| |
| |
| |
Natuurkunde.
Tropische gezondheidsleer.
Een en twintig jaren in de Oost. Eene bijdrage tot den tropische gezondheidskunde, door F.A.C. Waitz, med. doctor. Arnhem, bij H.A. Tjeenk Willink. 1864.
Een boekje over tropische gezondheid van de Nederlandsche pers is zulk een zeldzaam verschijnsel, dat het wel aanspraak schijnt te hebben op de belangstelling onzer geneeskundigen die zoo vaak in verlegenheid zijn, waar ze bij lijders, uit Indië teruggekeerd, om hulp worden aangesproken, bij ziekten die ze te voren nimmer zagen en met wier natuur en oorzaken ze geheel onbekend zijn, niet zelden tot groot nadeel der hulpzoekenden die zich aan hen toevertrouwen; en toch ontbreekt het niet aan goede bronnen, door Indische geneeskundigen geleverd, die naar het schijnt hier te lande onbekend bleven, althans niet voldoende geraadpleegd worden door hen, die de verantwoordelijkheid op zich nemen van het vertrouwen in hun gesteld.
Over tropische ziekten handelt Dr. Waitz echter maar zijdelings; het zijn gezondheidsregelen en voorschriften die hij geeft, en die, ofschoon we ons niet met allen vereenigen, toch wel behartiging verdienen en zeker zouden vinden, indien onze maatschappelijke instellingen en gebruiken zich er niet tegen aankantten; indien de menschen maar overtuigd en innig doordrongen waren van de waarheid, die schier in ieders mond ligt, dat gezondheid de grootste schat is, overwaardig om haar zorgvuldig te bewaren en liever zich veel te ontzeggen, dan haar in gevaar te brengen om, soms voor altijd, verloren te gaan. Tot onberekenbaar onheil voor de menschheid, wordt nogtans met geen schat zoo roekeloos omgegaan als met deze; wie denkt er aan, of zijne moedwillige krachtsverspilling, onmatigheid, roekeloosheid of onverschilligheid, ook het verlies van den schat ten gevolge kan hebben, zonder wiens bezit geen genot, geen geluk denkbaar of mogelijk is, al bezat men ook alle andere aardsche schatten, wier aanwending en gebruik, daarentegen, doorgaans met zoo veel zorg, overleg en berekening vergezeld gaan.
Van waar dit onnatuurlijk verschijnsel, dat we dagelijks waarnemen; waar- | |
| |
aan moet men wijten zoo veel onnadenkende onverschilligheid aangaande 's menschen hoogste goed, geluk en levensvreugde? is ze niet te vinden in onze opvoeding, in ons onderwijs, die de bewaring der gezondheid schijnen te beschouwen als van luttel gewigt, althans als niet behoorende tot de moeijelijke taak, om het jeugdig brein op te vullen met kundigheden, waaronder zoo veel is, dat in het praktisch leven der meesten van geen nut of toepassing kan zijn? Wie denkt daarbij aan het belang, dat de jeugd heeft aan de kennis van gezondheidsleer en de beginselen der physiologie? 't Wordt noodeloos en overtollig beschouwd; als of de mensch geboren werd met de daartoe vereischte kennis, groeit het eene geslacht na het andere op, tot staatslieden en wetgevers, aan wie de verheven pligt is opgelegd om het heil en geluk der maatschappij te bestendigen en te bevorderen, zonder dat zij blijk geven eenig besef te hebben van hunne hooge roeping aangaande dit zoo alles beheerschend belang, het aankweeken van gezonde, krachtige burgers in den staat, wiens magt, aanzien en grootheid er in zoo'n naauw verband meê staan; veel wordt er verbeterd en veredeld, groot is de ontwikkeling en vooruitgang op menig gebied, maar op dat der physieke ontwikkeling van den mensch en wat de bewaring der gezondheid betreft, is het nog droevig gesteld, zelfs de laatste wet op het middelbaar onderwijs stelt den geneesheer en menschenvriend in dat opzigt nog bitter te leur, want als men de gymnastiek uitzondert, komt er niets in voor, dat hieromtrent in de volksopvoeding eenige verbetering belooft.
En nogtans is het - als bij uitzondering - aan een paar geneeskundigen vergund in 's lands raadzaal ook deze belangen voor te staan, doch geen hunner heeft over deze leemte geklaagd, noch op aanvulling en verbetering dezer wet aangedrongen. Zóó is het in Nederland nog Januarij 1865, hoe mag het wel in Indië er mede gesteld zijn, wáár door invloeden van het klimaat de gezondheid, vooral van Europeanen, in hoogere mate in gevaar verkeert, waaraan de Regering hare eerste zorgen diende toe te wijden, zoo als het haar in de verschillende regeringsreglementen van 1818-1854 toe, was opgelegd. Om aan die verpligting te voldoen betoogde (1846) de chef der geneeskundige dienst in Neerlandsch Indië, aan het Gouvernement, dat de geneeskundige reglementen gebrekkig en onvoldoende waren en geheel niet konden beantwoorden aan de eischen des tijds, hij verzocht en verkreeg de autorisatie om eene geheel nieuwe geneeskundige wet voor Indië zamen te stellen en aan 's Gouvernements goedkeuring te onderwerpen.
Als men in aanmerking neemt, dat hier te lande reeds vier geneeskundige kommissiën, gedurende 35 jaren aan het ontwerpen van zulk eene wetgeving zijn bezig geweest, dan zal men zich een denkbeeld kunnen vormen van het veelomvattende en moeijelijke van dien arbeid, waartoe zoo veel studie wordt vereischt.
De voorsteller was binnen het jaar met het ontwerp gereed, dat door het Gouvernement volgens den ouden slender, die zooveel belemmert en belet, om consideratie en advies, niet alleen aan de hooge collegiën, maar bovendien nog aan de residenten op Java gezonden werd, ruim twintig in getal, waaronder er vermoedelijk
| |
| |
niet één was, die van gezondheidsmaatregelen of geneeskundige wetgeving kennis bezat of er ooit ernstig over had nagedacht; en toch was er niet één, onder al die ambtenaren, bescheiden genoeg, om uit dien hoofde te verzoeken verschoond te mogen blijven van een advies uit te brengen over belangen, die zij niet in staat waren naar eisch te beoordeelen.
Integendeel beijverde ieder zich om van zijne knapheid, ook op dat gebied te doen blijken, en er vele vellen over vol te schrijven, die tot een papieren berg aangroeiden, waaronder de ongelukkige voorsteller als begraven werd. Het Indische Gouvernement droeg hem de onnutte, zware en verdrietige taak op, om al die, veelal ondoordachte, op geenerlei zaakkennis steunende, adviezen te ontzenuwen en te weerleggen; het was een reuzenarbeid van vele maanden. Van welk gehalte deze adviezen waren, zal beoordeeld kunnen worden uit de twee volgende proeven, bij voorkeur gekozen, omdat ze afkomstig zijn van mannen, die eene wetenschappelijke opleiding genoten hebbende, althans meer dan routine-ambtenaren, behoorden te weten van hoeveel belang eene goede medische politie voor de Maatschappij is! De een had de naiviteit, onder zoo veel meer, dat geen streek hield, te schrijven, niet te weten noch te kunnen inzien, welk nut een veearts of de ingenieur van den waterstaat, die als leden van den plaatselijken gezondheidsraad waren voorgesteld, zouden kunnen stichten, daar de eerste zich toch zou moeten bepalen (?) tot de zorg dat er goed gras voor de paarden werd geleverd en de laatste, dat de bruggen en wegen in goeden staat werden gehouden.
Deze adviseur was een der hoogste regterlijke gegraduëerde ambtenaren; de ander, zijn collega en later minister, kon zich moeijelijk vereenigen met de regeling en het toezigt op de prostitutie, waarmêe de staat zich maar niet moest bemoeijen: het was onzedelijk en moest maar worden overgelaten aan ieders zucht tot zelfbehoud, die wel verhinderen zou, dat men zijne gezondheid roekeloos ging wagen.
Nadat al die wijsheid was weêrlegd, werden daarop nogmaals de eerste adviseurs gehoord, die natuurlijk niet in gebreke bleven het eenmaal geschrevene lang en breed te verdedigen, waaraan de voorsteller alweder zijne krachten moest aftobben; drie jaren waren aan dien onvruchtbaren arbeid verspild! en toen, na zooveel hoofdbrekens, het ontwerp eindelijk rijp was, om afgekondigd te worden en in toepassing te komen, werd er geheel geen gevolg aan gegeven; niet, omdat het wegens leemten of gebreken geene goedkeuring verdiende; maar eeniglijk omdat de gouverneur-generaal, die eerst de autorisatie verleend had, het nu geraden oordeelde het moederland in deze niet vooruit te loopen; ‘alwaar toen (1849) eene kommissie was benoemd, om de grondslagen te ontwerpen, waarnaar de zaak behoorde geregeld te worden,’ waaraan evenwel tot heden (1865) nog geen gevolg is gegeven. In Indië is het ontwerp ongebruikt, sedert 15 jaren begraven in het archief en sukkelt men er nog voort met het verouderde en geheel onbruikbare reglement van 1827, waaruit reeds zooveel botsing, in de laatste jaren, voortvloeide, die de tusschenkomst van het gouvernement noodzakelijk maakte, daar het onmogelijk is, met zulk een reglement de
| |
| |
geneeskundige dienst naar eisch te besturen! Zal men er hem die sedert 1854 aan haar hoofd geplaatst is, in billijkheid een verwijt van kunnen maken, dat hij, zich spiegelend aan het loon, den arbeid zijns voorgangers ten deel gevallen, niet weder de handen aan het werk geslagen heeft, om de noodzakelijke verbeteringen te verkrijgen, maar behoedzamer en omzigtiger, liever in kalmte de zaak haren ouden loop laat, dan de netelige taak weder op te vatten, waarbij het onvermijdelijk is veler eigenliefde en verwaandheid te kwetsen, en zich vele vijanden te maken? Wien zou de moed er niet toe ontzinken, na de grievende teleurstelling aan de poging tot verbetering en hervorming in 1849 ten deel gevallen, na er zoo veel arbeids aan besteed te hebben! Maar het Indische gouvernement is moeijelijk vrij te pleiten van laakbare onverschilligheid, aangaande deze gewigtige belangen der maatschappij, zoo lang het verzuimt den last te geven, dat betere, reeds lang hoog noodige, bepalingen worden gemaakt, daar de individuele pogingen hiertoe onmagtig zijn, zoo lang de regering niet van haren ernstigen wil doet blijken, dat er op doeltreffende wijze door de wetgeving in wordt voorzien.
Dr. Waitz, die reeds in 1828 zijne gezondheidsregelen publiceerde, mag zich niet verheugen veel invloed te hebben uitgeoefend! Zich te kleeden als de Chinezen, zoo als hij aanbeveelt, is ongetwijfeld een goede raad, maar niemand bezit er den moed toe: gebruiken en mode verzetten er zich tegen. Hoe gezond verstand en rede ook pleiten, om zich in Indië luchtig te kleeden, steekt men zich toch liever in een lakensch pak, waaronder men bezwijkt, dan tegen de gebruiken vorm te zondigen en opzien te baren. Te leven van ligt, eenvoudig voedsel, rijst, kippen en visch; niets dan water te drinken, 't zijn heilzame voorschriften, die Dr. Waitz geeft, maar wie gaat er naar Oost-Indië om het beste deel zijns levens op zoo sobere wijze te slijten, de meesten verlaten hun vaderland en al wat hen lief is, om zich aan ontbering te onttrekken en in staat te geraken meer levensgenot te kunnen koopen, en wanneer dat doel bereikt is, zich dan nog te ontzeggen 'tgeen waarnaar men zoo lang heeft getracht, in de onzekerheid of de terugkeer naar het vaderland wel ooit verwezenlijkt zal worden, om zich daar zonder gevaar te kunnen vergasten aan wat keuken en wijnkelder opleveren, waartoe door velen met zooveel inspanning de middelen zijn verkregen. Waarlijk, dit is meer gevergd, dan de menschen in 't algemeen gezind zijn voor hunne gezondheid op te offeren. Wij vreezen dus, dat ook dit boekje wel de stem eens roependen zal wezen, die niet gehoord wordt, zoo als de watergeneeskunde van den heer Waitz ook al niet dien grooten bijval gevonden heeft, waarop hij schijnt gerekend te hebben. Of zijne klagten van tegenwerking door het geneeskundig bestuur in Indië wel gegrond zijn, hebben wij alle reden te betwijfelen; de schrijver brengt ook niet één feit bij, om eene beschuldiging te staven, die veeleer het uitvloeisel schijnt te wezen, van een' in zijn verwachtingen te leur gestelde. Even onbewezen zijn de gunstiger uitkomsten der geneeskundige behandeling,
waarop de schrijver zich beroemt, in tegenstelling der gewone hospitaal-praktijk, daar toch 'tgeen hij op blz. 16 aanvoert, als vergelijkende uitkomst niet
| |
| |
dienen kan: in de eerste plaats, omdat de schrijver zegt, de uitkomsten der allopathische hospitaal-praktijk getrokken te hebben uit een officieel rapport, zonder te zeggen welk of van welk jaar, waardoor de verificatie onmogelijk is; als we zijne opgaven echter toetsen aan het officieel rapport van Dr. Wassink, over het jaar 1861, het laatste wat we bezitten, dan krijgen we geheel andere uitkomsten dan Dr. Waitz opgeeft. Volgens het rapport door hem geraadpleegd zouden er gestorven zijn ‘van koortsen door elkander gerekend’ 1 van 14, 6, van buikloop en dysenterie 1 van 11,3; uit het rapport van 1861 blijkt echter, dat de verhouding is geweest:
van koortsen 1 van 76
buikloop en dysenterie 1 van 17,4,
Terwijl de uitkomsten van Dr. Waitz eigene, geroemde, behandeling zijn geweest, 1 van 17, 3 en 1 van 14 voor de laatste categorie, dus veel ongunstiger. Maar al nemen wij zijne opgaven als juist aan, dan kunnen die in de tweede plaats niets bewijzen, omdat de burgerpraktijk onder een beschaafd publiek, zoo als dat van Indië is, dat dadelijk, bij eene serieuse ziekte, den geneesheer laat roepen, de vergelijking niet toelaat, met de hospitaal-praktijk, waarin zoo vele zeevarende en andere personen, eerst toelating vragen, als ze half stervende zijn, of de ziekte reeds tot die hoogte is gestegen, dat de kunst niets meer vermag; waardoor de resultaten, natuurlijk veel ongunstiger worden. Wij zijn meer dan twintig jaren voorstander geweest van de hydropatische geneeswijze in vele ziekten van Indië; we betreuren het, dat ze ook hier te lande niet hooger geschat wordt, maar toch zouden we het niet geraden oordeelen, haar boven andere, door den Staat beschermd en gesubsidieerd te zien, zoo als Dr. Waitz verlangde (blz. 16), zijne klagten daarover zijn niet gemotiveerd en daarvan mag hij ten minste geen grief maken tegen het geneeskundig bestuur, zoo lang hij in gebreke blijft te bewijzen, dat het hem werkelijk, in de vrije uitoefening zijner geneeswijze, heeft belemmerd en tegen gewerkt.
Ieder die in Indië gezind is, ten behoeve zijner gezondheid, zich veel te ontzeggen, wat hij de genietingen des levens noemt, dien bevelen we dit boekje ter lezing en betrachting aan; hij zij echter voorzigtig met de wel wat al te groote mate van vruchten die aanbevolen wordt, ofschoon ze in geringere hoeveelheid voor gezonden onschadelijk zijn.
|
|