| |
Politiek overzigt.
Dat de keizer van Frankrijk nog altijd het probleem der tegenwoordige politiek blijft, bleek wederom gedurende de laatste weken. Met anstvalligheid rigtte geheel Europa den blik naar de fransche hoofdstad in afwachting van hetgeen op 15 Februarij aldaar, bij de opening der zittingen van senaat en wetgevend ligchaam, den volke zou worden verkondigd. Die angstvalligheid was trouwens geheel te verklaren uit de onzekerheid waarin men verkeerde omtrent de rol waarin thans de talentvolle avonturier Karel Lodewijk Napoleon Bonaparte voor Europa zou verkiezen op te treden; die angstvalligheid was niet weg te nemen door sommiger profetiën, waaraan, bij al de verrassingen waarvan ons werelddeel reeds getuige is geweest, al zeer weinig waarde meer wordt gehecht. Enkele staatslieden, met doordringenden blik begaafd, hebben echter omtrent den tegenwoordigen keizer profetiën uitgesproken, welke door de toekomst werden bevestigd. Zoo zal het berigt van Charras' overlijden, eenigen tijd geleden uit Bazel aangebragt, de profetie van dien edelen balling hier en ginds op Frankrijk's bodem nog wel in herinnering hebben gebragt. Het was in eene der talrijke redevoeringen van dezen militair-staatsman, even wars van koningsgezindheid als van ultra-republicanisme, waarin hij waarschuwend betoogde dat Lodewijk Napoleon het voorbeeld van zijn oom zou volgen en de vrees voor witten en rooden-bourbonsgezinden en ultra-republikeinen - zou exploiteren ter bereiking van zijn doel. ‘Wie gelooven mogt - riep hij toen der nationale vergadering toe - dat daarna ons vaderland nog eenige vrijheid zal bezitten, diens oordeelsgave wekt mijn diep medelijden op!’ Te dier tijde spotte men met Charras' profetiën, en thans - zucht de fransche natie onder hare vergulde ketenen: Charras' voorspelling is sedert lang vervuld geworden.
De fransche bevolking schijnt echter in dezen abnormalen politieken toestand voor het oogenblik nog geene redenen van ontevredenheid te vinden; moge de oppositie-partij in en buiten het wetgevend ligchaam steeds talrijker worden: de meerderheid des volks herinnert nog altijd aan Prevost-Paradol's verhaal van den hond en zijn meester.
Toen dan ook op 15 Februarij de keizer en de keizerin zich te 1 uur naar de nieuwe Louvre begaven ter opening der zittingen van senaat en wetgevend lig- | |
| |
chaam, zag men in de zoogenaamde Salle des Etats aldaar alles vereenigd wat Parijs schitterends telde, om te hooren of Napoleon III ditmaal vrede of oorlog zou komen brengen. Ook daarbuiten had zich eene talrijke menigte verzameld èn om zoo spoedig mogelijk de keizerlijke troonrede te vernemen èn om een ‘amusement gratis’ te genieten. Aan de algemeene nieuwsgierigheid te Parijs werd voorts spoedig voldaan, daar de te voren bij duizende exemplaren afgedrukte troonrede reeds drie kwartier uurs later in alle straten en op alle pleinen, ‘waar zulks te doen gebruikelijk is,’ was aangeplakt.
Het was ditmaal een vredewoord, hetwelk door Napoleon III naar alle oorden der wereld werd toegezonden. De schrijver van Julius Caesar's geschiedenis verklaarde dat de oorlogstempel zou worden gesloten. Zoo scheen derhalve de toestand van Europa sedert 5 November 1863 wel veranderd te zijn. Toen toch hoorde men den keizer het volgende verklaren: ‘Deux voies sont ouvertes, l'une conduit au progrès par la conciliation et la paix; l'autre mène fatalement à la guerre par l'obstination à maintenir un passé qui s'écroule.’ Geen vrede dan onder voorwaarde der regeling van verschillende europesche kwestiën op een kongres. In de troonrede van 15 Februarij nu vond men wel eene betuiging van leedwezen over het mislukken van het keizerlijk kongres-voorstel, maar van de dreigende November-waarschuwing van Napoleon was thans slechts deze gedachte overgebleven: ‘je le regrette, car l'épée tranche souvent les questions sans les résoudre, et la seule base d'une paix durable est la satisfaction donnée par l'accord des souverains aux véritables intérêts des peuples.’ De troonrede bevestigde alzoo de bewering van den heer de Morny in zijne toespraak aan de leden van het wetgevend ligchaam bij hun uiteengaan op 28 Mei 1864: ‘Naarmate het gezigtspunt verandert, verandert ook de gedaante der voorwerpen!’ Keizer Napoleon had ter beschouwing van Europa een ander gezigtspunt gekozen als vroeger.
Een belangrijk onderwerp, hetwelk men in de troonrede verwachtte behandeld te zien, werd slechts in zeer algemeene termen besproken: wij bedoelen de encyclica-beweging. Terwijl de staatsraad zich bezig hield met het onderzoek omtrent de handelingen van den aartsbisschop van Besançon en den bisschop van Moulins, tegen welke weinige dagen later, bij keizerlijk dekreet, eene ‘déclaration d'abus’ werd uitgesproken, had ook mgr. Flavio Chigi zich in den strijd gemengd. Rome's vertegenwoordiger te Parijs had namelijk aan den aartsbisschop van Orleans en aan den bisschop van Poitiers brieven gerigt, waarbij hij hun gelukwenschte met de door hen aangenomene houding ten opzigte der laatste encyclica van den heiligen vader. Aan den bisschop van Poitiers betuigde mgr. Chigi zelfs dat hij met bijzonder veel genoegen het mandement had gelezen, waarbij de encyclica benevens de lijst van dwaalbegrippen door dezen geestelijke waren openbaar gemaakt. Dat mgr. Chigi op zeer impertinente wijze alzoo de keizerlijke regering trotseerde was vrij duidelijk en eene heftige uiting van 's keizers verontwaardiging bleef dan ook niet achter. De houding van den pauselijken nuntius werd door geen enkel lid van het corps diplomatique te Parijs verdedigd; zelfs de klerikale dagbladen, welke ex officio de zaak van mgr. Chigi bepleitten, bepaal- | |
| |
den zich slechts tot het aanvoeren van verzachtende omstandigheden en trokken heftig te velde tegen de onkieschheid der dagbladen, welke de twee geincrimineerde brieven openbaar hadden gemaakt. Dit laatste was echter geenszins noodig om het gedrag van mgr. Chigi door alle onpartijdigen streng te doen afkeuren. De vertegenwoordiger eener regering toch stelt zich bloot om onmiddellijk zijne passen te ontvangen, als hij in een konflikt tusschen het gouvernement, bij hetwelk hij geakkrediteerd is, en de onderdanen daarvan op eene wijze tusschenbeide treedt, als hier het geval was.
In de depêche van den minister Drouyn de Lhuys aan den heer de Sartiges, waaraan de fransche regering eene plaats in ‘le Livre-Jaune’ heeft gegeven, lezen wij dan ook de volgende scherpe woorden: ‘En s'adressant à des évêques français pour apprécier et diriger leur conduite à l'égard du gouvernement impérial, Son Excellence (mgr. Chigi) a outrepassé ses attributions, qui, d'après le droit public français, ne sauraient être celles d'un ambassadeur. Or, un ambassadeur manque à son devoir le plus essentiel, lorsqu'il encourage par son approbation la résistance aux lois du pays ou il réside et la critique des actes du gouvernement près duquel il est accrédité.’ Overigens hoopt het fransch gouvernement ‘que la cour de Rome, dans sa sagesse, ne permettra pas le renouvellement de pareils écarts, qu'il est d'ailleurs résolu à ne pas tolérer.’ Nadat deze vrij scherpe depêche naar Rome was gezonden, verscheen eenige dagen later in den officiëlen Moniteur (thans veelal dus genoemd in tegenstelling van den Moniteur du soir) het berigt dat de pauselijke nuntius, in eene bijzondere audientie, aan keizer Napoleon zijn leedwezen had betuigd over de publiciteit aan zijne beide brieven gegeven en voorts verzekerd had dat hij, de pligten beseffende aan zijn diplomatiek karakter verbonden, de bedoeling niet heeft gehad om de bepalingen van het internationaal regt uit het oog te verliezen. Volgens het officieël orgaan had de keizer deze inlichtingen met welwillendheid aangehoord.
Terwijl nu de zoogenaamde bisschoppelijke beweging, ondanks de excuses van den nuntius, toch door mgr. Chigi's brieven zekere wijding van wege Rome had bekomen, werd deze in de troonrede aldus besproken: ‘Tous les cultes - de lezer zal ons wel vergunnen ook hier de woorden der troonrede zelve aan te halen - tous les cultes jouissent d'une égale liberté; le clergé catholique exerce même en dehors de son ministère, une légitime influence: par la loi électorale il peut entrer dans les conseils publics; par la constitution il siège au sénat. Mais plus nous l'entourons de considération et de déférence, plus nous comptons qu'il respectera les lois fondamentales de l'Etat. Il est de mon devoir de maintenir intacts les droits du pouvoir civil, que, depuis saint Louis, aucun souverain en France n'a jamais abandonnés.’ Deze woorden bevatten zoowel eene beschuldiging van ondankbaarheid als eene krachtige waarschuwing aan de geestelijke heeren dat de keizerlijke regering geene verdere ongehoorzaamheid zal dulden. In verband beschouwd met de straks bedoelde depêche aan den heer de Sartiges voor den kardinaal-minister Antonelli, blijkt daaruit dat de keizerlijke regering, voor het oogenblik, niet geneigd is om aan de bisschoppelijke beweging koncessiën te doen.
Bij de woorden des keizers omtrent de
| |
| |
verpligtingen der geestelijkheid had een groot gedeelte der vergadering, als onwillekeurig, ten tweeden male het oog gerigt naar mgr. Chigi, die, bijzonder verdraagzaam, op de tribune tusschen den ambassadeur van Engeland en dien van Turkije was gezeten. Vroeger was de algemeene opmerkzaamheid op hem gevestigd geweest bij het gedeelte der troonrede omtrent de September-konventie. Hieromtrent had de keizer het volgende gezegd: ‘In het zuiden van Europa moest Frankrijk zich krachtiger doen gelden. Ik heb aldaar de oplossing van een moeijelijk vraagstuk mogelijk willen maken. De konventie van 15 September, vrij van alle hartstogtelijke uitleggingen, bevat twee groote beginselen: de bevestiging van het nieuw koningrijk Italië en de onafhankelijkheid van den heiligen stoel. De steeds voorloopige en onzekere toestand, welke zooveel onrust verwekte, zal thans ophouden. Het zijn nu niet meer verspreide gedeelten van het italiaansch vaderland, die zich door zwakke banden trachten te hechten aan een kleinen staat, gelegen aan den voet der Alpen; het is nu een uitgebreid rijk, hetwelk zich verheft boven locale vooroordeelen, ondoordachte opruijingen veracht en met vastberadenheid den zetel des bestuurs naar het hart van het schiereiland overbrengt om dezen aldaar te plaatsen te midden der Apennijnen, als in eene onneembare citadel. Door deze daad van vaderlandsliefde konstitueert Italië zich op definitieve wijze en verzoent zich te gelijkertijd met de katholiciteit. Het verbindt zich om de onafhankelijkheid van den heiligen stoel te eerbiedigen, om de grenzen der romeinsche staten te beschermen en stelt ons dus in de gelegenheid om onze troepen terug te trekken. Het pauselijk grondgebied, op krachtige wijze gewaarborgd, ziet zich thans geplaatst onder de bescherming van een traktaat, door hetwelk beide regeringen plegtig verbonden zijn. De konventie is derhalve geen oorlogswapen, maar een werk van vrede en verzoening.’
Even als de September-conventie zelve, is ook dit gedeelte der troonrede op zeer verschillende wijzen geinterpreteerd geworden. Men kon dit bovendien reeds vooraf verwachten daar de troonrede schier dezelfde bewoordingen gebruikt als de conventie. De eventuële verwikkelingen tusschen den wereldlijken vorst op het vatikaan en zijne onderdanen worden in de troonrede, even als in de conventie, onaangeroerd gelaten. Eenige nadere toelichting der vermaarde overeenkomst bevat overigens de troonrede niet, terwijl voorts de bewering dat de fransche troepen spoedig Rome zullen verlaten geenszins eenigen grond kan vinden in de vrij rekbare elders voorkomende zinsnede der keizerlijke toespraak: ‘la garnison de Rome reviendra bientôt.’
Van de overbrenging der hoofdstad naar Florence spreekt de troonrede - en te regt - schier als een fait accompli. Om de oorzaak dezer overhaasting der italiaansche regering na te gaan, moeten wij een blik werpen in Italië's geschiedenis van den dag.
De gisting, welke te Turijn sedert de September-onlusten nog altijd bleef heerschen, was vooral niet verminderd sedert men wist dat de beraadslagingen over het rapport der kommissie van enquête betrekkelijk die onlusten, tegen 21 Januarij aan de orde waren gesteld. Naauw was intusschen de zitting op dien dag aangevangen of de heer Ricasoli stelde de volgende motie van orde voor:
| |
| |
‘De kamer van afgevaardigden,
overwegende dat het parlement in de tegenwoordige omstandigheden in de eerste plaats Italië's reorganisatie moet tot stand brengen;
overwegende dat de herinnering aan reeds zoo lang geleden voorgevallen feiten een ongunstigen invloed zou hebben op de dringend noodzakelijke debatten, waaraan alle hartstogtelijkheid vreemd moet blijven;
overwegende dat de offers door Turijn aan Italië gebragt en de houding der turijnsche bevolking gedurende de beraadslagingen over het wetsontwerp betrekkelijk de verplaatsing der hoofdstad voldoende zijn om elk vermoeden van municipalisme te doen ophouden;
Betuigt haren dank aan de kommissie van enquête;
Gaat over tot de orde van den dag.’
Zij, die meenden dat de meerderheid der kamer van afgevaardigden te weinig politiek verstand zou bezitten om deze motie aan te nemen, zagen zich deerlijk teleur gesteld. Na eene korte toelichting van den voorsteller en eenige meer heftige dan krachtige oppositie-redevoeringen der heeren Mordini, Crispi, Brofferio en Bixio, werd de motie in stemming gebragt en met 140 tegen 67 stemmen aangenomen.
Dit votum wekte vooral de hooge ontevredenheid op der turijnsche municipaliteit en langzamerhand begon zoowel deze als het meer hartstogtelijke gedeelte der bevolking eene vijandige houding aan te nemen tegen koning Victor Emmanuel zelf. Eene uitbarsting daarvan volgde eenige dagen later toen een bal ten hove werd gegeven. Terwijl toch op dien avond eene tierende volksmenigte op het plein voor het paleis van hare vijandschap tegen de regering blijk gaf, bragt de municipaliteit en al wat daarmede in betrekking stond het ‘quum tacent, clamant’ in toepassing. Op dat bal toch verscheen noch de syndicus Rora, noch een enkel lid der municipaliteit, noch een enkel officier der nationale garde. Van betuigingen van het leedwezen der stadsregering aan den koning over de volksmanifestie was voorts geen sprake.
Plotseling verliet nu daarop - Victor Emmanuel zijne oude hoofdstad en het strijdperk, alwaar in de laatste dagen meer voor belangen dan voor beginselen werd gestreden, om zich naar Florence te begeven en aldaar voortaan verblijf te houden. Deze handelwijze schijnt eene zeer verkoelende werking te hebben uitgeoefend op den turijnschen raad, want al spoedig werd nu besloten om bij deputatie een adres van hulde en gehechtheid den koning te doen aanbieden. Victor Emmanuel weigerde echter deze deputatie te ontvangen op grond van ongesteldheid. Om intusschen openlijk blijk te geven dat dit slechts een voorwendsel was, vertoonde hij zich op dienzelfden dag in een open rijtuig gezeten aan de bevolking van Florence en vereenigde des avonds een vijftigtal personen aan zijne koninklijke tafel. Eenige dagen later werd echter aan de deputatie uit Turijn audientie verleend en mogt zij zich in eene welwillende ontvangst verheugen.
Terwijl koning Victor Emmanuel zich alzoo te Florence heeft gevestigd, waarheen ook de verschillende vertegenwoordigers der vreemde mogendheden zich zullen begeven, kostte het den minister van binnenlandsche zaken, Lanza, veel moeite om de kamer van afgevaardigden
| |
| |
te bewegen nog verder zich met de reorganisatie van Italië's bestuur bezig te houden. Na eenheid te hebben gebragt in de administratie, schrikte toch de kamer eenigzins terug voor het uitgebreid programma, haar thans voorgelegd. Het betrof namelijk het brengen van eenheid in de wetgeving: het zamenstellen van één wetboek voor geheel het koningrijk. Met de zachte overreding, waarmede de heer Lanza vroeger als geneesheer zijne zieken behandelde, had hij thans als minister van binnenlandsche zaken de kamer van afgevaardigden behandeld en - zijn zin gekregen. Onder de belangrijke kwestiën, waaromtrent onlangs door de daartoe benoemde kommissie rapport is uitgebragt, en waarover de kamer weldra uitspraak zal moeten doen, behoort die der doodstraf. Uit drie stelsels moest deze kommissie eene keuze doen. Men kon de doodstraf in het algemeen strafwetboek voor Italië behouden, maar moest in dat geval deze ook weder in Toskane invoeren. Men kon haar alleen voor Toskane afgeschaft verklaren, maar dan week men ook reeds dadelijk af van het voornemen om één algemeen wetboek in te voeren. Men kon eindelijk de doodstraf beschouwen als niet meer te huis behoorende in onzen tijd en haar geheel opheffen. Dit laatste stelsel nu heeft de kommissie gekozen. Zij stelt echter voor om voorloopig de afschaffing der doodstraf niet uit te strekken tot het militair wetboek en tot de nog altijd in de provinciën vigerende wet op de rooverijen.
Omtrent het ‘aan de boorden der Baltische zee gerezen konflikt’ zeide de troonrede van keizer Napoleon dat het fransch gouvernement, ‘partagé entre ses sympathies pour le Danemark et son bon vouloir pour l'Allemagne,’ eene strenge neutraliteit in acht heeft genomen. ‘Appelé, dans une conférence, à émettre son avis, il s'est borné à faire valoir le principe des nationalités et le droit des populations d'être consultées sur leur sort.’ In ‘le livre bleu’ gaat de fransche regering nog eene schrede verder en beweert zij de spoedige oplossing der quaestie te wenschen, zonder dat door deze de rust van Europa in gevaar worde gebragt. Voor het oogenblik bestaat intusschen nog weinig gegronde verwachting dat dergelijke oplossing spoedig tot stand zal komen. De laatste bekende depêche van den heer von Bismarck aan Oostenrijk bevatte, volgens de dagbladen van Weenen, den wensch om eerst het resultaat van de onderzoekingen der pruissische kroonsyndici af te wachten, alvorens tot eene definitieve regeling van de kwestie der Elbe-hertogdommen over te gaan. Sedert is de graaf Karolyi nog met eene diplomatische zending naar Berlijn afgezonden en heeft de oostenrijksche minister van buitenlandsche zaken eindelijk de interpellatie, in het huis van afgevaardigden tot hem gerigt, beantwoord met de verklaring: dat de regering geene inlichtingen kan geven omtrent de onderhandelingen met Pruissen, zoolang deze niet waren afgeloopen. Van eene indiening der vrede-overeenkomst met Denemarken bij het Huis kon voorts, volgens den heer von Mensdorff-Pouilly geen sprake zijn, omdat bij dat traktaat Oostenrijk's schuldenlast niet vermeerderd, noch eenige verandering in het grondgebied gebragt werd.
Hiermede moest het Huis zich voorloopig, zoo goed mogelijk, tevreden
| |
| |
stellen. Inmiddels hebben regering en vertegenwoordiging zich bezig te houden met de binnenlandsche aangelegenheden en daaronder wel niet het minst met het finantiewezen. Dat de rampzalige toestand daarvan dan ook dringend bezuinigingsmaatregelen eischt, wordt meer en meer ingezien, en met het oog hierop behoeft de minister-president van Pruissen geene vrees te koesteren voor doortastende maatregelen van het Weener kabinet. Terwijl toch de pruissische regering geene uitgaven spaart ter versterking van leger en vloot, terwijl de minister von Roon voor de uitbreiding der laatste ontzagwekkende leeningen beoogt, is te Weenen slechts van bezuiniging sprake en stelt de kommissie ter regeling van het finantiewezen voor om verschillende begrootingen met millioenen florijnen te verminderen.
Aan den in het adres van antwoord op de troonrede uitgedrukten wensch om den hongaarschen landdag te zien bijeenroepen zal voorts volgens den minister von Schmerling ‘weldra’ worden voldaan. Of men zich van dezen maatregel eenig gunstig resultaat mag beloven, wordt echter door velen, die met de hongaarsche toestanden meer van nabij beweren bekend te zijn, betwijfeld. Hongarije's streven toch is nog altijd het verkrijgen van zijne volledige autonomie en zijne politieke afscheiding van Oostenrijk. Volgens het verlangen der Hongaren zou hun ‘koningrijk’ slechts in zooverre met dien staat moeten verbonden wezen, dat hun koning Frans Jozef tevens keizer van Oostenrijk is. Het ministerie te Weenen schijnt thans echter zijne hoop te hebben gevestigd op de meer gematigde partij in Hongarije, wier aanhangers in den laatsten tijd zeer vermeerderd zouden zijn. Met het oog op eene zeer gewenschte bevrediging verwacht de oostenrijksche regering bovendien ook een gunstig resultaat van de beraadslagingen der hongaarsche conferentie, bijeengeroepen ter zamenstelling eener ‘voorloopige’ regterlijke organisatie voor dat gewest, welke, in afwachting van eene regeling der overige vraagstukken, door de partij der verstandige lieden dringend noodzakelijk wordt geacht.
Even als de oostenrijksche regering houdt ook de pruissische zich met de binnenlandsche aangelegenheden bezig. In ons vorig overzigt verlieten wij de vergaderzaal van het Huis van afgevaardigden te Berlijn, nadat juist een kleine parlementaire storm was afgedreven. Sedert hield het Huis zich bezig met de beraadslagingen over een paar ingediende ontwerpen van antwoord-adressen op de troonrede en eenige andere voor den vreemdeling min belangrijke onderwerpen, in afwachting dat de budget-kwestie en het wetsontwerp omtrent de legerorganisatie - thans nog in handen eener kommissie - aan de orde zullen worden gesteld. Om ons intusschen de politieke gevoelens der in twee fraktiën verdeelde minderheid der vergadering in het geheugen terug te roepen, willen wij die adres-debatten vlugtig doorloopen.
Terwijl de meerderheid van het Huis besloten had om geen adres van antwoord op de troonrede zamen te stellen, werden door den heer von Reichensperger - de katholieke fraktie - en den heer Wagener - de feodale fraktie - twee ontwerp-adressen ingediend. Na eenige diskussie werd voorts aan het hoogst billijk verlangen der minderheid
| |
| |
voldaan om deze voorstellen in handen eener kommissie te zien gesteld en alzoo de heeren von Reichensperger en Wagener met hunne politieke geestverwanten in de gelegenheid te stellen nader en volgens parlementaire gewoonten hunne gevoelens te uiten. Nadat in eene volgende vergadering die kommissie bij monde van den heer Twesten tot verwerping der adres-voorstellen had gekonkludeerd en voorts eene motie tot verdaging der debatten verzocht, op grond der ongesteldheid van den heer von Reichensperger, was afgestemd, traden de heeren Osterrath en Wagener als sprekers op.
In het adres-voorstel door den heer von Reichensperger en twintig andere leden der katholieke fraktie ingediend deed men in de eerste plaats het Huis eene huldebetuiging uiten aan de luisterrijke zegepralen door de oostenrijksche en pruissische troepen behaald. Voorts had het Huis met den diepsten eerbied 's konings overtuiging in de troonrede uitgesproken gezien. Wat de legerorganisatie betreft, had de in den laatsten oorlog gebleken dapperheid zoowel der jongere als der oudere manschappen aan de natie de overtuiging geschonken dat eene wapenoefening gedurende twee jaren voldoende is om een leger te bezitten, hetwelk in vereeniging met de reserve en met de oude instelling der landwehr voor de magt en de eer van Pruissen voldoende waarborgen oplevert. Eene oplossing van het tegenwoordig konflikt achtten de adres-voorstellers alleen dan mogelijk, als de regering tot de ontheffing der bevolking van de meerdere belasting, het gevolg der nieuwe legerorganisatie, mogt willen overgaan.
De verdedigers van dit ontwerp-adres grondden zich op de wenschelijkheid om nogmaals naar eene verzoening te trachten. Daardoor toch zou aan het verlangen der natie worden voldaan, en zij, die daartoe niet al het mogelijke willen doen, verloren het welzijn des vaderlands uit het oog en stelden partijbelang hooger dan het belang des vaderlands. De heer Schultz beweerde te dien opzigte dat noch hij noch zijne staatkundige vrienden tot eenige partij behoorden en zich allen overtuigd hielden de stemmen van drie vierde gedeelte der leden te zullen verwerven, indien ieder lid van het Huis aan zijne persoonlijke gevoelens gehoor gaf.
Het adres-ontwerp, door de negen-entwintig leden der feodale fraktie ingediend, kwam schier geheel overeen met datgene, hetwelk in het Herrenhaus met bijna algemeene stemmen was aangenomen geworden. Het bevatte behalve eene huldebetuiging aan den koning en het koninklijke huis, eene dankbetuiging voor de krachtige en zelfstandige handelwijze der regering, voor het bondgenootschap met Oostenrijk en voor de schitterende wapenfeiten der geallieerde legers. De adres-onderteekenaars verklaarden voorts met het meeste vertrouwen de verdere regeling van het lot der Elbe-hertogdommen in handen van het gouvernement te stellen. Overigens werd in dit stuk gewag gemaakt van den gunstigen toestand van het finantiewezen en van de handhaving der legerorganisatie als een waarborg voor de veiligheid des vaderlands. De wensch des konings naar eene oplossing van het konflikt tusschen het Huis en de regering was ook de wensch der stellers van dit stuk; die oplossing was echter, volgens hen, langs geen anderen weg te bereiken
| |
| |
dan dien door koning Wilhelm aangewezen.
In de toelichtings-redevoering nu van den heer Wagener werd op den voorgrond geplaatst dat men de hand van den souverein, der vergadering ter verzoening toegereikt, niet moest afwijzen. Een groot bewijs van 's vorsten toenaderingsgezindheid zag deze spreker in de omstandigheid, dat, ondanks het bestaand konflikt, de zittingen der beide staatsligchamen door den koning in persoon met eene verzoeningsgezinde troonrede waren geopend. Hoe ernstig echter de regering deze verzoening wenscht, men moest niet meenen dat een koning van Pruissen in het doen van koncessiën verder kon gaan, dan reeds in de troonrede geschied was. Men zou den koning van Pruissen wel in een toestand willen brengen, als waartoe in Engeland de kroon langzamerhand is afgedaald. De heer Wagener zou aldaar zeer gaarne een vorst zien optreden die de magt had om de regten, aan de kroon ontnomen, weder terug te nemen....
Men had zich gedurende deze redevoering des heeren woordvoerders der feodale fraktie, in het Herrenhaus kunnen wanen, indien men niet telkens uit het gelach en de teekenen van afkeuring, welke den redenaar ten deel vielen, had kunnen opmaken dat de meerderheid geheel andere gevoelens was toegedaan, welke ten opzigte van beide ontwerp-adressen nader uit hunne afstemming bleken.
Ten slotte voerde de minister van binnenlandsche zaken, graaf Eulenburg, het woord. ‘Het voorname punt van verschil tusschen ons - zeide deze spreker tot de vergadering - is de militaire hervormings-kwestie. Het kabinet heeft bij zijne optreding een toestand gevonden, welken het niet in het leven had geroepen en ook niet in het leven zou hebben willen roepen. Die toestand is ons opgelegd. Stelt u, mijne heeren, een vorst voor, die geheel soldaat is en het vaderland hartelijk bemint; een monarch, die steeds het leger heeft willen hervormen en thans eindelijk het geschikte middel meent te hebben gevonden om deze hervorming tot stand te brengen. De koning is zoo met die hervorming ingenomen dat hij zelfs voor een toestand zonder legaal budget niet is teruggedeinsd. Wilt ge nu dien koning vragen om zijn werk weder te vernietigen? Daartoe zal hij immers nimmer willen overgaan. Laat derhalve de hervormings-kwestie rusten.’ - De debatten van het pruissisch huis van afgevaardigden zijn steeds rijk aan verrassingen. Hier hooren wij thans een konstitutioneel minister zeggen: Wijt ons niet den tegenwoordigen toestand, welken wij afkeuren! De koning is van dit alles de schuld. Neemt hem dit echter niet kwalijk; hij is soldaat en amuseert zich gaarne met de reorganisatie van zijn leger. - Het is weder een nieuw bewijs hoe het tegenwoordig ministerie te Berlijn zich geen flaauw denkbeeld kan vormen der positie van een kabinet in een konstitutioneel land.
Wij willen den draad, door dit opstel loopende, ten slotte nogmaals opvatten om de hervormingen, welke de troonrede van keizer Napoleon ten opzigte der binnenlandsche politiek belooft, waartoe wij niet in bijzonderheden kunnen afdalen, aldus geresumeerd te vinden. ‘Continuons donc - zoo lezen wij aan het einde der keizerlijke toespraak - à suivre la marche tracée: à
| |
| |
l'extérieur, vivons en paix avec les différentes puissances, et ne faisons entendre la voix de la France que pour le droit et la justice; à l'intérieur protégeons les idées religieuses, sans rien céder des droits du pouvoir civil: répandons l'instruction dans toutes les classes de la societé; simplifions, sans le détruire, notre admirable système administratif; donnons à la commune et au département une vie plus indépendante; suscitons l'initiative individuelle et l'esprit d'association; enfin élevons l'âme et fortifions le corps de la nation.’
De toekomst zal moeten leeren of de keizerlijke regering deze vredelievende en liberale gevoelens ook in toepassing wil brengen. De bewoordingen der troonrede waren ditmaal echter zoo gekozen, dat zij veler wantrouwen wegnamen en zelfs de engelsche dagbladpers met genoegen van 's keizers mededeelingen verklaarde kennis te nemen. Zij verwijlde daarbij dan ook langer dan bij de troonrede, waarmede de laatste zitting van het parlement, gelijk het thans is zamengesteld, in Engeland zelf werd geopend. Deze openingsrede toch, namens de koningin uitgesproken, leverde al zeer weinig belangrijks op. Met een wensch dat de rust in Europa niet weder verstoord mogt worden, eene herinnering aan de expeditie tegen den bekenden japanschen Daimio van Nagato - die thans weder zijne vernielde batterijen in staat van verdediging schijnt te brengen, - een woord over de verwikkelingen tusschen de kolonisten en inboorlingen op Nieuw-Zeeland, eene betuiging van adhaesie aan het konstitutieplan in de engelsche koloniën van Noord-Amerika en eindelijk met eene betuiging van leedwezen over de storm-onheilen te Calcutta, werden de buitenlandsche aangelegenheden behandeld. Omtrent het binnenland werd medegedeeld dat de in te dienen begrooting was opgemaakt met het oog op de wenschelijkheid om te bezuinigen, dat de algemeene toestand gunstig was te noemen en de armoede in de katoen-districten verminderde, dat Ierland zich in goede oogsten had mogen verheugen en nijverheid en fabriekwezen aldaar in bloeijenden toestand verkeerden. Eindelijk werd de indiening van eenige wetsontwerpen beloofd. In het Hooger- en het Lagerhuis werden voorts onbelangrijke adressen van antwoord op de troonrede, na onbelangrijke debatten, aangenomen. Als naar gewoonte protesteerden daarbij de iersche afgevaardigden tegen de bewering der kroon omtrent den bloeijenden toestand van hun gewest. Even onbelangrijk als troonrede en adressen van antwoord zullen ook waarschijnlijk in deze laatste parlements-zitting de
beraadslagingen zijn. Ingrijpende hervormings vraagstukken toch, waaronder de kwestie der uitbreiding van het kiesregt behoort, zullen wel niet worden behandeld.
Deze laatste aangelegenheid wordt intusschen voor het engelsch publiek door dagbladen en meeting-redenaars toegelicht. Zoo besprak onlangs de drie-en-twintig jarige zoon van graaf Russell de wenschelijkheid eener radikale hervorming van het kiesstelsel, tot groote ergernis van alle behoudende dagbladen en van alle personen, die den jeugdigen spreker slechts de politieke bekwaamheid verkozen toe te kennen, welke zij zelven op dien leeftijd bezaten. Met het politiek ontleedmes in de hand wees hij, onder meer, op de tegenwoordige
| |
| |
zamenstelling van het Hoogerhuis. Men treft in dit staatsligchaam voorzeker talentvolle mannen aan - zoo betoogde hij - waardig de plaats te bekleeden, welke zij innemen, maar ik ben verzekerd dat gij daarin ook niet weinigen zult vinden, die hunne plaatsen aldaar slechts krachtens hun erfelijk regt hebben ingenomen en geenszins daartoe geschikt zijn. Gij zult er vinden die volstrekt geene politieke opvoeding, welke dien naam verdient, hebben genoten en eigenlijk volstrekt geene politieke opinie bezitten, terwijl zij slechts de staatkundige gevoelens hunner familiën volgen en overigens noch uithoofde hunner talenten noch uithoofde van andere oorzaken, het hooge voorregt, hetwelk zij genieten, waardig zijn. Eene groote grieve zag deze spreker in de omstandigheid dat wel landbezit en kapitaal, maar niet het nijvere en werkzame gedeelte der natie zich in het Hoogerhuis zag vertegenwoordigd, een grieve trouwens, welke tegen alle dergelijke staatsligchamen kan worden aangevoerd, maar met het oog op hunne plaats in het staatsorganisme niet altijd gegrond te achten is. Men moge het bestaan zelf van hoogerhuizen, senaten of eerste kamers nutteloos of verderfelijk noemen, maar men verwarre niet de strekking van dat bestaan met de noodzakelijk daaruit voortvloeijende zamenstelling dier staatsligchamen.
De bekende stelling van vele staatslieden in België, Duitschland en Engeland: eerst intellectuele ontwikkeling der natie en dan uitbreiding van het kiesregt, werd door den spreker te Leeds omgekeerd. Volgens zijn gevoelen moest men met het oog op de engelsche toestanden, aannemen dat juist de uitbreiding van het kiesregt tot ontwikkeling der natie zou leiden. Deze bewering vloeide echter voort uit de overtuiging dat de engelsche bevolking, aan welke hij het kiesregt wilde schenken, in tegenstelling der Belgen, Franschen en Duitschers hier in aanmerking komende, reeds zekeren trap van ontwikkeling had bereikt. Eigenlijk kwam dus zijne bewering met boven bedeelde stelling geheel overeen.
Weldra kwam voor de engelsche dagbladpers, in die dagen, een belangrijker onderwerp opdagen ter beschouwing, hetwelk van meer praktischen aard was. Tusschen de amerikaansche Unie-staten van Noord en Zuid waren namelijk vredesonderhandelingen aangeknoopt, en hoewel deze voor het oogenblik zonder eenig resultaat bleven, boden zij aan de engelsche dagbladen toch stoffe tot ernstige overweging. Terwijl toch de verhouding tusschen de regeringen te Washington en te Londen in den laatsten tijd, ten gevolge van verschillende bekende incidenten, reeds zoo weinig vriendschappelijk was geworden, had Engeland een nieuw blijk van vijandschap ontvangen in de opzegging eener in 1817 gesloten overeenkomst, betrekkelijk de door Engeland en de Vereenigde Staten te onderhouden oorlogsvaartuigen op de canadasche meeren. De vijandelijke strekking van dit besluit kwam zelfs in het Lagerhuis ter sprake en eene motie tot nadere mededeeling van stukken daaromtrent door de regering, werd op dringend verzoek van lord Palmerston slechts ingetrokken omdat de officiëele opzegging der overeenkomst nog niet ontvangen was. Met het oog op den grondslag der tot dusverre tusschen Noord en Zuid gevoerde onderhandelin- | |
| |
gen meenen inmiddels sommigen dat het konstitutie-plan voor de engelsche koloniën in Noord-Amerika eene daad van haute politique is, waardoor Engeland langzamerhand aan die gewesten een zelfstandig bestaan wil verzekeren en alzoo niet genoopt kan worden om deze koloniën tegen eene herstelde amerikaansche Unie te moeten verdedigen. Bovenbedoelde grondslag voor vredesonderhandelingen toch, door de regering te Washington voorgesteld en gehandhaafd, luidde: 1o. afschaffing der slavernij in beginsel; hare feitelijke opheffing te regelen naar de omstandigheden; 2o. toetreding der geconfedereerde staten tot de Unie onder toekenning van dezelfde regten als vóór de afscheiding; 3o.
indeeling van het leger der geconfedereerde staten bij de Unie-troepen tot het voeren van den oorlog in het buitenland. Dat in dit laatste de handhaving van Monroe's beginsel ligt opgesloten zal keizer Maximiliaan in Mexiko insgelijks wel hebben begrepen en voor hem is dan ook het herstel des vredes geenszins wenschelijk. Zelfs Frankrijk's niet te verwachten ondersteuning zou hem bij een oorlog tegen de Unie niet baten, want, hoe magtig keizer Napoleon moge zijn, een oorlog op Amerika's vaste land tegen de talrijke geoefende legers eener herstelde Unie, zou zelfs Frankrijk's krachten verre te boven gaan. Dat de keizerlijke regering zich in de noodzakelijkheid zou hebben gesteld om tegen de Unie te moeten strijden, door zich de mexikaansche landstreek Sonora te hebben doen afstaan, is dan ook vrij onwaarschijnlijk.
Voorloopig wijdt keizer Maximiliaan zijne aandacht in de eerste plaats aan de organisatie van het binnenlandsch bestuur in dat gedeelte hetwelk door de fransch-mexikaansche troepen is bezet. Buiten dezen kring heerschen nog steeds Juarez' partijgangers of de guerilla's, en voor iedere vergrooting van zijn grondgebied is eene expeditie noodig. Ook het belgisch-mexikaansch legioen schijnt ten deele voor dergelijke expeditiën te worden gebezigd, zoodat België's onzijdigheid, waarvan de algemeene erkenning zijn bestaan ten waarborg strekt, door de zamenstelling van dit legerkorps thans op verregaande wijze geschonden blijkt. Aan onze naburen ernstig de noodzakelijkheid van de strenge handhaving dier onzijdigheid te herinneren was dan ook volstrekt niet overbodig en Mr. van den Kerckhove's brochure ‘Les belges soldats de l'étranger et la neutralité Belge’ mag door de belgische regering wel ter harte worden genomen. Na een scherpzinnig volkenregterlijk betoog over de noodzakelijkheid van België's onzijdigheid, waarvan het bovendien reeds zoovele goede vruchten heeft geplukt, vraagt de schrijver aan de belgische regering, of zij moraliter wel het regt had om met belgische soldaten den troon des vreemdelings in de mexikaansche gewesten te gaan ondersteunen. ‘Hebben wij dan reeds vergeten - zegt Mr. van den Kerckhove - dat ook België eenmaal het juk van den vreemdeling heeft getorscht? Is dat zoo gehaat beeld van vreemde overheersching dan reeds weggewischt voor het oog onzes geestes? O, dat wij ons toch voor alles wachten om den ouden belgischen leeuw te koppelen aan den keizerlijken arend! Aan dezen alleen zij de roem of de schande der treurige prooi waarvan hij in Mexiko zich meester wist te maken. België's devies getuige van België's welwillend- | |
| |
heid jegens allen; het make de woorden van Dido tot de trojaansche schipbreukelingen tot de hare:
‘Hélas! ainsi que vous, errante et fugitive,
Avant de rencontrer cette lointaine rive,
J'ai subi du destin la longue inimitié,
J'ai souffert: le malheur m'enseigna la pitié.’
Moge België eene veilige rustplaats hebben gevonden, hare zuster-natie Griekenland is nog wel altijd als ‘errante et fugitive’ te beschouwen. Men moet thans wel aannemen òf dat de Grieken als geheel en al gedemoraliseerd zijn te beschouwen, òf dat de jeugdige koning George geheel ongeschikt is om zijne moeijelijke taak te vervullen. De anarchie toch schijnt in het oude Attika haren zetel te hebben opgeslagen en de rooverbenden plunderen en moorden tot zelfs in de omstreken der hoofdstad. Deze rampzalige toestand, waarbij de bevolking nog niet rijp schijnt te wezen voor de met zooveel moeite zamengestelde konstitutie, biedt bovendien zoo weinig hoop op verbetering, dat op de Iönische eilanden reeds velen Engeland's protektoraat beginnen terug te wenschen. Het is dan ook eene wreede spotternij, langer te beweren dat de regering te Konstantinopel eenige vrees behoeft te koesteren voor het ‘grieksch model-koningrijk.’ De sombere wolken, welke men in het oosten weder meent te zien zamenpakken, zijn van geheel anderen aard. Zij vertoonen zich in den vorm eener vrij ernstige oneenigheid tusschen Turkije en Perzië. Op zich zelf beschouwd heeft dit turksch-perzisch konflikt - over handelsvoordeelen, aan perzische onderdanen in het rijk van den sultan wonende, ontnomen - voor Europa weinig belangrijkheid. Men vergete echter niet dat een oorlog tusschen Turkije en Perzië eene interventie van Rusland ten gevolge kan hebben; wat daarvan voorts te verwachten is, heeft de geschiedenis in den Krim-oorlog geleerd.
In plaats van ons echter met de mogelijke gevolgen bezig te houden van een mogelijken oorlog tusschen Turkije en Perzië, teekenen wij liever ten slotte nog op dat de spaansch-peruaansche kwestie eene vredelievende oplossing heeft ontvangen. Nadat het kongres der Zuid-Amerikaansche republieken de verdediging van Peru's regten tegenover Spanje aan de regering te Lima zelve had overgelaten, heeft deze in hare magteloosheid hare vroegere fiere uitspraak geheel vergeten: ‘dat aan alle onderhandelingen met Spanje eene ontruiming der Chincha-eilanden moest voorafgaan.’ In al de door Spanje gestelde voorwaarden heeft zij thans toegestemd en..... de heer de Morny ziet weder zijne bewering bevestigd: ‘naarmate het gezigtspunt verandert, verandert ook de gedaante der voorwerpen!’
Middelburg, 20 Februarij.
W.A. van Hoek.
|
|