ten. Voor het eerste behoedt mij mijn eigen naam, en wat wijn betreft, ik houd het met Luther, een braaf man en een echt christen indien ik mij niet vergis, wanneer hij zingt: Wer nicht liebt Wein, Weib und Gesang enz. Maar gij en uwe geëerde lezers zoudt toch weinig gesticht zijn, wanneer ik u over vliegende markt, huile de colza enz. onderhield of u vermoeide met kunsttermen als: premier crû, deuxième crû, petit piquet en dergelijke. Mijn vriend, ofschoon koopman van top tot teen, is een vroom man en liefhebbert ook somtijds in theologische zaken, en ik geloof dat deze in den tegenwoordigen tijd wel op algemeene belangstelling kunnen rekenen. Hij is protestant, en wel van het echte soort; ware afstammeling van de geloofshelden der Cevennes handhaaft hij met onwrikbare standvastigheid het voorvaderlijke geloof, en kan niet verdragen, noch in eigenlijken, noch in overdragtelijken zin, dat men ooit water in den wijn mengt. Ziehier nu, wat hij mij in zijn laatsten brief bij wijze van postscriptum schreef:
Paullo majora canamus! [N.B. een Franschman, die vroeger het collège bezocht, heeft altijd twee of drie latijnsche phrases tot zijne dispositie, die hij verwonderlijk wel weet te pas te brengen.] Ge herinnert u, wat ik u voor weinige weken mededeelde van de zendingsreis van uwen tegenwoordigen landgenoot Dr. Réville in het département du Gard, van het gejuich dat daarbij opging uit het kamp der Spinozisten, pantheïsten, materialisten en atheïsten, en van den nameloozen weemoed die de harten der ware geloovigen vervulde bij dezen nieuwen en stouten aanval van den anti-christ. Gij weet hoe wij zonnen op middelen om de borstweringen van Sion te versterken en het zwaard des geloofs te wetten. Onze verzuchtingen en onze beden zijn niet vruchteloos geweest. Waar het gevaar het grootste is, is de redding het meest nabij, en waar Satan op het punt meent te zijn zijn zege te behalen, wordt hij op het onverwachtst verschalkt! Kan ik al niet roemen in een nieuwe uitstorting des H. Geestes, een geestig middel is het toch, dat een onzer broeders in den Heere heeft uitgedacht om jeugdige gemoederen ten minste te bewaren voor de strikken die hun gespannen worden. Al is het gering in schijn en eenvoudig, simplex sigillum veri, en het kleine en verachte van deze wereld is het niet groot in de oogen des Heeren? Maar ter zake. Onlangs verscheen hier in Pau een pasteur en quête [Mijnheer de redacteur, gij die meer dan ik met geestelijke heeren omgaat, zult mij misschien kunnen zeggen, wat dit voor een soort van pasteur is.]. Bij zijne komst in de stad, liet hij terstond aan al de huizen der geloovigen strooibriefjes rondbrengen, waarin hij mededeelde dat hij zou geven twee séances de lanterne magique, één dans le temple en ééne séance de salon, voor een
geringen entrée-prijs, terwijl er tevens gelegenheid zou wezen om vrijwillige giften te offeren. Gij kunt begrijpen hoezeer dat de aandacht trok, en hoe de lieve kleinen zoodra ze er de lucht van kregen, baden en vleiden om daar toch heen te mogen gaan. Charles en Madelon ten minste waren niet te houden, en ik wil wel bekennen dat ik zelf nieuwsgierig was en niettegenstaande de onaangename voorjaarskoude en de dikke sneeuw gaarne met hen naar ons kerkgebouw ging. Dáár wemelde het reeds van allerlei lieve, prettige gezigtjes, wier zwarte kijkers met onbedwingbaar verlangen staarden op de kolossale tooverlantaarn die in het midden van den tempel geplaatst was, terwijl een groot wit tafellaken den predikstoel voor onze oogen verborg. De pasteur en quête stond bij zijne lanterne magique en opende de plegtigheid met een vrij lang gebed, waarop een toespraak volgde die, vrees ik, op de kleinen weinig indruk maakte, daar allen slechts naar het oogenblik verlangden, waarop zich het witte veld met kleurige tafereelen zou bedekken. Eindelijk ging het deurtje van de tooverlantaarn open, en het eerste tafereel dat zich aan onze oogen voordeed was natuurlijk het paradijs. Het eerste men-