De Tijdspiegel. Jaargang 22
(1865)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijVertalingen en herdrukken.Mejonkvrouw La Quintinie. Naar het Fransch van George Sand. Utrecht, druk en uitgave van L.E. Bosch en Zoon 1864.Een geschiedkundig verschijnsel, zoo noemt de auteur haarGa naar voetnoot(*) boek, op het einde harer voorrede. Wat heeft ze juist geoordeeld met die classificatie. Ja, dat boek, roman als het is, toch is 't geschiedenis, want het is een teeken des tijds, 't is een verschijnsel, een daad in de geschiedenis der menschheid, 't is de stoute greep van | |
[pagina 336]
| |
een krachtige hand, die daar de verouderde, maar nog heftig weêrstand biedende bouwvallen aangrijpt; die de koornmaat opheft waaronder sedert lang reeds het licht had gegloord. Zie, er komen tijdstippen voor in de geschiedenis der menschheid, dat daar plotseling een licht schijnt op te gaan in de tastbare duisternis; toch is dat plotselinge slechts schijnbaar: 't heeft lang reeds gegloord, dat licht, maar verborgen en ongezien door wie niet scherp waren van blik, tot dat een moedige en krachtige hand zich uitstrekt en het waagt die beletselen weg te vagen en het volle licht te doen schijnen, beide over wie er zich in verheugt en wie er met schrik of met afschuw zich afwendt. Zulk een poging zien we in het bovengenoemd werk van George Sand. Wie ook maar met een weinig opmerkzaamheid, de verschijnselen en de beweging der Katholieke Kerk vooral in Frankrijk, heeft waargenomen, heeft het wel bespeurd, hoe in den boezem dier Kerk zelf, de druk harer leer en voorschriften voor lang reeds werd gevoeld, en slechts noode getorscht. Verre weg de meeste harer zonen dan ook, niet de hoog ontwikkelden slechts, maar ook die door opvoeding en maatschappelijke betrekking tot denken en zelfstandigheid gedwongen waren, schudden allengs dat juk, dat met zoo looden wigt drukte van zich, om door rede en geweten voorgelicht, de waarheid tegen te worstelen, of ook wel van het eene uiterste tot het andere overslaande het domme bijgeloof voor ligtzinnig ongeloof te verwisselen. Slechts de boeren, kinderen en vrouwen, - zeer eigenaardig door George Sand onder één rubriek gebragt, - bleven gewillig zich krommen onder den last, door angst en ontzag weêrhouden, om ook zelfs maar te klagen. Toch zijn het vooral de vrouwen op wie de geestelijke heerschappij het pijnlijkst drukt, hare verhouding tegenover den priester die de Kerk en de leer voor haar vertegenwoordigt, is van gevaarlijker aard dan die van den man, hij maakt zich van geheel haar ziel meester, hij handelt door haar. Maar zelve is ze er niet van bewust, ze gevoelt zich ongelukkig, rampzalig, soms, in hare huisselijke en echtelijke betrekking, maar ze heeft de oogen gesloten voor de oorzaak daarvan, ze durft den blik niet in en om zich slaan. George Sand rukt haar dien blinddoek van het gelaat weg. Ze heeft met vaste hand een greep gedaan in het leven der vrouw, in dier ziel zelve, en ze toont haar de slang die ze koestert aan den boezem en die haar 't harte doorknaagt, ze doet het venijn haar kennen, waarmeê ze zich de ziel en het geluk haars levens vergiftigt. Die slang, dat venijn, 't is niet de priester, 't is het dogma; het zijn de onverbiddelijke voorschriften der Kerk. Beide de vrouw en de priester, zijn de offers. ‘Mejonkvrouw La Quintinie’ is de geschiedenis van een priester, getuigt de auteur van haar werk. Maar 't is de geschiedenis van den priester in zijn betrekking en zijn invloed en verhouding tot de vrouw. Als daar de priester in zijn rang als biechtvader optreedt, door de Kerk daartoe geordend, om als zoodanig tusschen de echtelingen zich te plaatsen, en den man te verbannen uit de ziel zijner vrouw, en de vrouw te vervreemden van den man, aan wien ze zich slechts door grove, stoffelijke banden gekluisterd voelt, terwijl haar ziel den priester toebehoort, en als nu die fijn gevoelende vrouw tot waanzin wordt gebragt door gewetenswroeging over dien dubbelzinnigen toestand, zie, dan is het niet de priester, die de oorzaak is van dat alles, 't is de leer der Kerk, die hem in zoo onnatuurlijke verhouding tot haar plaatst, 't is de invloed dien hij ondanks zich zelf op haar oefent, waaronder ook hij lijdt en zich rampzalig voelt. Er zijn meer oorzaken nog die den priester aanleiding geven den mensch in zich te verloochenen en op te offeren, die hem | |
[pagina 337]
| |
als blind werktuig der Kerk tot listen en verraad de toevlugt doen nemen, waarvan zijn eigen ziel gruwt. De blik van George Sand heeft die oorzaken opgevangen, haar pen geeft er eenige van terug, met de juistheid en het talent die haar eigen zijn. Ze werpt geen steen op den priester, maar ze doet het licht der waarheid op den geest en de leer en de partij der Kerk vallen, en dat licht is hun brandmerk. Daarom noemden we haar werk een daad, 't is een kreet dien ze uit, om de slapenden en tragen te waarschuwen voor 't gevaar waarin ze leven. Maar of nu de door haar bedoelden dien kreet zullen verstaan, en of de blinddoek zal worden afgerukt, van wie ze voor de oogen heeft? Och, welligt zullen het er maar weinigen zijn. Maar 't is de roeping des menschen, de waarheid van nevelen en duisterheid te zuiveren, 't is aan God om de gevolgen te leiden. Daarbij moge ook de arme verblinde zich hardnekkig blijven afwenden van het licht, helder toch zal het in de oogen dringen van den ontwikkelde, van den sterkere, en de stem van George Sand zal duizend echos vinden, die haar kreet herhalen, want die verkondigt waarheid, en de waarheid waar ze eenmaal zich doet hooren is onuitroeibaar. En als nu de man van kennis en verlichting, die daar heeft geleerd te denken en den blik om zich te slaan, als hij maar de oorzaak heeft erkend, die ongeluk brengt over de zwakken en onkundigen, over den onwetende en de vrouw, en daardoor ook over zich zelven, hij zal van dat licht dan overstorten in hen, hij zal de hand hun reiken en ze opheffen, opdat ze vatbaar worden om de waarheid te aanschouwen, de waarheid die ook hen vrij zal maken van bijgeloof en zwakheid, van menschenvrees en geestelijke overheersching. De auteur mogt het daarom van haar werk getuigen, dat het verklaringen geeft van het tegenwoordige en een beroep doet op de toekomst. Nevens de rijke zedelijke waarde, die ‘Mejonkvrouw la Quintinie’ onzes inziens bezit, bekleedt het ook een hoogen rang als letterkundig voortbrengsel. De brievenvorm, door de hedendaagsche Fransche belletrie weder in eere gebragt, heeft het voorregt, de verschillende denkbeelden en opvattingen, die een schrijver verpersoonlijkt voor wil stellen, helder en diep te doen uitkomen. Onze auteur, heeft een uitnemend gebruik daarvan gemaakt. Ze heeft hunne beginselen, de beweegkracht hunner handelingen en woorden gepeild en gewogen: een taak waarvoor de veelomvattende geestesgaven van een George Sand wel werden vereischt, want niet maar de meest uitéénloopende karakters worden door haar geschetst, maar iedere godsdienstige rigting schier, zoo als ze in het tegenwoordige Frankrijk gevonden worden, zij is door haar verpersoonlijkt. De fanatieke, redelooze capucijner, die den godslasterlijkste banvloek zijn ambtgenoot en broeder in Christus tegenslingert, omdat de slaaf van Rome voor één oogenblik in hem door den mensch was overwonnen, wordt tot in de diepste schuilhoeken zijner gedachten voor u ontleed en bloot gelegd, even als de kalme wijsgeer, die gebroken heeft met wat er bezoedelds en verwrongens en misverstands aan de gewijde overlevering zich had gehecht, en nu met zijn rein menschelijk, met zijn Christelijk bewustzijn tot God nadert, om in Hem den Vader, en in alle schepselen diens kinderen te vinden, tot geluk en heiligheid en vrijheid bestemd. Ze doet u in de ziel der jonkvrouw binnendringen, waarin het redelijk Godsbewustzijn met de magt der overlevering en het ontzag voor kerkleer en priester worstelt, en gunt u den blik in 't gemoed des grijsaards, die afgestooten en verbitterd door de ellende die de priesterheerschappij over hem en zijn huis had gebragt, met dat juk, ook het zachte juk van Christus van zich heeft geworpen, om nu zonder God en zonder hoop zijn troosteloozen weg te bewandelen. | |
[pagina 338]
| |
De wufte jonge Franschman, die met het leven badineert, en zijn ernstigen jeugdigen vriend, die pal staat voor de waarheid en voor zijne overtuigingen, - al die persoonlijkheden, die daar als ontleed voor u liggen, ze zijn de openbaring, de beligchaming van de denkbeelden en de gisting en de uitéénloopende rigtingen die daar in het Katholieke Frankrijk woelen en zich verdringen. En de verlichte protestant dan, die daar van verre staat, wat geeft hem dat werk van George Sand? Ook voor hem, ook voor den denkenden, den bezadigden Nederlander is dat boek een verklaring van het tegenwoordige en een beroep op de toekomst. 't Is een verklaring van de teekenen des tijds: die teekenen te verstaan is wijsheid, 't doet een kalmen blik hem slaan in de toekomst: uit de duisternis zelve moet het licht voortkomen. Dat woelen en gisten en wrijven en botsen, dat moet de oogen voor de waarheid doen opengaan. God heeft het der menschheid opgelegd om al worstelend en dwalend tot de waarheid te naderen en haar te bemagtigen. Zou het protestantisme dien wenk niet meer behoeven? L - e. | |
Menschenwaan en Christendom. Een roman en geen roman, door A.H. van der Hoeve, predikant te Keppel. Tweede, vermeerderde druk, 2 dln. Amsterdam, J.H. Gebhard & Co.Kort na de verschijning van den eersten druk heeft de Tijdspiegel een beoordeeling van dit werk gegeven, die in meer dan één opzigt een aanprijzing was. Ofschoon het toch aan ernstige bedenking onderhevig is, of men den kunstvorm van den roman wel zoo geheel ondergeschikt mag maken aan een stof, die een ander dan aesthetisch belang heeft, getuigde het boek van den wakkeren dorpsprediker van zoo gevoelig hart voor het lijden van ons geslacht, van zoo helderen blik op de verschijnselen, van zoo veelzijdige ontwikkeling, dat men, eenmaal het genre aannemend, moest erkennen: dat is een voortreffelijk boek. De schrijver had juist gezien: ons beschaafd publiek, dat diep geschokt wordt door den ernstigen strijd der geesten op godsdienstig gebied, had behoefte aan een gids, die vrijheid met geloof, waarheid met godsdienst wil verzoenen. Velen hebben gretig de hand uitgestrekt naar een boek, dat over de ernstigste kwestiën een voldoend licht verspreidt: de tweede uitgave bewijst, hoe algemeen de behoefte is, waaraan van der Hoeve tegemoet wilde komen. Die uitgave is klein en net, en haar prijs binnen het bereik van het publiek, waarvoor het werk is bestemd. De hoofdinhoud heeft geen verandering ondergaan; maar de vorm is beschaafd en veredeld, zoodat naauwelijks één bladzijde de kritiek ontging, en sommigen werkelijk verdienden in een geschiedenis der Nederlandsche letterkunde een plaats te vinden. Uitbreiding onderging de inhoud door een nieuw hoofdstuk van 23 bladzijden over Renan's bekend boek: tot dit hoofdstuk heeft de schrijver zich blijkbaar goed voorbereid door naauwgezette overweging van Renan's werk en raadpleging van het meeste en het beste, dat er in en buiten ons vaderland over geschreven is. Zijn oordeel is gematigd: hij verloopt zich niet in de schimptaal, waarmede vromen den gloed van hun ijver voor Christus' eer hebben ten toon gespreid; hij laat zich niet verleiden tot de exclamaties der oppervlakkigheid, die uit moderne partijzucht het onbekookte voortbrengsel van fransche ligtvaardigheid tot in de wolken verheven heeft. Van der Hoeve is streng, maar billijk, en zijn oordeel getuigt evenzeer voor zijn christelijk gemoed als van zijn degelijk Nederlandsch karakter. Menig modernaster, als Jan Holland ze noemt, kan van den bezadigden prediker leeren, wat meer degelijkheid aan zijn zucht tot vooruitgang te paren, om de moderniteit de theologie niet te vergeten, en zich door de bezwaren meer heen te werken dan heen te slaan. De moderniteit zij op hare hoede tegen hare valsche | |
[pagina 339]
| |
vrienden, en zie toe, dat zij, met marktschreeuwers aan het roer, door den wind der ontkenning niet gedreven worde in het ruime sop van het vulgaire rationalismus, om eindelijk op de klip van het banale zich te bersten te stooten. De weldadige geest, die uit dit boek ons tegenademt, verkwikke menigeen, wiens geloof dreigt onder te gaan in de twisten over het geloof. | |
Het verborgen leven van Wallstreet. Een handelsroman. Uit het Engelsch van Richard R. Kimball, door W.J. Mensing. Amsterdam, P.N. van Kampen. 1863.In onderscheidene buitenlandsche tijdschriften, en ook binnenlandsche naar we meenen viel dezen handelsroman een gunstige beoordeeling ten deel. Wij kunnen ons met die uitspraak grootendeels vereenigen. De menschen- en wereldkennis die de schrijver in zijn werk heeft neêrgelegd, getuigen van een rijpe ervaring en van buitengewone gave van opmerking tevens. We gelooven dat het waarheid is zoo als daar de handelswereld door Kimball wordt beschreven. 't Zijn dubbele personen die zich daarin bewegen. Mensch in het huisselijk leven met een hart en een geweten, stipt in het waarnemen hunner uitwendige godsdienstpligten, naauwgezet en eerlijk in het afgetrokkene en in theorie, zijn ze slechts man van zaken in den handel: ijskoud en berekenend, kennen ze maar één drijfveer hun eigenbelang, erkennen maar één pligt, voor zich zelven te zorgen, met voorbijzien en opoffering van anderer belang en geluk. 't Zijn Christenen bij feestelijke gelegenheid of in theorie, 't zijn onchristenen in hun handelingen en tegenover de wereld. Dat zijn de dienaren door wie de handelsgod wil worden gehuldigd bij voorkeur, zoodanige verheft hij tot zijn gunstelingen. De held van het boek, Charles E. Parkinson is met zijn gezin het offer van dien handelsgeest. En wat hij daar lijdt en wat hij gevoelt onder den vernietigenden greep van dat monster. 't Wordt u met zoo levendige ware trekken ge etst, dat ge met hem en met de zijnen wel meê voelen en meê lijden moet. En hoe hij onder dat alles zich gedroeg. Wat hij deed en wat hij sprak, en hoe het eindelijk nog met allen afliep. We verwijzen den vriendelijken lezer, waarom ook geene lezeres, tot het boek zelf. Ze zullen zich de lezing niet beklagen en bij het vermeerderen van menschenen wereldkennis, geeft het welligt ook aanleiding tot een blik naar binnen. In de handelswereld vertoont de menschelijke ziel zich zonder vernis. De beschouwing daarvan leidt ongetwijfeld tot zelfkennis. Wij wenschen het alzoo in veler handen. L.. |