De Tijdspiegel. Jaargang 22
(1865)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijHet middelbaar onderwijs in Frankrijk.
| |||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||
De Jezuïten waren praktische Leute. In de school, en door de school in de maatschappij krachtig te zijn was hun streven. Dat streven - zoo heet het in de Constitutiones - is een werk der liefde. Dezelfde liefde die ons drijft colléges te openen en openbaar onderwijs te geven, om de kinderen in de goede leer en tot vrome zeden op te kweeken, kan ons ook dringen zelve den last van geheele universiteiten op ons te nemen, ten einde het goede dat wij werken kunnen te vermenigvuldigen. - Om dit werk der liefde zoover mogelijk uit te strekken, gingen de Jezuïten, ook in de opvoeding, van den stelregel uit, zich overal naar de zeden en gewoonten des lands te schikken. Zij toonden eerbied voor bestaande gebruiken: zij beweerden met de algemeen gebruikelijke materialen te werken: zij spaarden wat bouwvallig stond, als het hun niet in den weg was, zelfs hetgeen wrak was schorende en het gebrekkige verbloemend. De Jezuïten - zegt Hallam in zijn Introduction to the litterature of Europe - wisten partij te trekken van alle hulpmiddelen die de menschelijke natuur of de heerschende denkwijze hun bood. Zagen zij dat het maken van Latijnsche verzen in hoog aanzien stond: hun kweekelingen schreven gewijde poëzij. Bemerkten zij voorliefde bij 'tpubliek voor tooneelvoorstellingen: hun colléges weergalmden van de stem der gewijde Terpsichore. - Ook de beroemde pater Maldonat erkent dit als hij zegt ‘inderdaad namen de Jezuïten de zaken, zooals de ervaring der eeuwen ze had gesteld, de inrigting der klassen, de orde der studiën, de verdeeling der onderwijsvakken: zelfs achtten zij het niet beneden zich om het herkomstig gebruik der tooneelvoorstellingen bij te houden. - - Hun onderwijs omvatte alle vakken der meest geleerde universiteiten, d.i. grammatica, fraaije letteren, rhetorica, geschiedenis, alle deelen der philosophie, log., metaph., math., phys., eindelijk de theologie in al hare takken. Zij sloten slechts de medicijnen, 't burgerlijk regt en 't contentieuse deel van 't kanoniek regt van hun programma uit. Daarentegen namen zij andere vakken op, die door de universiteit verwaarloosd of slechts sporadiesch door eenig uitstekend geleerde werden beoefend. Zoo doceerden zij, behalve het Grieksch dat verre van algemeen was, op alle klassen nog verscheiden andere doode of levende talen.’ Nog eens de Jezuïten waren mannen van hunnen tijd. Zij namen kennis van hetgeen er om hen heen gebeurde. De groote Straatsburger paedagoog, straks genoemd, vermoedt - en mijns inziens teregt - dat ze hem, den protestant, menig punt zijner methodus docendi hebben afgezienGa naar voetnoot(*). Om met goed gevolg de mededinging te openen, zorgden zij wat zij deden minstens even goed en vooral met even veel glans te doen als de Universiteit, terwijl zij naauwlettend acht gaven op den vooruit- | |||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||
gang, dien de publieke opinie noodig of wenschelijk keurde, vooral als de Un. zich daar niet om bekreunde. Ofschoon niet opgenomen in het opvoedingsplan, waren muzijk, dansen, gymnastie geenszins contrabande in hun opvoedingshuizen: 't geliefkoosd uitspanningsmiddel van pater Ignatius, 't billardspel, was zelfs zeer gebruikelijk onder hen. Zoodoende troffen zij de menigte in haar zwak, op welke zij wederkeerig moreel en religieus hoopten terug te werken. Met de uiterste omzigtigheid had Claudius van Aquaviva, de wakkere generaal der orde, 6 hoogst bekwame Jezuïten, allen van verschillenden landaard, gekozen en hen te Rome, onder zijn oog, een studieplan laten opstellen dat, in 1588 naar de provinciën afgezonden, daar in 't gebruik tot tweemalen toe moest goed bevonden worden. Toen liet hij er, tot ruimer ondervinding, nog eenen tijd over heengaan en legde het daarna de Congregatio Universalis van 1599 voor. Door deze hooge vergadering bekrachtigd, verscheen zoo, nog in 't zelfde jaar, de officieële Ratio et institutio studiorum societatis Jesu. In Aquaviva's studieplan gingen de Constitutiones en Regulae op, die door Loiola, Lainez en Mercurialis op het schoolwezen waren gesteld. Eens voor al had 't genootschap nu eene wet, die tot in haar minste bepalingen tot den huidigen dag is nageleefd. Wel is nog in de laatste helft der 18de eeuw een ‘Ratio et via recte procedendi in litteris humanioribus’ en in 1832 onder pater Roothaan een nieuw officiëel studieplan verschenen; doch ‘er is hier - gelijk de generaal Roothaan zelf verzekert - geen sprake van methode-verandering, maar alleen van wijziging naar den geest des tijds van enkele punten, die echter volstrekt niet het wezen van het ware onderwijs betreffen.’ Quinet en Steitz verzekeren dat de Ratio studiorum en de Exercitia spiritualia hoogst zeldzaam zijn. Trouwens op geen punt in Nederland, waar ik gedacht had ze te zullen aantreffen, zelfs niet in Brussel, vond ik ze. Evenmin schijnt het nieuwe schoolplan van P. Roothaan anders dan bij verrassing verkrijgbaar: een en ander als natuurlijk gevolg der art. 38 en 39 van de Regulae Communes, die geheimhouding voorschrijven tegenover vreemden van alle daden en geschriften des genootschaps. Daarom gevoel ik mij wel opregtelijk dankbaar jegens den HoogEerw. heer C.J. Mulder, Aartspriester te Utrecht, die met zijne bekende hulpvaardigheid, uit de kostbare bibliotheek der Bisschoppelijke Clerezij mij hielp aan Aquaviva's Ratio (uitgave van J. Meursius, Antv. 1635), door de VII Congregatio Universalis met enkele bijvoegsels vermeerderd. Zij zal de zekere tekst zijn, dien wij ten grondslag onzer beschouwingen leggenGa naar voetnoot(*). | |||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||
Even stereotyp als de weg was dien de Instelling ter bereiking van haar doel betrad, even groot was de zorgvuldigheid waarmede zij omzag naar alles wat strekken kon om de studie te veraangenamen. ‘De grammatica en Latiniteit - zeide pater Juvencius - zijn tamelijk dorre vakken. Om den geest te wekken, moet men hem opvrolijken: doornhagen zijn alleen liefelijk als ze met bloesems zijn bedekt.’ - Men gevoelt terstond, welken weerklank dit denkbeeld bij den Franschen landaard hebben moest. - Uit dien hoofde zochten de Jezuïten bij de studie der classici vooral naar boeken van aangenamen inhoud: maakten chrestomathieën vol aardige opstellen in ligt verstaanbaar Latijn of Grieksch: doceerden de geschiedenis onder het toonen van medailles, de physica door het doen van proeven: rigtten hunne handboeken en compendia eveneens zoo in, dat ze den smaak der jeugd niet te veel geweld aandeden, en bragten, met het oog op de repetitiën, alle takken der wetenschap in klaren, behagelijken vorm. - Hebben in latere eeuwen - gelijk wij zien zullen - hunne vijanden dit vergemakkelijken der studie hun als een verminking, als een vervlugtigen der degelijkheid verweten; wij moeten niet van ons standpunt, vooral niet in Frankrijk, de paedagogie der 16de eeuw rigten. In een tijd toen reeds in de onderste klassen vlugheid verlangd werd in 't mondeling gebruik der Lat. taal, toen de Un. zoo goed als de Jezuïten deze taal tot een noodzakelijk orgaan in 't dagelijksch verkeer op haar colléges steldeGa naar voetnoot(*), kunnen wij den paedagogen geen ligtzinnig verloochenen hunner roeping te laste leggen, als zij den kleinen knapen die vlugheid op aangename wijs zochten bij te brengen. Bovendien de Un. heeft later zelve de Jezuïtenboeken gebruikt en nagebootst, en nog heden ten dage worden enkele werkjes van le père Jouvency als classische schoolboeken op de lycées voorgeschreven, althans aanbevolen. In de Catalogue de livres classiques (ann. scolaire 6061) door den officiëelen drukker Jules Delalain mij in der tijd beleefdelijk toegezonden, worden o.a. de titels van 3 schoolwerken en 5 edities van Lat. classici op de Jouvency's naam geannonceerd. Eindelijk, dat de Jezuïten in Frankrijk met hun bevalliger onderwijs evenzoo | |||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||
hooge literarische resultaten wonnen als de Un. met haar taaije methode, dat bewijzen ten volle de groote namen onder de coryphaeën der Fransche natie, welke hunne opleiding van Patres Reverendi ontvingen. Condé, Bouillon, Rohan, Luxembourg, Montmorency, Villars, Broglie die in de krijgskunde - Fléchier, Bossuet, Fleury, Tencin die in de Kerk schitterden; - beroemde legisten als Lamoignon, Séguier, Argenson, Talon, Pothier, Montesquieu, Molé, Henault; - auteurs als Descartes, Corneille, Crébillon, Fontenelle, ja zelfs Molière en Voltaire, alle Jezuïtenkweekelingen, kunnen - al bleven zij niet alle hunnen meesters gehoorzaam - als élèves de montre genoemd worden en bewijzen hoe algemeen gezocht hun onderwijs was niet alleen, maar ook dat dat onderwijs de geestvermogens niet onderdrukte.
Er is hier sprake van gewoon schoolonderwijs. Trouwens reeds de stichters der orde hadden ingezien welk een krachtig middel dit ter verhooging van den bloei der orde zijn moest - puerilem institutionem mundi renovationem esse, gelijk een sierlijk woordvoerder des genootschaps het later uitdrukteGa naar voetnoot(*). Bij hun onderwijs dus, voor aanstaande ordeleden bestemd, hadden de Jezuïten ook klassen voor leeken. Verscheidenheid in de eenheid. Lettende op de omstandigheden, gingen zij in Frankrijk anders te werk dan elders. Weicker beweert dat de Jezuïten geen gratis onderwijs gaven. Dit moge waar zijn voor Duitschland, maar in Frankrijk, waar zij rijke stiften en inkomsten hadden, was hun onderwijs zeer zeker kosteloos. 't Was één der middelen van succès waarop zij rekenden, zoodra zij in concurrentie konden treden met de Un.. En reeds Ignatius had de oogen geslagen op Parijs, zijn vroegere academiestad, als een welgeschikte plek ter vestiging van een corps docenten, wier frissche ijver, op de laauwe bevolking inwerkend, de universitairen overvleugelen zou. Zien we in 't kort hoe die vestiging in weerwil van 't krachtigste verzet tot stand kwam. 't Is de geschiedenis, door Gustave Émond regt schilderachtig beschreven, van 't Collége de Clermont.
Omzigtig was Loiola begonnen met jaarlijks naar Parijs eenige jonge geestelijken te zenden om de lessen der hoogleeraren te volgen. In hunne huisvesting bemoeijelijkt, ontving hen in 1550 Guillaume Duprat, de bisschop van Clermont, in zijn paleis dat hij had, ‘rue de la Harpe’; terwijl de superieur der Fransche missie, pater Viola, namens Ignatius, door tusschenkomst van den kardinaal van Lotharingen, bij Hendrik II een verzoekschrift indiende en van dezen verlof ontving ‘om uit de aalmoezen en giften hun geschonken een huis en school te bouwen, doch alleen te Parijs, om daar volgens hunne regelen te leven.’ Doch de litterae patentes van den vorst werden niet bekrachtigd door 't Parlement. Voorts, de Fransche geestelijkheid zag niet zonder bekommering een genootschap verschijnen, dat geen ander gezag dan dat van den H. St. erkende. De Parijsche bisschop Eustache du Bellay was weinig | |||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||
ingenomen met Romes almagt en een groote menigte clerici deelde zijne ongerustheid. De theologische faculteit verklaarde zich in 1554 niet alleen tegen de bedoelingen, maar ook tegen het bestaan zelf des genootschaps ‘als gevaarlijk voor 't geloof, geschikt om den vrede der Kerk te verstoren, den monnikenstand te vernietigen, meer ingerigt tot verwoesten dan opbouwen.’ Een nieuwe concurrentie en een concurrentie onder vreemden invloed waren de twee redenen, de eene geheel persoonlijk, de andere meer belangeloos, der grieven van veel geestelijken - nu ook van de Dominikanen - en vooral der Universiteit. Ignatius bleef kalm: hij hield zijn plan aan. De dood verhinderde hem voort te werken. Laynes, zijn hoogstbekwame opvolger, bespiedde een gunstig oogenblik. De meerderheid van 't Parlement was Gallikaansch: dat was de grootste zwarigheid. Tot 5 malen toe schonk Frans II litterae patentes; te vergeefs. Eerst onder Karel IX wist de hofpartij, den Jezuïten steeds genegen, door des kardinaals invloed, op 't godsdienstcongres van Poissy (1561) te bewerken, dat de Jezuïten zouden worden toegelaten als genootschap en collége. En 't Parlement acte nemende van de voorwaarde ‘dat zij noch geestelijk, noch stoffelijk iets ten nadeele der geestelijken of universitairen zouden doen: dat zij zich geheel naar de algemeene wet schikken en een anderen naam dan dien van Soc. J. zouden aannemen’, arresteerde 't koninklijk verlof en gaf hun naar de dioecese huns begunstigers den naam van Collége van Clermont. Toen was 't genootschap geregtigd de rijke dotatie van Guill. Duprat te aanvaarden. Een aanzienlijk hôtel ‘rue Saint Jacques’ werd gekocht, ingerigt, gratis schoolonderwijs werd aangekondigd, leeraren van erkende bekwaamheid werden gekozen, o.a. Mariana, Tyrius, Valentini, Auger, vooral Maldonat ‘Jhésuite duquel le nom est fort fameux à cause de son érudition’ zegt Montaigne. Pasquier, de verklaarde tegenstander der Jezuïten, erkent de geschiktheid en de onmiddellijke gevolgen dezer keus. De leerlingen stroomden toe. De katholieken, verrukt over 't oprigten van een opvoedingshuis waarin men voor geenerlei inschikkelijkheid jegens het Calvinisme te duchten had, schonken 't genootschap groote goederen en gebouwen die tot seminariën werden versmolten... En toch was de vreugde niet onvermengd. Immers één man was er die thans een alvermogend veto hooren liet waarmede hij paus en koning braveerde - de Rector der Universiteit. Doch de Eerwaarde Vaders hadden op zulk een verzet gerekend voordat zij, 1 Oct. 1563, het opschrift plaatsten in hunnen gevel: ‘Coll. Claromontanum Societatis Jesu.’ Wetende dat een eenvoudige goedkeuring van één dier driemaandelijksche souvereinen hun op dit pas meer baten zou dan de gunst van 't huis van Guise, knoopten zij verstandhouding aan met het vijandelijke kamp en wisten heimelijk van een der rectoren brieven van scholarïteit te verkrijgen. Met dat dokument gewapend wachtten zij kalm den kreet van verontwaardiging af dien de universiteit slaken zou, alsmede den deurwaarder des nieuwen rectors en 't proces dat hen dreigde voor 't Parlement. Dat proces is na menig onstuimige vergadering, na menig curieus verhoor gevoerd. Boeijend is 't verhaal: tooneelmatig de houding, de karakters der op- | |||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||
gewonden Universiteit, der kalme Vaders: wanhopig weigeren hier, onuitputtelijke demoed ginds. Met onverstoorbare kalmte hielden deze ‘so very meek’ niet op, de universiteit te smeeken: ‘neem ons onder uwe vleugelen en in uwen schoot als lieve kinderen op.’ Zij drongen die bede aan door te wijzen op den gemeenschappelijken vijand, het Calvinisme, dat welig op den onbeteelden bodem tierde. Edoch de Universiteit rook lont: zij zag hen in 't schemerdonker zich nestelen alöm, zich vastzetten in de hoofdstad, in weerwil hárer verkregene regten doceren. Maar wanneer zij hun, ter plegtige vergadering in 't Mathurijnenklooster gedagvaard, vormelijk afvroeg wat zij waren monniken of wereldlijke priesters, was er uit de sluwe Vaders geen antwoord te krijgen Zij mogt de vraag draaijen zoo als zij wilde, er volgde steeds: Sumus tales quales curia nos recepit of sumus tales quales parlamentum nos admisit; en de Universiteit, met die tales quales niet gediend, nam, ook tegen Calvin, zulk dubbelzinnig volkje in haar gelederen niet op. 't Vermaarde pleidooi, in 1564 door Versoris voor 't genootschap, door Est. Pasquier voor de universiteit gevoerd, ging uit als de waskaars, die de universiteit na den afloop wijdde aan Pasquier, omdat hij geen salaris genomen had. Als in veel netelige quaesties maakte 't Parlement zich af van de zaak door eene voorloopige handhaving van 't statu quo. En de Universiteit moest het met leede oogen zien dat het genootschap voortging zijn onderwijs te volmaken. De onderste klassen (cl. de gramm.) werden uitgebreid: de goede gang van 't onderwijs in 't coll. van Clerm. was onloochenbaar: tal van pensionnaires meldden zich aan, ook externes, ontvloden aan den vervélenden telgang der oude school. Kortom de Jezuïten hadden bij hunne vestiging tegen zich: de Hervorming, de Gallikaansche meerderheid van den Parijschen clerus, de bedelmonniken, 't Coll. de Fr., de gansche Universiteit. Maar zij hadden voor zich: geld, geduld, politiek, fiksche discipline in hun ééne stift tegenover de woeligheid der 44 universitaire colléges, talentvolle docenten, geschikte methodes, de gratie der nieuwheid steeds welkom in Frankrijk en de belangstelling die zich hecht aan een gewaagd en moedig bestaan. Allengs vestigde zich 't crediet der orde: haar bloei nam zigtbaar toe: aan de vervolgingen der Universiteit wist zij te ontsnappen: aanzienlijke prelaten won zij voor zich: vooral in Gregorius XIII vond zij een krachtigen steun, toen zijn bul ‘Quanta in vinea Domini,’ haren lof verkondend, bij vernieuwing haar regt om te doceren en academische graden te geven bevestigde. Evenzeer bleven zij ouder de verschillende koningen in aanzien: Hendrik III kwam in 1582 den eersten steen leggen voor de kapel van 't collége, met milde hand der school eene beurs voor 12 arme scholieren reikend. En mogt al in de troebele jaren vóór 1594, en na Châtels aanslag op 't leven van Hendrik IV, een oogenblik hunne zon achter wolken schuil gaan; de politiek bragt eerlang (1603) 't verjaagde corps terug. Immers toen onder de Ligue alle andere scholen tot stallen waren ingerigt geworden, toen de koeijen en kalveren de studenten heetten der Universiteit, werd het Clermontsche collége alleen niet gesloten, en bij 't herstel der rust dacht menigeen met blijdschap aan dat flinke Jezuï- | |||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||
ten collége: veel bekwamen in den lande wenschten zijne herstelling om door aemulatie het vadsige corps universitairen te wekken. De vorst schonk, in weerwil van Richer en Harlays vertoogen, litterae patentes tot herstel. Wat de orde met haar veelgeliefden Hendrik verloor, won zij na menig hard proces onder Lodewijk XIII weder. Het eind van een der merkwaardigste pleidooijen (1612) was, dat de provinciaal en superieur ter griffie van 't Parlement eene verklaring neerlegden inhoudende: dat zij zich voegden naar de leer der Sorbonne wat betreft 'skonings persoon, zijne autoriteit en de vrijheden der Gallicaansche Kerk. In 1618 eindelijk werd, bij gelegenheid van eenen twist onder de universitairen, op verzoek der geestelijken en van den adel, het collége van Clermont als openbare school ter voorbereiding voor academische graden door den vorst erkend en door 't Hof bij publieke aanplakking, bekrachtigd. Sinds dit tijdstip nog geregelder ontwikkeling: herbouw en aankoop van localiteit: 't bekoorlijk landgoed van Gentilly wordt de ooft- en moestuin van Clermont, de plek waarheen de scholieren hun vrolijke wandelingen (ire ad campos!) rigtten. En de abt van Cluny (Richelieu) wist te bewerken dat het belendende collége van Marmoutiers in 1641 aan de Eerwaarde Vaders in koop werd afgestaan. Zoo spande, uiterlijk zoowel als innerlijk, het Jezuïtencollége de kroon in 't gouden tijdvak der klassieke letteren. Ja, in 't gouden tijdvak der klassieke letteren! Immers toen de zon van Lodewijk den Groote aan de kim verrees, vierde de studie der Latijnsche classici hoogtijd in Frankrijk. De Latijnsche taal, door alle beschaafde mannen beoefend, was ook, als ten onzent, een opvoedingsmiddel der door fortuin en geboorte meest uitstekende vrouwen. Treffende punten van vergelijking zou een schildering leveren der ‘gelukkige zalen waar 't weeuwtjen in spookt,’ met een avondje bij mad. de Lafayette en mad. de Sévigné, aan welke Segrais en Ménage de schoonheden van Virgilius ontvouwden. In de schitterendste dagen van Lodewijk XIV's regering, toen de echtgenoot van den dauphijn, toen de markiezin de la Sablière, toen mad. de Fontevrault Cicero bestudeerden, klonk aan 't beschaafdste hof van Europa de aanhaling van een Latijnsch vers eer galant dan pedant. De hofdames met de hertogin van Bouillon aan het hoofd bragten in 1670 François de Harlay een bezoek, om hem geluk te wenschen met zijn benoeming tot aartsbisschop van Parijs. ‘Formosi pecoris custos!’ zeide de prelaat haar ontvangende. - ‘Formosior ipse Monseigneur!’ hernam de hertogin juist ter snede: want François de Harlay was zeer schoon van uiterlijk. Wel moest dus eene school hoog staan aangeschreven die, zooals 't collége van Clermont, de Latijnsche taal als hoofdvak met tal van wakkere meesters op bevattelijke wijze doceerde en die, terwijl zij vooral op de ligchamelijke ontwikkeling lette, door ruimte van personeel de in Frankrijk steeds hoog gewaardeerde surveillance beter dan andere scholen hield. Als opvolgers van Auger en Maldonat staan in de philosophie vermeld, Garnier, Cellot, Vavasseur; in de wiskunde worden genoemd Bourdin, d'Harrouis, Pardies, Challes, de Fontaney, Gouye; in de rhetorica Briet, Jourdan, Cossart, Lucas, de la Ruet | |||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||
Jouvency, le Jay. Vooral het toezigt, de opvoeding was, vergeleken met die van andere colléges, zorgvuldig en liefdevol. 't Collége van Clermont bevatte 800 personen waarvan 400 pensionnaires en 100 bedienden: de overige 300 waren in de opvoeding en als docenten werkzaam. Een aantal hunner, om hunne uitgebreide wetenschap bekend, woonde in 't gesticht en vormde eenen studieraad. Doch hunne taak bepaalde zich daarbij niet: zij verdeelden onderling het toezigt op de kostschool op deze wijze. Elk kweekeling koos één dier Vaders tot zijn vertrouwde: deze werd zijn mentor, die hem aanmoedigde in 't goede, hem verzoende met zijn meesters, die hem te hulp kwam in neerslagtigheid, in die kritieke oogenblikken waarin de jongeling geen gevaarlijker vijand heeft dan zich zelv'. Onder deze zachtzinnige paedagogen die zich tot vrienden maakten der scholieren om ten goede op hen te kunnen werken, komen de namen voor van Fronton du Duc, Salien, Vigier, Sirmond, Caussin, Bagot, Labbe, Rapin, Bouhours, Commire, Houdry, Tarteron, Lallemand. Als zij op de speelplaats verschenen, waren zij terstond door hunne pupillen omringd, die het spel staakten om bij hen te zijn. Met hen gingen zij in den tuin om bloemen te analyseren, of wel naar de bibliotheek. Daar bewoog zich elk, waarheen zijn lust hem trok. De een wilde oude handschriften ontcijferen, een ander platen en medailles beschouwen, een derde stond stil bij het kabinet van natuurlijke historie, anderen bestudeerden de bewegingen der hemelglobe of volgden op de wereldkaart de vorderingen der missies van 't genootschap. Zij beschouwden gretig de belangrijke zaken, die de Eerwaarde Vaders uit China en Indië hadden gezonden. Zij ontmoetten en konden spreken met de zendelingen kortelings uit Azië teruggekeerd, zij vonden, op verschillende tijdstippen, Hardouin, Buffier, Germon bekend door zijnen strijd met de Benedictijnen, Ménétrier den auteur van geachte werken over numismatiek, Sanadon, Souciet, Tournemine, geleerd criticus en los schrijver in dichtmaat en proza, Porée, den geleerden en geestigen Bougeant, Brumoy den vertolker van 't Grieksch tooneel, onder zooveel andere geleerden van 't genootschap, die hunne gezette uren van bijeenkomst hadden op de boekerijzaal. Het alom gevierde collége van Clermont, bij een tooneelvoorstelling door den grooten Lodewijk bezocht en als ‘zijn collége’ aangenomen, ontving in 1674 in zwart marmer boven de deur het opschrift Collegium Ludovici Magni: het werd in 1682 bij litt. pat., als de stichting van den vorst erkend, met den naam van Collége Royal vereerd: het ontving het regt zijn wapen te voeren en bekrachtiging aller vroegere regten en beneficiën. 's Vorsten gunst was dan ook de Hermesstaf die den eersten adel des rijks naar 't Jezuïten collége dreef: de geslachten van Conti, Bouillon, Rohan, Soubise, Luxembourg, Villars, Montmorency, Duras, Brancas, Grammont, Boufflers, Richelieu, Nivernais, Mortemart, Broglie, Crequi, d'Estrées zonden hunne knapen, die elk hunnen leermeester en bediende kregen. Van de 500 thans verschijnende élèves kwamen er slechts de helft in de gewone schoollocalen, de anderen waren in bijzondere kamers ingedeeld onder het toezigt van praefecti studiorum. Veel strekte het collége de Louis-le- | |||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||
Grand tot aanbeveling. De uiterlijke discipline was niet streng. 't Wordt den Jezuïten tot lof nagegeven dat zij, bij het heerschend pedantisme, ja bij de vaak barbaarsche hardheid der universitaire scholen, zich onderscheidden door een zachte, humane behandeling hunner kweekelingen, door een vriendelijken, vertrouwelijken omgang met hen, vooral ook door spaarzaamheid in 't bezigen van straffen en ligchamelijke kastijding. ‘Het moet een stelregel zijn van den docent - zegt het Landsh. Lehrpl. - de jongelieden liever zacht en goedig dan streng te bejegenen. Men moet den ouden naam der Soc. J. in eere houden, dat zij de jeugd leidt minder door vrees voor straf en door hardheid dan door vrees voor schande en door den prikkel der eerGa naar voetnoot(*). Naauwkeurig kon verder, met het groot personeel, het toezigt zijn. Dag en nacht, bij het leeren en spelen, overal waren in de school-, werk-, slaap-, speellocalen, op de gemeenschappelijke wandelingen zoowel als bij het uitgaan van een enkelen kweekeling, leeraren of toezieners aanwezig. Dit toezigt was voor veel ouders uitlokkend: het stond in verband met de inrigting van 't genootschap, welke de leden verpligt nergens, hetzij op reis, hetzij te huis of in de kerk, alleen te zijn maar minstens met twee te zamen, opdat de een in staat zij het kwaad des anderen aan zijn biechtvader of superieur mede te deelen. Overigens voedt de orde op niet alleen tot religie en deugd, maar ook tot geschiktheid voor deze aarde. Op een goede uitspraak, het schrijven eener schoone hand werd gelet, maar niet minder op een innemend voorkomen, goede manieren, een gemakkelijken, hoffelijken toon in den omgang met menschen. - Lokte reeds dit acht geven op de vormen de aanzienlijken; hunne zonen konden die op aangename wijze leeren. Immers behalve tot verlustiging en om te pronken kon het jaarlijksch opvoeren van tooneelstukken tevens dienen om den jeugdigen kunstenaars een goede houding, vlugheid, zekerheid in 't optreden en in de conversatie bij te brengen; terwijl grappige spelen, gymnastie, muzijk, dansen, schermen, paardrijden, roeijen, voorts veel vacantiedagen en tusschenpoozen, doorgebragt op de landgoederen die bijna ieder Jezuïtenhuis bezat, den jongelieden van adel het verblijf in 't collége veraangenaamden. Tot niet minder aanbeveling strekte de zorg der Jezuïten voor het ligchaam en de gezondheid. Even als de ordeleden zelve in kost, kleeding, woning allezins zelfverloochening betrachten, maar niet onbezonnen, niet overmatig moesten zijn in de dooding des vleesches: even als zij zelve werden gewaarschuwd tegen alle buitengewone inspanning des geestes, - evenzeer werden hunne kweekelingen te dezent opgebragt met beleid. De meeste colléges en pensionnaten onderscheidden zich door gezonde ligging, door ruimte en reinheid der verschillende vertrekken, school-, studie-, woon-, slaap-, ziekezalen - ja niet zelden waren zij, - gelijk men teregt heeft aangemerkt - op een te weelderigen voet geschoeid. In alle uitwendige levensbehoeften, kost, kleeding, wasch werd door een voldoend meestal mannelijk personeel allerzorgvuldigst voorzien. Bij de kleeding der kweekelingen werd niet | |||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||
alleen op gezondheid, reinheid, voegzaamheid gelet, maar ook de ijdelheid kreeg bij zonen van aanzienlijken huize hare schatting. Zoo droegen - zegt Lindenkohl - te Palermo de kweekelingen van 't Collegio Nobili blaauwe uniformen, zijden kousen, korte, witte, met goud afgezette broeken, een driehoekigen hoed, de uitstekendste scholieren kregen een blaauwen band, een lelie aan een blaauw of als hoogste onderscheiding aan een rood lint. - In alles wat strekken kon om door uiterlijken welstand te imponéren, zich aan te bevelen, uit te lokken - men leze bij Wagenmann de voorbeelden der met marmer rijk uitgedoschte gebouwen, en het schemert zelfs in Émonds apologie door - had de Societas Jesu geen wederga....
Maar wij hebben onzen voet reeds gezet op het terrein der Ratio studiorum. De lezer die meent in dit geschrift een zamenhangende schets van opvoeding en onderwijs te vinden, zal zich zeer bedriegen. 't Is niet een levend beeld, het beligchaamde idee van 't Jezuïtenonderwijs dat u hier tegentreedt; maar afzonderlijke ledematen worden u voorgehouden en in hunne functiën zeer minutieus omschreven. Karakteristiek is de Ratio verdeeld in 28 hoofdstukken, bijna alle Regulae: Reglement voor den provinciaal, reglement voor den rector, voor den praefectus studiorum, enz. enz. Aan een iegelijk hunner is zijn werkkring stipt afgebakend: daarbuiten gaat zijne bevoegdheid niet: als een integrerend deel der machine werkt hij, zonder inzigt te hebben in 't geheel, een inzigt dat den generaal behoort. Als we nu de in deze abrupte regulae verstrooide noties bij elkander halen, dan verkrijgen wij in hoofdtrekken het volgende beeld. De Jezuïtenschool is in twee afdeelingen gesplitst, in Studia inferiora en Studia superiora. Over beide staat één rector, die twee praefecti - voor iedere afdeeling één - onder zich heeft. De Studia inferiora, aan een gymnasialen cursus gelijk, bestaan uit vijf klassen.
De 4 eerste klassen duren elk 1 jaar; in de Rhetorica blijven de leerlingen 2 jaren. Grammatica is het begin, rhetorica het eind en doel der gymnasiale vorming. ‘Vaardigheid in het spreken en schrijven - zegt het Landsh. Lehrpl. is het doel der gramm.’. De leerling moet het Latijn meester worden als een levende taal: het wordt hem geleerd volgens de spreuk ‘lege, scribe, loquere!’ Volledige kennis eener taal - zegt het Studieplan elders - bezit slechts hij die haar lezen, schrijven en tevens spreken kan: dat doel beoogt en bereikt de school der Soc. J.. Op allerlei wijze wordt den scholieren eene copia van Latijnsche woorden en zegswijzen bijgebragt, een boek daarvoor (Promptuarium) aanbevolen, een Amalthea over de vreemdsoortigste zaken op de 3 laagste klassen gebruikt, ‘opdat door de menigte en verscheidenheid der phrases de schrijfwijs kleuriger, schooner, deftiger worde.’ Ten voordeele van 't Latijn onderdrukten | |||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||
de Jezuïten de landtaal - de vulgi sermo gelijk zij altijd in de Rat. studiorum heet -. Deze mag op school niet gebruikt worden: straf treft den overtreder van 't verbod, tenzij hij in den loop van den dag een medeleerling aanwijze, die zich insgelijks in de ‘gemeene’ taal heeft uitgedrukt. Om tot Latijnspreken aan te vuren - zoo heet het - prijze men veelvuldig de sierlijkheid der taal, men betooge hoe smadelijk het voor een kweekeling in de Latiniteit is geen Latijn te verstaan. Voor ons - zegt verder het Studieplan - kunnen de heidensche schrijvers der klassieke oudheid slechts in zooverre waarde hebben, als zij dienen om den stijl te vormen. - - Stijlvorming, niets verder, niets meer bedoelen wij.’ - ‘Daarom is hunne leenspreuk, in verband met hunne zucht naar eenheid, ‘Imitare Ciceronem.’ Immers gelijk St. Thomas in de theol., in de philos. Aristoteles, zoo is Cicero schier als doctor der humaniora gecanoniseerd. Hem reiken allen gaarne den eerepalm. ‘Daarom volgen zij, die door hunnen bijzonderen smaak verleid een van Cicero te veel verschillenden stijl als schooner voortrekken, eene methode die aan ons genootschap en aan den ijver voor gehoorzaamheid geheel vreemd is.’ - Omdat Cicero het hoogste voorbeeld ter navolging is, wordt hij ook op alle klassen gelezen: in de 3 laagste klassen de Epp. ad fam.. In 't spreken en schrijven moeten de scholieren slechts uitdrukkingen bezigen, die zij door zijn voorbeeld kunnen verdedigen. - Evenzoo haalden zij hunne Latijnsche gedichten schier uitsluitend uit Reminiscenzen van Virgilius bijeen. ‘Ons geheele studieplan is er op ingerigt - zoo luidt het verder - om de jongelieden de ééne ware Kerk trouw te doen aanhangen. Dat beoogen wij in 't grootste en in 't kleinste.’ Arbeidende aan de uitbreiding van Romes hierarchie, die met haar dogma ook hare officiëele taal voortplantte, moesten de Jezuïten wel de moedertaal terug-, de Latijnsche in hunne scholen vooropzetten, om, zoo zij hoopten, het geestelijk wereldrijk te stichten en de wederstrevende eigendommelijkheden der volken op te lossen. Immers ook de kerkelijk geautoriseerde Vulgata was Latijn, Latijn al het liturgische, zoodat in alle katholieke kerken der aarde het Latijnsche Breviarium Romanum gebruikt en daarvan in geen woord afgeweken werd. Met het Latijn noemt het studieplan in éénen adem het Grieksch, zeggende: ‘Het is onwaar dat ge het Latijn of Grieksch magtig zijt, als ge het niet kunt spreken. De Jezuïten en hun scholieren vermogten beide, spreken en schrijven. Vele schreven hymnen, oden en andere gedichten in 't Latijn en Grieksch, hoedanige slechts een Latijnsch of Grieksch poëet schrijven kan. De bibliotheken der Societeit bevatten werken door Jezuïten geschreven, waarin redevoeringen, geschiedenissen, epische gedichten (bvb. Christiaden) in de Lat. en Gr. taal voorkomen die den klassieken stempel dragen en wier auteurs, wat uitdrukking en techniek betreft, naast Demosthenes en Cicero, Thucydides, Livius en Tacitus, naast Virgilius en Homerus ten volle eene plaats verdienen’. - Weiter kann man wohl das Maul nicht aufthun wie dieser Jesuitenfreund, zegt von Raumer hierop met de woorden van F.A. Wolff, en behalve dat die lof der Jezuitenschool geweldig | |||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||
overdreven is (gelijk blijkt uit de Rat. stud. waarin het Grieksch eene zeer nederige rol speelt), is het een feit dat het genootschap eerlang deze taal, althans in Frankrijk, geheel liet glippen. Even als de oude Universiteit dit vak, bloeijend door de studiën van een Erasmus, een Budaeus, een Henr. Stephanus, alras verwaarloosde: even spoedig werd het geminacht door de corporatie die als haar mededingster optrad. De weinige liefde der Jezuïten voor het Grieksch is begrijpelijk. Het had ter vorming der classieke school, welke der Reformatie den weg hielp banen, veel bijgedragen. Het was verder de taal van den grondtekst des bijbels, met welke het Protestantisme tegen de Roomsche Kerk argumenteert. Gelijk het Latijn de taal der Vulgata, de taal van het katholicisme was, zoo konden zij het Grieksch beschouwen als de taal der ketterij. Het doel dat de Jezuïten met hun onderwijs hadden stelde hun - gelijk wij zeiden - het beoefenen van 't Latijn, als een levende, als de voor hen meest levende taal ten pligt, maar maakte hen onverschillig, zoo niet achterdochtig jegens het Grieksch. In de Rat. stud. komt p. 118-149 ed. meae) onder de Regulae prof. inf. cl., med., supr. cl. gramm. onder de Reg. prof. human. et rhet., hier en daar het Grieksch voor; maar wat memorie- en huiswerk betreft alleen in de namiddaglessen. In de 1e klasse wordt een Grieksche grammatica-les opgezegd en aan die taal ruim ¼ uur gegeven. (Graecis paullo plus quadrante tribuatur). - In de 2de kl. ook Grieksche gramm. opzeggen, Gr. naschrijven en somwijlen een Gr. tempus opschrijven of een vraag beantwoorden over het Gr.. Hier is de tijd een ½ uur. - In de 3e kl. wordt een stukje van een Grieksch auteur opgezegd en paullo plus quam dimidia hora Graecis datur. - In de humanitas wederom recitatio als in kl. 3 en ¾ uur voor de Grieksche praelectio en scriptio. - In de hoogste klasse eindelijk het geheele 2e middaguur Grieksch. - Ziedaar het pensum dat, vergeleken met het Latijnsche, uiterst gering is. Die meer van het Grieksch moeten weten, hebben afzonderlijke cursussen (Academiae) in quibus academici bis aut ter in hebdomade certo aliquo, puta vacationis tempore, sic exerceantur, ut inde prodire possint, qui hujus linguae scientiam et dignitatem privatim ac publice tueantur (Reg. Rect. 7 p. 24). Behalve Latijn en Grieksch is het derde schoolvak Eruditio. Zij moet niet zoozeer in bepaalde les-uren als veeleer bij gelegenheid en in 't voorbijgaan worden gedoceerd. Wat tot eruditie behoort kunnen wij niet beter aangeven dan met de klassieke plaatsen der Rat. stud., die ook door von Raumer zijn aangehaald. ‘De eruditie - zoo lezen wij in de Reg. prof. Rhet. p. 119 - moet uit de geschiedenis en de zeden der volken, uit de getuigenissen der schrijvers en uit allerlei geleerdheid worden verzameld, maar spaarzaam en naar de bevatting der leerlingen.’ Op den wekelijkschen vacantiedag zal het soms geoorloofd zijn, in plaats van den poëet of historicus, ‘eruditionis causa alia magis recondita proferre, ut hieroglyphica, ut emblemata, ut quaestiones ad artificium poëticum spectantes, de Epigrammate, Epitaphio, Ode, Elegia, Epopoeia, Tragoedia, ut de Senatu Romano, de Atheniensi, de utriusque gen- | |||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||
tis militia; ut de re hortensi, vestiaria, de Triclinio, de Triumpho, de Sibyllis, et aliis generis ejusdem, modice tamen’ (p. 126). Ziedaar de geheele leerstof van 't Jezuïten Gymnasium. Wel wordt p. 82 der officiëele Ratio de Mathesis genoemd; doch zij behoort tot de Studia Superiora en wordt de 6 eerste jaren niet gedoceerd. In die hoogere afd. verklaart de docent aan de leerlingen in physica ¾ uur lang de elementen van Euclides, en als zij twee maanden aan den gang zijn, voegt hij er bij ‘aliquid geographiae vel sphaerae vel eorum quae libenter audiri solent.’ De eruditie of polymathie is dus eigentlijk de kern waaruit - wel is waar eerst in de 19de eeuw ‘toen de drang der tijden noopte op eenige punten van 't gebruik der vaderen af te wijken (Roothaan, 1832)’, - eenige Realia zijn te voorschijn gekomen, b.v. in het Freiburger schoolplan Geschiedenis, Geographie, Mathesis, onderwijs in de moedertaal. Doch dit zijn alle zeer moderne bijzaken.
(Wordt vervolgd.) Dr. A H.A. Ekker. |
|