| |
| |
| |
Mengelwerk.
Brieven van den ouden heer Smits aan zijn kleinzoon.
II.
Toen ik mijn brief, verleden maand, aan u op de post had gedaan, waarde jongen, kreeg ik hartkloppingen. Als ik er over nadacht, kwam mij de inhoud zoo sentimenteel zoetsappig voor, dat ik me er over ergerde. Ik verbeeldde me, dat ik u verveeld, en mij zelven belagchelijk gemaakt zou hebben.
Uw antwoord stelt me gerust op het eerste punt. Ge hebt de beleefdheid te zeggen, dat ge naar een tweeden brief verlangt, en ik verheug me daarover en trek de handschoenen aan, knoop mijn jas digt, zet mijn bril op den neus, verbeeld me u onder den arm te nemen en ga met u een oogenblik de wereld in. Doen wij dat, o mijn jongen, met een opgeruimd hart en met vasten tred. Verbeelden wij ons daarbij, dat de weg vrij is van alle steenen des aanstoots, dat wij alleen voor ons pleizier gaan, - en dat ons niets dan zonneschijn en geurige zephyren te wachten staan.
Het is immers in deze stemming, dat gij de ontdekkingsreis in de wereld begint, en voor het oogenblik gevoel ik me weêr jong aan uwe zijde, zwaai mijn kruk als of het een luchtig badinetje ware, - en en avant, mijn jongen!
Ik ben wel misschien even nieuwsgierig als gij om te zien wat ons op deze onze eerste wandeling tegenkomen zal.
Ik wed echter, dat ik uwe verwachtingen zoowat gissen kan! - Ge gelooft dat niet? - Luister maar, of ik niet weet hoe die zich zoo wat formuleren.
Gij zijt van uwe hoogte, als student, nedergedaald onder de kleine prozaïsche menschen, die ge, uit den schoot van uwe Alma mater zoo uit de verte bekeken hebt. Gij beziet die vervelende ploegers en zwoegers om het dagelijksch brood van naderbij, en met bevreemding merkt ge op, dat zij uw bijzijn onder hen in 't geheel niet schijnen op te merken. Ge hebt gehoord, dat er reuzen onder hen toefden - en ge ontwaart hen nog niet; - ge hebt zeker
| |
| |
geloofd, dat er vele dwergen bij waren, - en ook die ziet ge niet. De wijzen en de dwazen onder de menigte wandelen rond in hun conventioneel kostuum van ronden hoed en langen paletot gehuld en, o mijn jongen, zoo in 't voorbijgaan bekeken, gelijken zij ontzettend veel op elkaar.
In één woord, het valt u niet mede, dat ge om den derden man geen ‘eminent hoofd’ of geen kolossalen dwaas ontwaart; alles draagt zoowat den stempel der middelmatigheid, en loochen het als ge durft, - niets komt u vervelender en meer nietsbeteekenend voor, dan juist die middelmatigheid!
Ge hebt sympathie met Croesus en met Lazarus; - met den Titan en met den Pygmae, maar een mensch, die gewoon is dagelijks, zoo als gij en ik, een beafsteak te eten; die 's morgens en 's avonds geregeld opstaat en als een burgerman naar bed gaat, - zonder iets meer dan zijn pligt gedaan te hebben, heeft weinig aantrekkelijks voor uw naar wonderen snakkend oog.
Al uwe polsen jagen echter sneller bij iedere vrouwelijke gestalte, die u tegenkomt. Ge gevoelt u zeker, dat Venus u te gemoet zal zweven aan den hoek van iedere straat; ge draagt uw hart, zoo te zeggen, op de hand, en zijt gereed dit kostbaar geschenk aan de godin aan te bieden zoodra zij u nadert, en ge ergert u inwendig, dat gij het nog niet onherroepelijk kwijt zijt.
Want, tegen den schat, welken gij haar aanbrengt, zal de godin u de inspiratie geven, om groote dingen ten uitvoer te brengen. Gij zult de wereld veroveren om ze aan hare voeten neêr te leggen, - mits, en die kleine egoïstische reserve maakt gij u zelven nog onbewust, - mits de schoone u op den koop toe aanneme, - en gij zoodoende, weêr in 't bezit der wereld komt - en bovendien van de godin zelve.
Want, vriendje, roem en liefde, - ziedaar de twee zaken waarvan ge droomt, slapend en wakend, - en dat doet ge, met een instinkt, dat Goethe er toe bragt te zeggen: ‘der gute Mensch ist auch im Dunkeln sich des Weges wohl bewusst,’ - en roem zonder liefde, of liefde zonder roem, kan een vurigen jongen, als gij zijt, onmogelijk voldoen. Later zult gij wijzer worden, - vergeef me dit onbeleefde gezegde!
Als Venus u namelijk niet hebben wil, zult gij de nimf, die ge nu versmaadt, tot uwe sultane kiezen, - en als de Fama, met haar trompet, u steeds zoo ver vooruitstreeft, dat gij eindelijk begrijpt, dat zij niet in te halen is, zullen u de goedkeurende stemmen van weinige uitgezochten even welluidend in de ooren klinken als thans het wijd klinkende bazuingeschal van den Roem.
Inmiddels, mijn jongen, streef naar het hoogste en beste. Het leven is eene loterij en bevat vele kostbare prijzen - en alleen nieten voor hem, die geen inzet van eenige waarde waagt. - Welligt valt u de honderdduizend te beurt; - welligt een veel mindere prijs; - maar winnen zult ge zeker op den duur, als ge moedig volhoudt en u niet laat afschrikken door aanvankelijken tegenspoed, en door het jammergeschreeuw van de kniezers, die eigenlijk niet mede spelen en uit nijd u aan de rokpanden terugtrekken als gij in den tempel des geluks wilt binnen stormen.
En waarlijk, zoo als ik u in mijn laatsten brief verzekerde, ik gevoel op- | |
| |
regte sympathie met uw streven. 't Is niet door neêr te zitten met een kaal boterhammetje in de hand, dat men regt krijgt op de getruffeerde schotels van dit leven. Neen; - men moet er de hand naar uitstrekken, zijn best doen ze te verdienen, - en als men dit niet kan, - dan eerst toont men zijne wijsheid, als men zijn korstje met een tevreden gemoed weet af te knagen en ootmoedig te bekennen: ‘ik heb niets beters verdiend!’ - Het is welligt de hoogste wijsheid als men daarbij in gemoede de goede dingen die men zelf niet bereiken kan, aan anderen gunt, - en nederig den rug kromt om een ander, die ze meer verdient, hooger te helpen klimmen. Maar dit is iets waartoe de minste menschen komen, en uw geachte grootvader heeft het zelf nog niet zoo ver kunnen brengen.
Dit is over het algemeen ons ongeluk. Wij weten al heel spoedig wat goed voor ons en anderen is; maar het valt dikwerf verbazend moeijelijk het in praktijk te brengen, en nog op mijn ouden dag, met eene aanmaning van de jicht, kan ik tusschenbeide een goed glas wijn en een fijnen schotel niet onaangeroerd laten voorbijgaan.
Daar zit juist de knoop, mijn beste jongen. Doorgaans lijden we minder van hetgeen wij ontberen moeten, dan van hetgeen wij genieten, - en dat niet goed voor ons is.
Steek uw manilla op, en lach me uit, als ge wilt; - dat is slechts een gevolg van den overmoed der jeugd; - later zult ge inzien, door de ondervinding wijzer geworden, dat ik den bal niet zoo geheel mis sla.
Inmiddels vergeet ik, dat we op de wereldstraat zijn, zoo keuvelende te midden der drukte. Maar ook die drukte valt u dadelijk tegen. Ge ziet er zoo weinig variatie in. Piet en Klaas draven naar de markt om hunne waren, tegen den hoogsten prijs aan den man te brengen.
Kees en Jan doen hun best, die waren zoo goedkoop mogelijk te krijgen. De eene op de beurs, de andere in de geregtszaal, - het is hetzelfde platprozaische streven naar dikke boterhammen, finantiële of politieke, - mits zoo vet mogelijk gesmeerd! ‘Waar is de poëzij van het leven?’ roept ge uit, - ‘en hoe zal ik me ooit te huis gevoelen, in zulk een vervelend gewoel.’
Mijn beste jongen, de poëzij van dit leven is er toch wèl, al ziet ge ze niet. Geloof me, ze is er nog, even krachtig bloeijende als in de klassieke oude tijden, die sommige dweepers zoo geneigd zijn te betreuren. Maar ze heeft een anderen vorm aangenomen; - ze is, voor den oppervlakkigen waarnemer, verborgen onder de conventionele vermomming der maatschappij; - eerst als men die taaije korst afrukt, ziet men daaronder de bonte bloemen kiemen en bespeurt men de heerlijke geuren, waarnaar gij zucht.
Want, o jeugdige held, verbeeld u niet, dat gij zelf anders zijt dan anderen. Denkt gij, bij voorbeeld, dat iedereen onder uw dagelijkschen jas uwe hoogvliegende adspiratiën ontwaart? - Ziet men in u iets anders dan een individu van de groote menigte, die onafgebroken voorbij stroomt naar de eeuwigheid? - Wel neen! En - dat zoudt ge ook niet willen. Er is iets heiligs en maagdelijks in al het beste wat in den mensch zit, en gij knoopt zelf uw rok digt en ver- | |
| |
bergt onder conventionele nietigheden voor het oog der menschen al wat werkelijk schoon en verheven in u is. En er zijn duizenden anderen in uw geval. Het is een vreemd iets, maar toch waar, dat wij menschen, tegenover elkaar in de wereld, heel veel hebben van digtgekurkte flesschen, vol kostbaren wijns; wij liggen op, of staan naast elkaar, met onze glazen omhulsels en merken niets van onzen wederzijdschen kostbaren inhoud. Wij doen lange reizen met elkaar, gepakt in hetzelfde schuitje, geschommeld op dezelfde baren; - maar wij blijven digtgekurkt en toegelakt, en 't is al wel, als wij tot het vermoeden komen, dat de inhoud van onzen glazen buurman, als wij er maar bijkomen konden, kostbaar is, en het is tevens belagchelijk en aandoenlijk, als zoo'n ongelukkige door een harden schok welligt verbrijzeld wordt, te hooren hoe wij onze verbazing uiten over de inwendige waarde, die thans, op eens, nu het te laat is, geopenbaard wordt, en welke wij, hoe scherpziende ook, nog niet ontdekt hadden.
Ik bid u dus, mijn jongen, ga de menschen liefderijk te gemoet. Zoek vele kurken te trekken, als ik het zoo uitdrukken mag, en als u dat gelukt, zult ge meer en beteren wijn vinden, dan ge geneigd zijt voorloopig te gelooven.
Want het is eene stellige waarheid, dat het over het algemeen gemakkelijker valt de ondeugden en gebreken van de menschen, dan hunne goede hoedanigheden te ontdekken.
En dat is heel natuurlijk. Wij zijn, o mijn jongen, zoo overtuigd van onze eigene voortreffelijkheid, dat we het als iets dat van zelf spreekt, beschouwen, dat iedereen die erkennen zal; - en wij zijn zoodanig verblind voor onze kleinere gebreken, dat wij er niet aan denken ze te verbergen.
Houd dit in het oog als gij kennis wilt maken met uwe medereizigers op den levensweg, en ge zult zien dat ik me hierin niet vergis. Daarom wees ook niet te keurig in het zoeken van kennissen als ge begint. 't Is niet volkomen waar, dat wie met pik omgaat, daardoor besmet moet worden. Integendeel: men krijgt er, als het reukorgaan nog onbedorven is, een afkeer van, dat wel eens zeer heilzaam werkt.
Ik verklaar u ook, in moede, dat ge 't onmogelijk vermijden kunt tusschenbeide met pik in aanraking te komen in deze wereld.
Als ge door wind en weêr loopen moet, betaamt het u niet bang te zijn voor den modder; - ge behoort alleen u goed daartegen te wapenen. - Als ge dit doet, zal niets doordringen om uwe kostbare morele gezondheid te benadeelen. Het zedelijke werkt even voordeelig als het ligchamelijke verhardingsstelsel op een flinken jongen. Het is dolzinnig hem onwetend te willen laten van al het kwaad, dat er in de maatschappij spookt. Een der verleidelijkste kanten daarvan is het onbekende. Dat werkt krachtiger dan men zich soms verbeeldt. - Ruk dus onbevreesd den sluijer van het aangezigt der ondeugd, - en, geloof me, ze zal weinig aantrekkelijks meer voor u hebben.
Maar gij luistert slechts half naar deze diepzinnige redeneringen. Ge wilt liever zelf zien en oordeelen en handelen, dan door mijn bril te kijken. En ge hebt gelijk. Voor alle dingen bewaar uwe zelfstandigheid. Want ‘een mensch is een mensch’ en het is juist door zijne individualiteit, dat hij zich onderscheiden
| |
| |
moet en zijne hoofdbekoorlijkheid behouden.
Ook voor het schoone geslacht, dat zoo'n gewigtige rol in uwe (en in onzer alle) handelingen en gedachten speelt, - noem het zelfstandigheid, oorspronkelijkheid, wat ge wilt, - het is altijd deze hoedanigheid, welke mede den grootsten invloed uitoefent op de lieve leden van het zoogenaamde zwakker geslacht. Daarom zoeken de vrouwen ‘helden’ tot hare uitverkorenen, en, ik bid u, dit woord, als gij eener vrouw wilt bevallen, in de beteekenis welke zij daaraan geven, op te vatten.
Mag ik u dat wat nader uitleggen? - Als de schoone Psyche haren afgod zoekt, maakt zij zich evenmin een bepaald denkbeeld van hem, als gij dit doet van haar. Hij moet slechts een ‘held’ wezen; maar, vraag ik u, - aangenomen dat gij eene Psyche vinden kunt, - wat zal zij heldhaftigs in uw gedrag of in uwe handelingen ontdekken? - Denkelijk niets. Want, al ontbreekt het u niet aan den aanleg om als held op te treden, de omstandigheden zullen u hoogstwaarschijnlijk niet de gewenschte gelegenheid daartoe bieden. - En het is de gelegenheid, die niet slechts den dief maar ook den held maakt.
Dat belet echter niet, dat gij Psyche hebben wilt, en ik geef u de geruststellende verzekering, dat zij u ook niet aan de wanhoop ter prooi zal laten.
Maar hoe haar te winnen? - Hoe uwe heldhaftigheid te toonen?
Mijn jongen, wees bij haar natuurlijk. Zie daar, in één woord, het groote raadsel van uwe houding tegenover de vrouw opgelost.
Ge glimlacht en vindt dat al te eenvoudig en gemakkelijk.
Jonge kwast, die ge zijt! Ge valt in den strik, welken ik u gespannen heb. Want ge weet niet wat het beteekent, natuurlijk en eenvoudig tegenover eene vrouw te durven zijn. Wilt ge dat wezen, dan ban elke gedachte uit uw hart, die gij haar niet zoudt willen laten lezen.
Laat niet slechts geen enkel woord over uwe lippen komen, dat haar een blos kon aanjagen; maar gewen u er aan ook in hare afwezigheid, niets te doen of te denken, dat in haar bijzijn u een blos zou aanjagen.
Wilt gij het reine, onschuldige meisje behagen; - welaan, blijf haar waardig, door zelf rein en onschuldig te zijn. - Het is alleen onder deze voorwaarde, dat gij natuurlijk en ongedwongen u kunt doen kennen, zoo als gij zijt, en u onbewust, eene zelfstandigheid en heldhaftigheid aan den dag leggen, die uwe uitverkorene, zoo zij u waard is, ik wil niet zeggen, dadelijk begrijpen, maar zonder feil dadelijk bewonderen zal.
En al bidt ge haar nog zoo zeer als ‘aan een engel’, ‘eene godin,’ wat ge wilt, - ook gij, van uw kant, wilt aangebeden worden. Zij zal u uit honderden en duizenden kiezen en haar leven aan u, aan u alleen toewijden. Niet waar, - met minder zijt ge niet tevreden? Maar daartegen zult ge haar steeds aanbidden, enz.
- Weet ge wat onder dat ‘enz.’ begrepen is?
Ge zult vergen, o mijn zoon, dat zij voor u en uwe huishouding zorge, - dat zij toeziet, dat er knoopjes aan uw overhemd zitten, zoo zij niet verpligt is, ze met hare eigene blanke vingers, welker toppen gij in de wittebroods- | |
| |
weken met verrukking kust, aannaaijen moet. Zij zal u dagelijks, sous peine van een zuur gezigt, het smakelijke maal op de tafel moeten zetten, en
en vooral ‘ruhen nimmer,’ als het de belangen van u en van uwe kinderen geldt. Dit is slechts een klein gedeelte van het straks aangehaalde ‘enz.’ - Daaronder behoort nog vooral, dat gij eerst haar slaaf, later haar heer zult worden; dat gij in den strijd des levens gewikkeld, door eerzucht geprikkeld, door ijver gedreven, uwe zoogenaamde ‘grootere zorgen’ en meer ‘belangrijke werkzaamheden’ zult hebben, - en slechts eene halve sympathie met de dagelijksche, huishoudelijke beslommeringen der godin, en dat gij vergen zult, dat zij den last daarvan grootendeels alleen drage.
En, jongen, het malle van de historie is, dat zij het doen zal, - en dat ook zonder morren, - en daarbij deel nemen aan al uw voorspoed en ongeluk, en u op den koop toe steeds voor een held houden!
Bedenk echter in uw hart, wie de heldhaftigste van beiden is, in negen gevallen uit tien, de man of de vrouw, en als gij het antwoord gevonden hebt, schrijf dan weder aan
uw liefh. grootvader,
Smits.
|
|