrijk's regten als medebezitter der hertogdommen beschouwd. De regering te Weenen verzocht inlichting en explicatie. Met de meeste bereidwilligheid voldeed de heer von Bismarck aan dit verzoek, waardoor hij zich weder in de gelegenheid zag gesteld om tijd te winnen. Als naar gewoonte betuigde Pruissen's eerste minister voorts zijne groote verbazing over Oostenrijk's verwondering ten opzigte zijner handelwijze te Kiel. Pruissen toch had slechts eene daad van bezit gepleegd, waartoe ook Oostenrijk als medebezitter der hertogdommen bevoegd zou zijn geweest. Wenschte de regering te Weenen echter eenige nadere bepalingen te maken omtrent de wijze waarop beide mogendheden als medebezitters zouden kunnen te werk gaan, welnu, Pruissen was bereid om ook daarover te onderhandelen. Terwijl nu tusschen Weenen en Berlijn hieromtrent nadere gedachtenwisseling schijnt plaats te hebben, zijn een paar vaartuigen in de haven van Kiel de oostenrijksche vlag komen vertoonen.
Intusschen werden de onderhandelingen over de hoofdkwestie voortgezet. Beide mogendheden schijnen het eindelijk eens te zijn geworden omtrent de wenschelijkheid der bijeenroeping van een vertegenwoordigend ligchaam in de hertogdommen, zoodat bij eene regeling van het vraagstuk niet alleen over, maar ook met Sleeswijk-Holstein zou kunnen worden beraadslaagd. Vier vragen werden daarop aan de orde gesteld. Men moest in de eerste plaats overeenkomen omtrent de wijze waarop de verkiezingen voor dat ligchaam zouden plaats hebben. Voorts moest worden uitgemaakt, welke kracht aan de besluiten van dergelijke vertegenwoordiging des lands zal worden toegekend. Vervolgens moesten Pruissen en
| |
| |
Oostenrijk beslissen of zij gezamenlijk hunne voorstellen aan dit staatsligchaam zullen moeten doen en alzoo daaromtrent telkens eerst te zamen overeenkomen, dan wel of beide mogendheden elk afzonderlijk hare voorstellen zullen kunnen indienen. Eindelijk is de vraag opgeworpen, of de hertog van Augustenburg, in zijne hoedanigheid van pretendent op de kroon der hertogdommen, gedurende de zitting der ‘volksvertegenwoordiging’ in die gewesten zal mogen blijven vertoeven. - Over al deze punten loopen thans de onderhandelingen tusschen Weenen en Berlijn, zoodat, indien de heer von Bismarck dit wenscht, deze nog vele maanden zullen kunnen duren. Is men eindelijk tot eenig resultaat gekomen - gesteld dat dit ooit het geval is ten opzigte van die volksvertegenwoordiging - dan zal de kwestie der verhouding van Sleeswijk-Holstein tot Pruissen moeten worden behandeld. Het aantal moeijelijkheden, waartoe deze aanleiding kan geven, bleek dezer dagen uit eene openbaar gemaakte dépêche van den pruissischen minister aan den baron Werther te Weenen van 22 Februarij dezes jaars. Daarin zien wij thans officieel bevestigd dat Pruissen den toekomstigen souverein van Sleeswijk-Holstein de rol van pruissisch gouverneur wil laten vervullen en deze gewesten in een toestand brengen, waarbij zij vroeg of laat toch eene vereeniging met die mogendheid zouden wenschen om alzoo op eigene aangelegenheden ten minste, in het huis van afgevaardigden te Berlijn, éénigen invloed te kunnen uitoefenen.
De binnenlandsche aangelegenheden in Pruissen en Oostenrijk leverden in de afgeloopen weken weinig belangrijks op; zij volgden zachtkens den loop, welken zij in den laatsten tijd hebben aangenomen. De strijd tusschen kroon en natie te Berlijn werd voortgezet, het Huis van afgevaardigden uitte in nieuwen vorm zijne oude beschouwingen omtrent het militair cesarisme, waartoe de legerorganisatie zou leiden, en zal voorts weldra geroepen worden om de kwestie der Elbehertogdommen te beoordeelen, naar aanleiding van de door de regering bij het Huis ingediende memorie omtrent de oorlogskosten.
Te Weenen heeft het Huis van afgevaardigden tot het einde toe zijne bezuinigingsleuze in het oog gehouden. Het gevolg was daarvan dat de vertegenwoordiging, ondanks de verklaring der regering dat verdere bezuinigingen op het budget van marine onmogelijk waren, toch de konklusiën der finantiëele kommissie aannam om minder gelden toe te staan dan de regering onontbeerlijk had verklaard. De som, door de regering voor het departement van marine aangevraagd, werd alzoo van 9,389,400 florijnen teruggebragt op 7,150,800 florijnen. Eene wijziging van het ministerie of eene ontbinding van het Huis van afgevaardigden bleef echter tot dusverre achterwege.
Met het oog op den algemeenen toestand van Duitschland moet hier overigens melding gemaakt worden van de zucht, welke zich in verschillende kleinere staten openbaart om zich te onttrekken aan de min vrijzinnige bondswetten, welke in der tijd, onder den invloed van Pruissen en Oostenrijk door de Bondsvergadering werden uitgevaardigd. Het element echter, hetwelk door senaten en eerste kamers pleegt vertegenwoordigd te worden, verijdelde echter hier en daar spoedig deze pogingen der liberale partij door zijn verpletterend veto. Behalve de af- | |
| |
schaffing der bondswet van 1855 op de drukpers had men in Hannover zelfs een voorstel tot wijziging der konstitutie van dat jaar in den zin der grondwet van 1848, door de Kamer van afgevaardigden zien aangenomen. Bij die debatten was echter reeds gebleken welke konstitutionele begrippen de regering vervulden. De minister van justitie Windthorst toch verklaarde bij die gelegenheid ‘dat de leden van het kabinet de dienaren der kroon waren, aan wier bevelen zij moesten gehoorzamen.’ De uiting van dergelijke absurditeit werd door de kroon met eene dekoratie beloond. In de eerste Kamer werd het voorstel tot wijziging der konstitutie voorts met algemeene stemmen verworpen. Een der gematigdste leden beweerde daarbij zeer naief dat men door de aanneming van dergelijk voorstel zich zou overgeven aan eene partij, wier doel het is om de eerste Kamer op te heffen.
Het land, alwaar volgens de duitsche feodale partij de kroon al in eene zeer treurige positie verkeert, levert thans weder een tooneel, hetwelk steeds aan de eigenlijke verkiezings-agitatie pleegt vooraf te gaan. De engelsche dagbladen zijn opgevuld met meetingsverslagen, verkiezings-beschouwingen, kandidaturen en politieke geloofsbelijdenissen. Onder de vraagstukken, waarover de kandidaten voor het Lagerhuis thans hunne gevoelens hebben te uiten, behoort vooral in de eerste plaats de kwestie der uitbreiding van het kiesregt, welke dezer dagen nog een oogenblik in het Lagerhuis werd besproken ten gevolge van het jaarlijks terugkeerend voorstel van den heer Braines. Onder de kandidaten voor het Lagerhuis behoort ook de vermaarde Stuart Mill, wiens verkiezingstheorie in de eerste, plaats de vertegenwoordiging der minderheden in den lande ten doel heeft en voorts, door het toekennen van verscheidene stemmen aan hen, die op eene hoogere mate van geestbeschaving aanspraak kunnen maken, het evenwigt tusschen numerieke en verstandelijke kracht poogt te herstellen. Mill sluit echter van het stemregt uit allen die geen belasting betalen en niet kunnen lezen of schrijven.
Daargelaten verschillende kombinatiën, welke Mill bij de toepassing van zijn stelsel wenscht ontwikkeld te zien, willen wij hem de basis zijner verkiezingstheorie hooren verdedigen. - Ik acht het volstrekt ondoenlijk, zegt hij, aan het vermogen, zelfs niet als tijdelijk hulpmiddel, een overwegenden invloed toe te kennen, hoewel ik niet ontken dat vermogen somtijds tot zekeren maatstaf kan strekken. In de meeste landen toch is het met de beschaving, ofschoon geenszins in juiste evenredigheid staande tot het vermogen, gewoonlijk beter gesteld bij het gegoede dan bij het behoeftige deel der maatschappij. De maatstaf is echter zoo gebrekkig, het toeval oefent zooveel meer invloed uit op de verheffing der menschen dan de verdienste, het is voor iemand die zekeren graad van beschaving heeft verworven, zoo uiterst moeijelijk een daaraan geëvenredigden rang in de maatschappij te bereiken, dat deze grondslag voor het kiesregt altijd zeer afkeurenswaardig is geweest en dit wel altijd blijven zal. Verbond men de toekenning van het veelvoud van uit te brengen stemmen aan eenige geldelijke voorwaarden, dan zou niet alleen de zaak zelve aan tegenwerping onderhevig zijn, maar bovendien het beginsel in de waagschaal gesteld en de voortdu- | |
| |
rende toepassing onmogelijk gemaakt worden. De democratie is voor het tegenwoordige niet naijverig op persoonlijke meerderheid, maar zeer natuurlijk en teregt is zij dit op meerderheid, welke enkel en alleen op vermogen steunt. De éénige geldige reden om aan een persoon meer den ééne stem toe te kennen is zijne verstandelijke meerderheid. Stuart Mill erkent echter dat bij het ontbreken van een stelsel van algemeen examen men de middelen niet bezit om dergelijke meerderheid regtstreeks op te maken. Hij wil dus afgaan op den aard van het bedrijf des persoons. Zoo stelt hij dat een bankier of koopman eene hoogere mate van geestbeschaving moet bezitten dan een gewoon winkelier, en zoo wenscht
hij dan ook aan de eersten een grooteren invloed op het staatsbestuur toe te kennen dan aan den laatste.
Wij zullen Mill's stelsel hier niet verder trachten te ontwikkelen noch al de oppositie uiteenzetten, welke zijne theorie te regt ontmoet. Alleen zij opgemerkt hoe merkwaardig het is dat men iemand met zulk een stelsel voor het engelsch Lagerhuis kandidaat ziet. Wel een bewijs dat men de gebreken van het tegenwoordig kiesstelsel inziet en naar verbetering daarvan trachten wil.
Aan de engelsche volksvertegenwoordiging werd eenigen tijd geleden weder het jaarlijksch verslag van den kanselier der schatkist, den heer Gladstone, overgelegd. Blijkens dit stuk was er een batig slot van vijftig millioen ongeveer, hetgeen weder strekte om de belastingen te verminderen. Benijdenswaardige toestand voor het land aan de overzijde van het kanaal, alwaar thans de keizerin-regentes het bewind voert en in al hare magt en glorie een bezoek van hare moeder, de gravin de Montyo heeft ontvangen. Keizer Napoleon's reis in Algerië leverde intusschen tot dusverre slechts kanonschoten, diners, audientiën en proclamatiën op; het eigenlijk doel van dit bezoek bleef nog altijd met een geheimzinnigen sluijer bedekt.
Meer dan de manoeuvres des heeren von Bismarck, meer dan de eerste verschijnselen der engelsche verkiezingsagitatie, meer dan keizer Napoleon's reis, neer dan de toestand in Spanje, trok Italië gedurende de laatste weken de aandacht tot zich.
Niet in de parlementsberaadslagingen stelde men echter zooveel belang, waarbij men het het herstel des evenwigts tusschen inkomsten en uitgaven beoogde en wetsontwerpen tot verkoop der staatsspoorwegen en tot het uitschrijven eener belangrijke leening aannam. Ook de aanneming van de konklusiën der kommissie van rapporteurs uit den Senaat, strekkende tot handhaving der doodstraf, had men verwacht. Belangrijker dan dit alles was de gewijzigde verhouding tusschen Rome en Florence. Paus Pius onderhandelde met de italiaansche regering en dat dit rijk kon zijn aan de meest ingrijpende gevolgen werd algemeen begrepen en erkend. Verschillende bijomstandigheden werden daarbij geanalyseerd en besproken, welke echter slechts van zeer oogenblikkelijk belang waren. Naar onze meening toch is het ten opzigte van dit veelbeteekenend feit vrij onverschillig of de italiaansche dan wel de pausselijke regering de eerste schrede tot toenadering heeft gedaan, onverschillig of paus Pius met Victor Emmanuel onderhandelt als koning van Italië of in eene andere hoedanigheid. Tot op ze- | |
| |
kere hoogte is zelfs voorloopig het resultaat der onderhandelingen over eenige vacante bisschopsplaatsen niet van overwegend belang, met het oog op het feit dier onderhandelingen zelf, waaruit blijkt dat de scherpe en bittere vijandschap welke tusschen de italiaansche revolutie en den vorst van het vatikaan bestond, voor zachtere gewaarwordingen heeft plaats gemaakt.
Men ziet uit dit alles dat de italiaansche regering de politiek, welke zij sedert de September-overeenkomst aannam, niet verlaten wil en steeds de vredelievende ontknooping der romeinsche kwestie beoogt, overtuigd als zij schijnt dat de zetel van het pausdom in Italië moet blijven. In dit geval wordt echter dringend geeischt dat de Staat eene krachtige en onafhankelijke positie inneme tegenover de Kerk om alzoo ook de italiaansche revolutie te voltooijen.
Ten gevolge van welke beweegredenen paus Pius echter zijne non possumus-politiek heeft vaarwel gezegd zal waarschijnlijk eerst later blijken als de partij, welke zich plus papiste que le pape betoont, haar veroordeelend vonnis behoorlijk gemotiveerd zal uitspreken. Tot die partij zal voor een groot gedeelte ook Oostenrijk behooren; hetwelk thans reeds, blijkens verschillende zijner dagbladen, met weerzin van deze eerste schrede op den weg der verzoening tusschen Rome en Florence heeft kennis genomen, omdat men zich daarvan ook voor Venetië allerlei politieke gevaren voorspelt en zeker niet ten onregte. Zoodra toch Frankrijk het italiaansch grondgebied zal hebben ontruimd en de romeinsche kwestie geene kwestie meer is, zal de napoleontische politiek Venetië's afstand aan Italië dringend beginnen te eischen, om alzoo dit koningrijk voor immer aan den oostenrijkschen invloed te onttrekken. Dit gedeelte van Napoleon's haute politique werd in dien zin ook aangeroerd door prins Napoleon in zijne redevoering te Ajaccio uitgesproken bij gelegenheid der inwijding van het monument ‘à la mémoire de Napoleon I et de sa famille.’ Als naar gewoonte werden voorts door den prins aldaar weder de meest liberale denkbeelden verkondigd naar aanleiding van het door hem gekozen onderwerp, hetwelk hij in de laatste woorden zijner rede zelf aldus resumeert: ‘Ma tâche est remplie, si comme moi vous êtes convaincus que la mission de Napoléon était d'arriver par la dictature à l'émancipation.’
Wij eindigen ons overzigt met op te teekenen dat de achtenswaardige vorst van België wederom zwaar ziek geweest en nog geenszins hersteld is. Waar men bij onze belgische naburen zelf niet schroomt om, ondanks het ‘le roi est mort, vive le roi’, te verklaren dat men met vrees Leopold's overlijden te gemoet ziet, daar mogen ook wij voorzeker wel die vrees konstateren. Nog onlangs herinnerde bovendien een bekend duitsch dagblad, met het oog op een eventueel overlijden des konings van België, aan de plannen, welke men Napoleon III toedicht. Terwijl men in 1865 het jaar 1815 herdenkt, moge die wenk voor geene partij in België verloren gaan.
Middelburg, 20 Mei.
W.A. van Hoek.
|
|