De Tijdspiegel. Jaargang 22
(1865)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijDe toekomst der kerk.Geen voorbeeld is mij uit de geschiedenis bekend van een kerkelijk lichaam, dat zich zelf langs officieelen weg heeft verjongd en vernieuwd...... ‘Niets is gevaarlijker voor den beoefenaar der geschiedenis dan de kracht en de zedelijkheid van een volk af te meten naar de meer of mindere volmaaktheid van zijn wetboek,’Ga naar voetnoot(*) - ik zou wel lust hebben om deze waarschuwing op te zen- | |
[pagina 197]
| |
den naar de eerstvolgende vergadering der synode, al ware 't alleen om de eentoonigheid te breken der ingekomen stukken, klacht-adressen over het onhoudbare van den tegenwoordigen toestand. Niet onaardig zou ik 't vinden, en voor 't minst tijdig, dat er een kommissie van onderzoek werd ingesteld naar de oorzaken van verval der Kerk in weerwil van hare zooveel verbeterde organisatie; wááraan het is toe te schrijven, dat de wetten en reglementen op het geestelijke leven dezelfde werking hebben als een luchtpomp op het physische. Ik heb volstrekt geen hatelijkheid in den zin tegen die ‘Hooge’ kerkvergadering, - eere wie eere toekomt, de beste kerkmannen kwamen steeds in de kerkelijke synode, - en heftig kom ik op tegen de beschuldiging, dat zij haar plicht heeft verzuimd, er ooit wanbestuur of onkunde geweest is. Het feit ligt geheel buiten hen en met al hunne macht zouden zij 't niet hebben kunnen keeren; alleen ware 't wenschelijk dat zij meer kennis bezaten van den wezenlijken toestand der gemeenten en hare behoeften, - of misschien ook wel bedekken zij die kennis onder een vracht officieel Kanaänitische spreekwijzen; ik zou zeggen: men kan met zulk een taal geen karakter of zelfstandigheid toonen. Aangezien er van eene enquête, zelfs van eene parlementaire discussie over zulk een onderwerp te 's Hage wel niets zal komen, willen wij haar hier ter sprake brengen, als een poging om tot meerdere helderheid te komen op kerkelijk gebied. Welke toekomst gaan wij tegemoet? is de vraag die wij ons voorleggen. Kerken ontstaan uit de behoeften van haar tijd; zij worden gesticht door die verhevene geniën, die de belichaming zijn van een diep gevoelde, verborgen werkende gedachte van hun tijd; het volk in den gewonen zin des woords bouwt wel maar sticht geene kerken, het prijst of laakt het bestaande en is van nature behoudend; een reuzengeest is noodig om 't meê te slepen op den weg der ontwikkeling; zonder Luther waren de Germanen Roomsch gebleven, terwijl even goed zonder de Germanen geen Luther zou zijn opgestaan. De aanvang van iedere Kerk of nieuwe godsdienstvorm is een negatief-positivisme, met een sterken nadruk op het eerste lid van deze tegenstrijdigheid; het is een zich sterk bewust maar nog niet naauwkeurig weêr te geven streven; het heeft geen vaste grenzen; in 't positieve heeft 't iets vaags en onbepaalds; zoo was het ook met de Hervorming en de Hervormers, en één vast beginsel voor die dagen aan te nemen is eerst geschied in later jaren, toen men uit partijdig belang zich oefende in de kunst om in te leggen in plaats van iets weêr te geven. Waarheen? was de angstige vraag van velen en niemand wist er een bepaald antwoord op te geven. Eerst langzamerhand daagt er licht uit den nevel; wetten en formulieren worden vastgesteld, waarin het volk de trouwe uitdrukking ziet van 't geen 't heeft gevoeld en bewusteloos doorleefd. De geestelijke waarheid neemt stoffelijke vormen aan in Kerk en symbool, in wet en letter, en laat daarmeê zich tevens opschrijven in de rij der vergankelijke dingen. Is het levende geslacht ten grave, dat in die Kerk met hare organisatie, haar leerstukken en symbolen het beste deel gaf van zijn leven, het gewrocht van zijnen geest, de vrucht van zijne inwendige worsteling, - dan volbrengt de eerstvolgende nakomelingschap de school- | |
[pagina 198]
| |
sche taak om de gevolgen van het stelsel consequent door te voeren, de punten scherper te maken; maar onder dien arbeid versteent de Kerk. - De menschheid heeft op haren weg wel iets van het grillige kind, dat naauw zijn teekening heeft voltooid en zijn huis gebouwd, - of de eerste liefde is voorbij gegaan, en met de laatste schaduw, den laatsten steen is zijn geestdrift verdwenen. Langzamerhand ontwikkelen zich al de vormen van het Fariseïsme d.i. van het koude, uiterlijke geloof, dat doodgeboren ter wereld komt, 't Fariseïsme, dat de grootste zegen en de grootste vloek is voor de menschheid; de grootste zegen - omdat 't den man van waarheid zooals Jezus er een was, de oogen opent voor 't witgepleisterd graf en schijn van wezen leert onderscheiden en peinzend zoeken naar een nieuwen vorm, een nieuw kleed, dat de verjongde menschheid past, die zooveel eeuwen later is geboren, - de grootste vloek, omdat 't als een woekerplant zich slingert en hecht aan al wat uit het hart des menschen edels en groots opwelt, als de vampyr de beste krachten uitzuigt, en de heiligste aandoeningen der godsdienst verlaagt tot een afgezaagd komediespel, waarvan de eentoonige bedrijven bestaan in beuzelachtigen kerkstijl en dorre sabbathsgewoonten. Zulk een versteenings-proces kan eeuwen lang duren; 't begint wanneer eene Kerk zich vereenzelvigt, zich afsluit en daarmeê den noodzakelijken levenstoevoer afsnijdt; wanneer ze hare kategorie van ketters geopend heeft; met de veroordeeling van den eersten Remonstrant onderteekende Dordrecht haar eigen doodvonnis. Zulk een Kerk is een vesting, die haar poorten gesloten houdt, argwanend alles bespiedt wat er binnenkomt en niets uitlaat. Ze teert op eigen kracht en kan 't lang volhouden; ze neemt geen deel in de ontwikkeling buiten haar en is als de lamp, die bij gebrek aan olij langzaam uitgaat. In de konsequentie ligt haar dood, 't is de dolk waarmeê ze woelt in eigen ingewand. Ziet 't in Rome; naarmate deze kolossus grooter is, geschiedt alles ook op grooter schaal, in grooter omvang van tijd en ruimte. Als we zijn reusachtigen omvang zien, den ontzettenden strijd aanschouwen, waaraan hij in vroeger eeuwen zich wijdde, verdient hij meer hoogachting en eerbied, dan van de zijde der Protestanten hem wel eens wordt gegeven; de middeneeuwen met hare bouwwerken vervullen ons nog met ontzag. Dat Rome niet gevallen is door de Hervorming maar zich van de haar geslagene wonden op eene verwonderlijke wijze heeft hersteld, 't moet evenzeer worden erkend als dat ze van de Hervorming in hare historische opvatting weinig meer te vreezen, veeleer te hopen heeft. Kerken vervallen steeds en vallen te eer als ze aan haar eigen lot worden overgelaten; tegenstand, bestrijding of vervolging heeft ze steeds sterker gemaakt. Veel gevaarlijker voor Rome, - ja haar doodsteek is haar konsequentie in het tegenwoordige ultramontanisme; daardoor maakt ze, haar isolement met elken dag sterker en stoot al wat bij haar nog leven droeg van zich uit om met ter tijd aan uitputting te sterven. Dat de Hervormde Kerk geheel op denzelfden weg is, behoeft geen betoog; het drijven dat haar in onze dagen kenmerkt, is een navolging uit de verte van de taktiek, die Rome haar zoo grootsch heeft voorgedaan; wij zouden staaltjes kunnen meêdeelen van inquisitie-recht- | |
[pagina 199]
| |
banken die kurieus zijn; en dit heeft zij op Rome jammerlijk tegen, dat haar vormen niet indrukwekkend maar uiterst vervelend zijn; liever een mis dan een preek d.i. een aaneenrijgen van zoogenaamd bijbelsche uitdrukkingen of conventioneele kerktaal, waaraan niemand eene gezonde gedachte weet te verbinden; van het gezang zwijgen we, sedert de opmerking, dat 't ten platten lande vooral veel heeft van het ‘geblaat van schapen en runderen’; dat bij 't bidden alle lust tot bidden vergaat, daarvoor pleit de herinring uit onze jeugd. Ach, aan een Kerk moet men gelooven, - 't geloof laat zich niet geven, - en daaruit verklaart zich voorzeker de gehechtheid van zoovelen in den lande, maar met dat geloof verliest zij alle aantrekkelijkheid. En toch heeft die Kerk eene toekomst, in zooverre als zij steeds een aantal trouwe belijders zal hebben, die aan haar gehecht zijn en in hare symbolen meenen te vinden, wat zij godsdienst heeten, en ook in de toekomst zal 't niet onaardig zijn te vermelden, dat er sedert eenige eeuwen twee Kerken zijn, eene Roomsche en eene Hervormde, die van 't begin af elkanders begrafenis voorspeld hebben, zonder zich ooit in een doode te kunnen verheugen. Beide Kerken zijn godsdienst-vormen, ontstaan uit de vermenging van de oostersche en westersche begrippen, uit de enting van het Semitisme op den Indo-Germaanschen stam, zijn één geworden met het leven en de instellingen van de Europesche volkeren en aan hun bestaan ook voortaan onafscheidelijk verbonden; er mogen in den boezem van die genootschappen van tijd tot tijd belangrijke veranderingen plaats grijpen, aan de macht der overlevering, vertegenwoordigd inde denkbeelden: Kerk en geestelijkheid, zullen zij nimmer ontkomen, daarvoor eischen zij geen minder eerbiedwaardige grafzerk dan de puinhoopen van Europa zelve. Benoni. |
|