| |
| |
| |
Een werkmanszoon, die koning werd.
George Stephenson. Uit het Engelsch van Samuel Smiles, door A. Winkler Prins, te Amsterdam bij C.L. Brinkman. 1864.
De zoon van een werkman, van een daglooner, die zijn huisgezin moest onderhouden uit een inkomen van iets meer dan f 7 's weeks, en dat drie vierde eeuw geleden! Geboren in een armzalige hut, eerst eenig onderwijs ontvangende toen hij het zelf betalen kon, - want wat kon de vader afzonderen voor deze behoefte van zijne zes kinderen, - op kinderlijken leeftijd reeds zelf daglooner, koeherder, voor twee stuivers daags...... zou het wonder geweest zijn en niet veeleer volkomen natuurlijk, als hij gebleven was wat duizenden met hem waren en bleven: een blanke slaaf, van den zwarten slechts onderscheiden door de kleur zijner huid en door eene ietwat grootere lengte zijner keten?
En toch is 't slechts weinig beeldspraak, te zeggen dat hij koning werd. Geen koning, zoo als er zoo vele waren en zijn, die het werd enkel omdat toevallig zijn vader het ook was en die eene geschiedenis heeft, enkel omdat men nu eenmaal gewoon is om bij het volk ook den Koning te noemen. Ook geen Oostersche alleenheerscher, die hoog staat alleen omdat alles kruipt om hem heen, die een leven leidt vol klinkende praal en holle pracht, om aan het eind daarvan, zoo als de koning, die wijs genoemd wordt bij uitnemendheid - heeft niemand ooit aan ironie gedacht als hij dezen man zoo noemde? - oververzadigd en moe en mat te betuigen, dat alles, tot het zoeken naar wijsheid toe, slechts ijdelheid is en ‘kwellinge des geestes.’
Niet zulk een koning werd hij. Niet in stoffelijken zin werd hij als zoodanig erkend en geëerbiedigd, maar door duizenden als koning naar den geest: als spoorwegkoning. En hij werd het alleen door zijn ijzeren vlijt en stalen volharding, door zijn vasten wil, niet om dit eens te zijn, maar om te doen wat hij - en onder duizenden hij alléén - wist dat gedaan worden kon en dus zijns inziens ook gedaan worden moest. Toen hem die rang werd toegekend, geschiedde dit niet door slaafsche navolgers, die hem verhieven alleen in de hoop van met hem te stijgen, maar door hen die toonden zelf hoog te staan omdat zij hem begrepen en waardeerden. En toen hij eindelijk het hoofd nederlegde op zijn laatste aardsche legerstede, toen had hij wel reden om te spreken van ‘kwellinge des geestes,’ en des ligchaams daarbij; maar van ijdelheid en vruchteloosheid zijns arbeids kon geen sprake zijn. Hij had iets ‘nieuws onder de zon’ gewrocht en dus overvloedige reden om er dankbaar voor te zijn, dat het hem was gegeven geworden om zooveel te doen, al was dit in zijn eigen oogen misschien nog niet genoeg.
George Stephenson! Arbeiders zoon, die op lateren leeftijd door koningen als hun gelijke werd behandeld terwijl ge in waarheid boven hen stondt, die, meer
| |
| |
nog, geldkoningen den onwilligen nek deedt krommen onder het juk van uw genie.... hoe zijt ge zoo groot geworden?
Het voor ons liggende boek geeft antwoord op deze vraag. Deze verzekering, met de bijvoeging dat dit geschiedt in echt engelschen matter-of-fact-stijl, doorgaans alleen welsprekend door wat er vermeld wordt en niet door de wijze hoe, zou voor eene aanbevelende aankondiging van het boek kunnen gelden. Maar de lezer van de Tijdspiegel heeft het recht te eischen dat een oordeel, in dit tijdschrift uitgesproken, gemotiveerd worde: ik wil dus trachten een zij 't ook kort en daardoor eenigermate oppervlakkig overzigt hier te geven van wat dit boek behelst.
George Stephenson werd geboren op den 9den Junij 1781, in, of eigenlijk bij het dorp Wylam ergens ten westen van Newcastle aan de Tyne. Hij was op een na de oudste zoon van Robert Stephenson, machinist in de steenkolengroeve, waaraan het dorp zijn aanzijn te danken had en vader van nog vijf kinderen behalve George. Hoe bekrompen de inkomsten van dit huisgezin waren voor dat de kinderen groot genoeg waren geworden om zelf iets te ‘verdienen’, hebben wij boven gezien en ook op welke wijze George een begin maakte met zijn aandeel te leveren tot bestrijding der meest noodige uitgaven. Dit geschiedde eerst toen zijn vader verplaatst was naar Dewley Burn, als stoker bij het stoomwerktuig van de steenkolenmijn. Daar hoedde George de koeijen en maakte, met zijn speelmakker William Thorlwall, modellen van stoomwerktuigen uit klei en riet. Toen hij ouder werd en meer geschikt om te werken, moest hij de paarden voortleiden bij het ploegen, en knollen rooijen en dergelijk landwerk meer, waarvoor hij een verhoogd loon van vier stuivers daags verkreeg. Later werd hij daar met zijn ouderen broeder aan het uitzoeken van steenkolen - het sorteren - gezet en verdiende daarmede zes stuivers daags, en eindelijk, na nog eerst paardedrijver in eene naburige groeve te zijn geweest, bereikte hij daar het toppunt zijner jeugdige wenschen door, op veertienjarigen leeftijd, als hulpstoker te worden aangesteld bij zijn vader, met een loon van twaalf stuivers daags.
In deze en dergelijke betrekkingen bleef hij eenige jaren te Dewley en in den omtrek werkzaam tot dat hij, nu zeventien jaren oud ‘voor heel zijn leven geborgen werd’ door eene aanstelling als machinist, eerst bij Throckley Bridge en spoedig daarop te Waterrow, tegen een daggeld van vier en twintig stuivers. Voor zijn leven geborgen! Dit waren zijne eigene woorden, en inderdaad, wat wil de zoon van den daglooner meer, dan dat hij evenveel verdient als zijn vader! Elk ander in zijne plaats zou hetzelfde hebben gezegd; maar niemand deed zoo als hij. Al rekende hij zich ‘geborgen’ in den zin van tegen armoede beveiligd, juist dat hij dit was en op zoo jeugdigen leeftijd reeds, prikkelde zijn ijver aan in plaats van dien te doen verslappen. Dat het excelsior zijn zinspreuk was - laat het woord hem onbekend geweest zijn, wat doet er dit toe - toonde hij in een der merkwaardigste en sprekendste bijzonderheden
| |
| |
uit zijn geheelen levensloop. Hij, man door zijn rang en zijn daggeld en man door zijne forsche ligchaamsgestalte, hij ging in de avonduren, na twaalf uren arbeids elken dag.... naar school om lezen en schrijven te leeren. Op achttienjarigen leeftijd bragt hij het zoover, dat hij lezen en zijn naam schrijven kon.
Spoedig daarop kwam hij in de gelegenheid om nog meer onderwijs te ontvangen dan dit eerst mogelijk was, en leerde hij van Andrew Robertson, een schotsch geestelijke, rekenen in de avonduren. Dit kostte hem vier stuivers 's weeks. Hij verdiende nu reeds meer dan vroeger, welhaast als ‘regelaar’ aan de Dollymijn van tien tot twaalf gulden 's weeks, maar verzuimde toch geene gelegenheid om zich door eerlijken arbeid te bevoordeelen: de toekomstige ingenieur lapte schoenen in zijn tusschenuren. Laat hef nu zijn - zoo als zijn levensbeschrijver waarschijnlijk acht, - dat hij tot dezen bijna overmatigen arbeid werd aangespoord door de liefde, welke hij voor een dienstmeisje, Fanny Henderson, had opgevat, toch doen ons de beide hier vermelde bijzonderheden: het leeren willen, leeren om vooruit te komen naar den geest, en het schoenlappen, het verrigten van den eenvoudigsten handarbeid om geldelijk voordeel, een blik slaan in 's jongeling's karakter en aanleg, die ons met verbazing en bewondering vervult. Stel eens een werkman van den gewonen stempel, van zijne jaren en die dezelfde som wekelijks verdiende als hij. Wat zou hij geantwoord hebben als men hem voorstelde, niet om in beide opzigten maar slechts in een van beide, Stephenson's voorbeeld te volgen? Wat zou men nog in den tegenwoordigen tijd tot antwoord verkrijgen? Helaas, ik wenschte dat ik mij zelven van overdrijving kon beschuldigen als ik mij voorstel dat men van negen en negentig uit de honderd derzulken, aangaande het een zou vernemen: ‘wat zou ik er aan hebben, ik ben 's avonds te moe en ik kan toch niet bij de jongens gaan zitten’ en aangaande het ander: ‘wat, dit of dat bij de hand nemen, zelfs als ik in mijn eigen werk verzuimen moet? Komaan man! het lijkt er niet naar, dat is mijn werk niet, ik kan er mijn daghuur niet aan verdienen?’ Want niemand is zoo slap en zoo lui, dat hij zich niet even zou willen inspannen om althans eenige woorden
te vinden tot verontschuldiging van zijn gebrek aan arbeidslust en arbeidsmoed!
Om tot Stephenson terug te keeren en tegelijk eene proeve te geven van verhaaltrant en vertaaltrant in zijne levensbeschrijving, neem ik hier eenige regels uit het boek letterlijk over.
‘Onder de verschillende lapperijen van oude schoenen, die hem te Callerton werden opgedragen, zag George zich eens begunstigd met de taak om de schoenen van zijne beminde te verzolen. Men kan zich verbeelden, met welk genoegen hij zich aan het werk begaf en hoe trotsch hij er op was, dit te verrigten. Een zijner vrienden, die nog in leven is, verhaalt, dat hij, na het voltooijen van dien arbeid, de schoenen op een zondag-middag in zijn zak medenam, en dat hij ze gedurig voor den dag haalde om ze te laten zien - die aardige kleine schoentjes - en daarbij met geestdrift zijn vriend toevoegde: ‘Kijk eens, hoe kapitaal ik dat karrewei verrigt heb!’ Andere minnaars dragen een
| |
| |
hairlok, een handschoen of een zakdoek van hunne schoonen bij zich, maar geen mensch kon trotscher wezen op zulk een afgebeden liefdepand dan George Stephenson op de schoenen zijner Fanny, welke hij verzoold had: - een kapitaal karrewei!
‘Door de verdiensten van het schoenlappen te Callerton gelukte het George, zijn eerste guinje te besparen. Dat eerste geldstuk, overgelegd door een werkman, is geene zaak van gering belang. Wanneer het de vrucht is, zoo als bij Stephenson, van voorzigtige zelfverloochening, van vrijwillige werkzaamheid in ledige uren en van het weldoordachte voornemen om op te gaderen en uit te zuinigen met een gewigtig doel, dan is het overleggen van de eerste guinje de bron van veel goeds. Zij is het nest-ei, het begin der vermeerdering - de grondslag, om zoo te zeggen, van voorspoed en welvaart. Toen Stephenson deze geringe som had overgegaard, was hij er niet weinig hoogmoedig op, ja, vele jaren later herinnerde hem een vriend aan de uitdrukking, die hij bij die gelegenheid gebezigd had: ‘Nu ben ik een rijk man.’
Op een en twintigjarigen leeftijd vinden wij Stephenson te Willington Quay, als bestuurder van het stoomwerktuig dat diende om wagens geladen met ballast uit de rivierschepen, welke deze tegen eene kolenlading hadden geruild, tegen eene helling: den ballastheuvel, op te slepen. Daar trouwde hij, werkte in zijne tusschenuren aan een door hem uitgedacht toestel voor eeuwigdurende beweging, - in den volstrekt ongevormden werktuigkundige mag dit geene afdwaling genoemd worden, - of maakte, nu niet meer zich tot herstellingen bepalend, nieuwe schoenen, of herstelde uurwerken. Hij leerde dit aan zijn eigen wanduurwerk, toen het na een brand ten zijnent door het water onbruikbaar geworden was. Daar werd hem zijn eenige zoon Robert geboren, en een jaar later vertrok hij van daar naar Killingworth, de eigenlijke bakermat van zijne toekomstige grootheid. Zijne eerste ondervinding op die plaats was evenwel van den pijnlijksten aard. Hij was er naauwelijks gevestigd of zijne jonge vrouw overleed na een huwelijk van nog geen twee jaren duur. En daarmede begonnen voor Stephenson eenige jaren van bezwaren en verdrietelijkheden. Wel ontving hij kort daarna eene voor zijne toenmalige omstandigheden eervolle en winstgevende roeping naar Schotland, waaraan hij gehoor gaf; maar van daar naar Killingworth teruggekeerd, vond hij zijn vader, door een ongeluk van zijn gezigt en dus van zijne broodwinning beroofd, zoodat een groot deel der spaarpenningen van den braven zoon besteed werden om des vaders schulden te betalen en hem in zijne armoede te hulp te komen. Bovendien begon langzamerhand de opvoeding van des ouden mans naamgenoot, George's zoon Robert, dezen mede geldelijke bezwaren te veroorzaken, bezwaren wel is waar alleen voortkomende uit zijn innigen wensch om den jongen te doen verkrijgen, wat hij gevoelde dat hem ontbrak, maar misschien daarom des te pijnlijker. En wat hij nog van zijne spaarpenningen had overgehouden of op nieuw bespaard uit zijn daggeld aan de mijn en door
zijne oude hulpmiddelen: schoenmaken en uurwerken herstellen, waarbij hij nu ook het leestenmaken had gevoegd, - werd welhaast geheel verzwolgen door
| |
| |
dat hij, wilde hij niet tot de krijgsdienst worden opgeroepen - het was in 1808 en Engeland was toen, zoo als later, de ziel van den wederstand tegen des eersten Napoleons verpletterende magt, - zich voor veel geld een plaatsvervanger moest koopen. Kan het ons verwonderen dat onder die omstandigheden, terwijl een onophoudelijk oorlogen zijn vaderland teisterde en alle vooruitzigten benevelde, Stephenson er op bedacht werd om in een ander werelddeel eene betere toekomst zich te openen? Eene zijner zusters zou met haren man naar Amerika vertrekken en hij had alles geschikt om haar te vergezellen. Maar geldgebrek - hoe gelukkig voor hem en voor de gansche wereld misschien - noodzaakte hem om van dit plan af te zien. Eenigen tijd daarna begonnen zijne vooruitzigten zich te verhelderen. Hij kwam voor het eerst in de gelegenheid om, niet door kleine en spoedig vergeten verbeteringen aan eenig werktuig, zoo als dit tot nog toe reeds dikwijls het geval was geweest, maar door eene in de gevolgen hoogst belangrijke en dadelijk veel gerucht makende zaak te bewijzen hoe veel hooger hij stond dan zij, met wie men hem gelijk en zelfs dan zij, wie men ver boven hem rekende. Een Newcomensch stoomwerktuig, bestemd om eene mijn droog te pompen, maar dat daartoe ontoereikend bleek en trots alle inspanning van de bekwaamste ingenieurs ongenoegzaam bleef, werd door hem, in vier dagen tijds, veranderd en verbeterd, zoodat het nu volkomen aan 't doel beantwoordde. Dit bragt hem eenig geld op en vestigde de aandacht van anderen op hem. Welhaast als vaste stoomwerktuigmaker bij de mijn - altijd te Killingworth - aangesteld, kwam Stephenson in ruimere omstandigheden. En nog altijd maakte hij schoenen en leesten en herstelde uurwerken en.... studeerde. Wij vinden opgeteekend dat hij om dezen tijd eerst regt te huis geraakte in den regel van driëen.
Maar welhaast bleef hem voor schoenen en uurwerken geen tijd meer over. Hadden reeds Cugnot in Frankrijk en Murdock en Trevithick en Vivian in Engeland stoomwerktuigen vervaardigd, bestemd om op gewone wegen lasten te vervoeren, terwijl zij zich met deze voortbewogen, en waren reeds de beide laatstgenoemden zoover gekomen om zulk een werktuig te vervaardigen, bestemd om dit vervoer te doen plaats hebben langs een ijzeren spoorweg, zooals ze reeds vroeger bij het steenkooldelven tot het vervoer der zwaar beladen wagens van de mijn naar de plaats der inscheping in gebruik waren, - hunne opvolgers, Blenkinsop, Chapman, Brunton en Blackett, hadden steeds den verkeerden weg bewandeld om hunne uitvinding te verbeteren en het was nog aan niemand gelukt een ‘treintrekker’ te vervaardigen, die genoeg aan het doel beantwoordde om niet spoedig weder in onbruik te geraken. Stephenson begon zich om dezen tijd met dit vraagstuk bezig te houden. Hij was in de gelegenheid geweest, enkele, misschien slechts een, der vroeger vervaardigde werktuigen van dien aard te zien; hij hield zich overtuigd dat hij daaraan belangrijke verbeteringen kon aanbrengen en het mag als een sterk bewijs worden beschouwd van het vertrouwen, 't welk men toen reeds in zijne bekwaamheid stelde, dat lord Ravensworth, de voornaamste der eigenaars of pachters der mijn te Kil- | |
| |
lingworth, na zich zijne plannen te hebben doen voorleggen en verklaren, hem opdroeg om zulk een ‘treintrekker’ daarnaar te vervaardigen. Dit werktuig werd, na tien maanden ‘in de maak’ te zijn geweest, op den 25sten Julij 1814 op de baan geplaatst. Het voldeed aanvankelijk vrij goed en later, toen Stephenson het nog in velerlei opzigten verbeterd had, uitmuntend. Het hoofdstuk uit zijne levensbeschrijving dat het hier aangestipte uitvoerig behandelt, is een der meest aantrekkelijke van het geheele boek.
Slechts ter loops vermeld ik hier de om dezen tijd vallende uitvinding der veiligheidslamp die later tot zulk een heftigen prioriteitsstrijd tusschen Stephenson en Davy of liever tusschen hunne wederzijdsche vrienden aanleiding gaf. Hoe belangrijk deze uitvinding ook was, voor anderen omdat zij menschenlevens beveiligde, voor Stephenson omdat zij ongetwijfeld er toe bijdroeg dat zijne bekwaamheden in wijderen kring bekend en erkend werden; toch zal hij haar later zeker van geringe beteekenis hebben geacht in vergelijking van wat spoedig daarna plaats greep: de aanleg van den Hetton spoorweg. Hij werd uitgenoodigd om het bestuur over dien geheelen aanleg op zich te nemen, en met zijn broeder Robert als ingenieur onder hem, voldeed hij daaraan en leverde het geheele werk, tot het gebruik gereed en met vijf ‘treintrekkers’ naar zijne inrigting gebouwd, op 18 November 1822. Toen deze arbeid ten einde liep was hij reeds weder bezig met de opmetingen voor een anderen weg: die van Darlington naar Stockton-on-Tees. Met den heer Edward Pease, den ontwerper en voornaamsten bevorderaar van den aanleg daarvan, rigtte hij om dien tijd ook eene fabrijk van locomotiven te New-Castle op. Desniettegenstaande moest er vrij wat tegenstand overwonnen, vrij wat vooroordeel en betweterij tot zwijgen gebragt worden, eer men de voornaamste aandeelhouders kon doen toestemmen in het gebruik van, zelfs in eene proefneming met het gebruik van stoomtrekkers in plaats van paarden op die gedeelten van den weg, waar niet, wegens sterke hellingen, zou gebruik gemaakt worden van vaste stoomwerktuigen, om de zwaar beladen wagentreinen daar tegen op te trekken. Maar ‘eindelijk zegepraalt de goede zaak’ en op 27 September 1825 werd de Stockton-Darlington spoorweg geopend: tot het vervoer van passagiers en goederen, zoo als nu de geijkte uitdrukking is. Zij had toen echter nog niet dezelfde beteekenis als thans. De maatschappij vervoerde met hare vaste
machines en locomotiven slechts de treinen met zware koopmansgoederen, vooral steenkolen, en liet de passagiers over aan bijzondere ondernemers, die paarden bezigden tot het trekken hunner koetsen, als men aan hunne lompe voertuigen eens voor de welluidendheid zulk een fraaijen naam wil geven.
‘De bijzonderheden van het vervoer werden allengs verbeterd door de ondervinding, daar de ontwerpers in den beginne naauwelijks het gewigt en de beteekenis gevoelden van het werk dat zij hadden ondernomen; en weinig dachten dat zij de grondslagen legden van een stelsel, hetwelk thans het onderling verkeer der volken ten eenenmale veranderd en de grootste zegeningen over de menschheid uitgestort heeft.’
De ontwerpers zeker dachten dit niet, maar Stephenson! Hoor wat hij zeide
| |
| |
toen hij met zijn zoon Robert en met John Dixon, kort voor de opening van den Darlington spoorweg, eene inspectiereis langs den weg had gemaakt. De laatstgenoemde heeft deze woorden voor ons bewaard. Als eens een genre-schilder een dankbaar onderwerp wil behandelen, dan schildere hij Stephenson, tegenover de beide jonge lieden aan een tafel in de eenvoudige herberg te Stockton gezeten, hoe hij na den maaltijd het glas opheft en met stralenden blik de merkwaardige woorden spreekt ‘Nu jongens, ik zeg u dat gij voorzeker den dag wel beleven zult, waarop de spoorwegen alle andere, middelen van vervoer in dit distrikt vervangen, dat de postwagens langs den spoorweg loopen en dat deze de heirweg is voor den koning en voor al zijne onderdanen. De tijd is aanstaande wanneer het voor den werkman goedkooper zal zijn met den spoorweg te reizen dan te voet.’
Die tijd brak aan, en wat Stephenson niet verwachtte gebeurde daarbij: hij beleefde dien. Maar welk een strijd had hij te strijden met onwil en onwetendheid van bijna allen die hem omringden, slechts door enkelen gerugsteund; welk eene worsteling vol te houden met allerlei stoffelijke beletselen, eer het zoo ver gekomen was! De aanleg van den Liverpool-Manchester spoorweg en de wedstrijd der locomotiven, waarbij Stephenson's ‘vuurpijl’ de overwinning behaalde, dit alles laat zich in enkele woorden noemen; maar hoeveel zwoegens voor hem ligt er niet in opgesloten! Doch toen eens die weg gereed was met zijne reuzenwerken voor die dagen en Stephenson's locomotiven daarop de treinen voorttrokken met eene snelheid, grooter dan die, welke men te voren als een blijk van zijne waanzinnigheid had gebrandmerkt, en toen duizenden reden over het moeras, waarin het gerucht bij den aanleg den ingenieur en zijne helpers reeds dikwijls had laten verzinken, en toen de onderneming na zulke groote onkosten nog renten opleverde, toen, ja toen stemden allen in met de enkelen, die reeds vroeger op Stephenson's genie hadden vertrouwd, toen volgde schier vergoding op de vroegere verguizing, en niemand betwistte hem meer den naam, door een zijner vereerders hem eens in 't openbaar gegeven, dien van koning der spoorwegen.
In eene reeks van hoofdstukken wordt deze strijd met menschen en natuurkrachten, zoowel als de eindelijke overwinning en hare gevolgen, beschreven in het werk dat ik hier aankondig. Die aankondiging is reeds te lang geworden dan dat ik 't zou durven wagen om hieromtrent in bijzonderheden te treden. Ik sluit haar dus hier, wat het werk zelf betreft althans, in de hoop dat velen daardoor zullen opgewekt worden om het te koopen en te lezen en in den ruimsten kring ter lezing te geven. Men bedenke het: tegen honderd jonge lieden wien die lezing nuttig zou zijn en die het zouden kunnen koopen, zijn er duizend in ons land, voor wie het boek even nuttig, ja misschien nog nuttiger zou zijn - en die geene f 2.50 daarvoor kunnen missen.
En nu de vertaling! De heer Winkler Prins ‘a mérité son cap et son épée’ als beoefenaar der kunst om zijne eigene denkbeelden en, wat nog moeijelijker is, die van anderen, in den meest ge- | |
| |
schikten vorm ten papiere te brengen. Hij toont dit ook hier; slechts op enkele bladzijden, vooral waar de schrijver in technische bijzonderheden treedt aangaande spoorwegen en locomotiven, wordt de vertaler het spoor bijster en dus het werk in het Hollandsch genoegzaam onverstaanbaar. Dat er van den instrumentmaker Watson (pag. 19) sprake is, als blijkbaar Watt wordt bedoeld, kan eene drukfout zijn. Moeijelijker wordt het om dit te veronderstellen als men eenige malen van de ‘mijnen van Cornish’ leest en men geraakt dan in de verzoeking om dit te verklaren door aan te nemen, wat anders ongeloofelijk zou schijnen: dat de vertaler niet weet of er niet aan dacht dat a Cornish mine, een mijn in Cornwallis beteekent. Dit alles zijn evenwel slechts kleinigheden en veel meer storend is het, als men (bl. 108) van ‘buizen’ leest, waarin de uiteinden der sporen gelegd werden en eenige regels lager van ‘bussen’ tot hetzelfde doeleinde, en van spoorstaven, die zich ‘als door verscherving over elkander uitstrekken.’ En het toppunt van verwarring, voor iedereen, die de kunst niet bezit om tusschen de regels te lezen wat er eigenlijk staan moest, wordt gesticht door dat het woord cast iron overal en telkens, door ‘geslagen ijzer’ wordt vertaald. Daar nevens heet wrought iron of wat er in 't origineel daarvoor staan mag, naar behooren of althans verstaanbaar: ‘gesmeed ijzer.’ Men leze nu eens b.v. bl. 139, waar verhaald wordt dat Stephenson bij zekere gelegenheid tegen zijn eigen
belang den raad gaf om spoorstaven van ‘gesmeed ijzer’ en vooral niet van ‘geslagen ijzer’ te bezigen, en de redenen, welke hij daarvoor opgeeft. Men zal 't dan zeker betreuren dat de vertaler bij zijn overigens verdienstelijk werk niet de hulp van een technikus voor enkele bladzijden heeft ingeroepen om zulke vlekken te vermijden.
Bij zijn overigens verdienstelijk werk. Ik herhaal dit woord, opdat niemand zou denken, dat zulke kleine te kortkomingen in de vertaling het werk in onze taal minder aanbevelenswaard zouden maken. De uitgever heeft ook het zijne toegebragt om het eene ruime verspreiding te verzekeren. De uitvoering toch is goed - op die van het portret tegenover den titel na, hetwelk opmerkelijk leelijk is, - en de prijs zeer matig.
Haarlem, 31 Dec. 1864.
Ln.
|
|