| |
Politiek overzigt.
De nieuwjaarsdag leverde aan toespraken van vorstelijke personen voor Europa weinig belangrijks op. Keizer Napoleon, de man op wien bij dergelijke gelegenheid aller oogen zijn gevestigd, uitte in antwoord op den heilwensch van den pausselijken nuntius slechts eenige loci communes en schijnt de uiting zijner gevoelens omtrent hangende kwestiën te willen besparen voor de troonrede. De opening toch der zittingen van senaat en het wetgevend ligchaam wordt omstreeks 15 Februarij verwacht.
Dit was ook het geval met koning Wilhelm van Pruissen, die een veertiental dagen later het woord zou rigten tot de vertegenwoordigers zijner landskinderen, om daarbij te verklaren dat hij de konstitutionele regten van Herrenhaus en Abgeordneten-haus eerbiedigde, maar - de legerorganisatie streng wilde handhaven. Dergelijke koninklijke spotternij
| |
| |
ware dan ook trouwens een min aangename nieuwjaarsgroet geweest.
Koning Victor Emmanuel, die op 1 Januarij 1864 op ‘aanstaande verwikkelingen’ zijne hoop verklaarde te vestigen, bepaalde zich thans tot de minder oorlogzuchtige betuiging: den wensch dat Italië's wenschen ‘spoedig’ mogten verwezenlijkt worden. Voorts vernam men dat in de aanstaande bloeimaand 's konings vertrek naar de schoone bloemenstad zou plaats hebben. Moge Fiorenza voor Italië de schitterendste doen ontluiken!
Het grootste aantal dergenen, die Italië's herleving toejuichen, wenscht dit waarschijnlijk ook wel, maar men hield zich intusschen vooreerst minder met bespiegelingen daaromtrent dan met de werkelijkheid bezig. Paus Pius IX had zijne stem doen hooren en eenige dagen vóór den laatsten des jaars den volke zijne encyclica geopenbaard: ‘In naam der nederigheid en der liefde; ik ben het licht, de wetenschap en de wijsheid; gij allen zijt lomperts, ongelukkigen en deugnieten!’
Doch deze en andere feuilleton-geestigheden daargelaten!
De vorst van het vatikaan had getoond dat, zoo Napoleon III september-konventiën kan sluiten, waarvan geheel de beschaafde wereld gewag maakt, ook hij nog manifesten en manifestatiën kan schrijven, welk niet minder groote sensatie maken. Toch bevatte de encyclica eigenlijk niets nieuws; men wist dat Rome alles afkeurt en veroordeelt wat sedert de middeleeuwen gedacht, geuit en geschreven werd. Niet over den inhoud van het manifest verwonderde men zich dan ook het meest, maar over de onverbiddelijke consequentie waarvan het vatikaan blijk gaf. Die verwondering strekte intusschen niet tot eer van hen die zich verwonderden, als meenden zij dat consequentie altijd en voor allen slechts een ijdele klank meer was. Daargelaten, voor een oogenblik, of de encyclica van paus Pius niet met regt op politiek gebied onstaatkundig of zelfs onhandig kan worden genoemd, bezit zij iets majestueus. ‘Ik heb de encyclica geschreven voor de rust van mijn geweten,’ schijnt paus Pius te hebben gezegd, en moge daarin een ‘ik wasch verder mijne handen in onschuld,’ kunnen worden gezocht, toch getuigt dat manifest onder de tegenwoordige omstandigheden geschreven, van zedelijken moed. In de encyclica ligt als het ware het resultaat van een bangen zielestrijd des kerkvoogds. Het is als zagen wij in den laatsten tijd, na de september-konventie, dat wankelen tusschen consequentie en transaktie. Het laatste zou aan de wereldlijke magt des pausdoms weder voor eenigen tijd kracht hebben geschonken; de weg der transaktie werd dan ook aangewezen in het belang van 's pausen vorstenkroon; die weg was dan ook reeds ingeslagen door een gedeelte der fransche en belgische geestelijkheid, de school van Montalembert. De weg der transaktie werd bovendien aangewezen door een klein gedeelte van de omgeving des kerkvoogds. - Toch moest Rome onfeilbaar, onveranderlijk, consequent blijven. Moest de vesting van het katholicisme eindelijk vallen, men wilde dan niet met de
witte kapitulatie-vlag op de wallen sneven, maar sneuvelen onder de eeuwen-oude banier.
Met strenge consequentie werden dus de denkbeelden van den lateren tijd - zonder de minste tendenz tot transaktie te verraden - afgekeurd, veroordeeld en
| |
| |
als dwaalbegrippen gebrandmerkt. Niemand is goed katholiek die eene der volgende beginselen aanneemt: het beginsel der afscheiding van Kerk en Staat, der onafhankelijkheid van het burgerlijk bestuur, der vrijheid van geweten, der vrijheid van onderwijs, der vrijheid van drukpers, der vrijheid van vereeniging en vergadering. Volgens de enclyclica moeten de volken aan de vorsten en de vorsten den paus gehoorzaam zijn; alleen de katholieke Kerk moet door de vorsten worden beschermd, die alles wat in strijd is met de alleen ware Kerk moeten tegengaan als ketterij. Kortom, wij bevinden ons, de encyclica lezende, weder en plein moyen-âge.
Op de uitgebreide lijst van dwaalbegrippen, tachtig nommers tellende, komt onder no. 62 ook voor de veroordeeling van het volkenregterlijk beginsel der non-interventie. Men moet zich verwonderen den paus zelfs dit beginsel te hooren veroordeelen, waaraan hij tot dusverre nog het behoud zijner wereldlijke magt, de bezetting van Rome door fransche troepen te danken heeft gehad. Men schijnt de oorzaak daarvan in de volgende omstandigheid te moeten zoeken. Naauwelijks had men te Rome kennis gekregen van de september-konventie, of het pauselijk hof liet aan de oostenrijksche regering vragen, of zij bereid was over twee jaren de fransche bezetting te Rome door eene afdeeling harer troepen te doen vervangen. Oostenrijk gaf hierop echter te kennen dat het zich niet weder in een oorlog met Frankrijk wilde wikkelen en dat zij het beginsel der non-interventie niet wilde schenden. Onmiddellijk hierop wendde zich nu de pauselijke regering tot Spanje, doch ook hier was het antwoord dat het ministerie zich te veel met de binnenlandsche aangelegenheden moest bezig houden om zich in eene zoo moeijelijke kwestie te mengen en dat men bovendien het beginsel der non-interventie wilde eerbiedigen. Van daar - zoo beweert men - de groote verontwaardiging van Rome tegen dit beginsel.
Wij gaven reeds hiervoren te kennen dat het pauselijk manifest hevige sensatie onder de katholieken te weeg bragt. De scherpe afbakening der beginselen van het katholicisme riep allen terug, die, zij het ook in de geringste mate, daarvan waren afgedwaald, en deed vooral hen wakker schrikken uit den droom, die eenige toenadering tusschen Rome en den nieuweren tijd mogelijk achtten. Majestueus stond daar plotseling het monument van eene onverbiddelijke consequentie voor hen. Men hoorde zich oproepen om òf het katholicisme vaarwel te zeggen, òf katholiek te blijven zonder verder eenige aandacht te wijden aan transigerende verzoeningstheoriën.
Toch beproeft de zoogenaamde liberaal-katholieke dagbladpers dit nog. Men moet den paus beschouwen - zoo betoogen de organen der school van Montalembert - als het hoofd der Kerk, die, zoodra de beginselen dier Kerk worden aangetast zijne waarschuwende stem verheft. Wat waarheid is, wat dwaalbegrip, wordt door hem aangewezen, en de katholieken moeten gehoorzamen. Toch behoeven daarom deze katholieken en rijken alwaar de konstitutie dwaalbegrippen predikt, niet ontrouw te worden aan den eed op die konstitutie afgelegd. Tot zoolang dergelijke konstitutie bestaat moet men zich daaraan onderwerpen, maar te gelijker tijd alle pogingen in het werk stellen om die konstitutie voor eene andere te doen plaats maken. Treurige
| |
| |
theorie voorwaar! Terwijl men de grondbeginselen dier konstitutiën vervloekt, en, om goed katholiek te blijven, vervloeken moet, onderwerpt men zich op datzelfde oogenblik toch aan die ‘valsche, onjuiste, goddelooze, absurde, monsterachtige en voor het heil der ziel allerverderfelijkste denkbeelden’; diezelfde denkbeelden, waaraan men getrouw moet blijven, moet men bovendien trachten te doen vervangen door de ‘eeuwig ware’ beginselen van Rome. Tot dergelijke kontradiktie vervalt de zoogenaamde liberaal-katholieke school, het ietwat monsterachtig produkt van een tijdperk van overgang. Als partij op politiek gebied optredende kan bij deze school dan ook, en wel met het oog op eigene, weinig morele, verklaring, eerlijkheid noch goede trouw meer ondersteld worden.
De oratorische kunstgrepen dezer partij worden dan ook door bijna alle eerlijke en goede katholieken met medelijdenden glimlach beschouwd. Zij, gehoorzaam aan Rome's stem, moeten thans de volmaaktheid zien, voor zoover ze op deze wereld mogelijk is, in het tegenwoordig geestelijk en wereldlijk bestuur te Rome. Wat dit laatste betreft, daarvoor mogen alle rijken van Europa genadiglijk bewaard blijven.
Wij gaven hiervoren reeds als onze bescheiden meening te kennen, dat men zekere eerbiedige bewondering moet koesteren voor het pauselijk manifest. Nog verder gaat echter het orgaan der partij van den heer von Bismarck, het protestantsch ultra-orthodox dagblad te Berlijn, de Kreuzzeitung. Dit dagblad gevoelt ‘groote sympathie’ voor de encyclica. Men verwondere zich echter niet over de omstandigheid dat de Kreuzzeitung zich aangetrokken gevoelt tot het in den paus uitgedrukte denkbeeld van ‘gezag.’ Men moge dit consequent achten van een orgaan, hetwelk zich ‘protestantsch’ bij uitnemendheid acht, hetwelk in zijn vaandel de leuze: ‘vrij onderzoek’ heeft geschreven; voor verwondering over deze toejuiching den paus ten deel vallende bij ‘zijne moedige manifestatie tegen den antichristelijken vooruitgang’, is hier geene plaats. Immers, hetgeen voor het katholicisme een persoon is, is voor het protestantisme der Kreuzzeitung een boek. Beide huldigen het beginsel van gezag, en alles wat nu in strijd is met de onfeilbare uitspraak van dien persoon of met de conventionele opvatting der uitspraken van dat boek wordt anti-christelijk gestempeld. Niets is voorts minder logisch dan door de Kreuzzeitung en hare geestverwanten te hooren roem dragen op het ‘vrij onderzoek’ en op dat zelfde oogenblik aan 's pausen hand den banbliksem te zien ontnemen om dien - met volkomen goede trouw - te slingeren tegen hen, die door datzelfde vrije onderzoek tot andere resultaten zijn gekomen dan zij zelven.
Vrij onderzoek! Dit roepen zoo velen elkander ook op politiek gebied toe. Onder hunne toejuichingen slaat gij den door hen aangewezen weg van vooruitgang in en hebt weldra den zesden, den zevenden mijlpaal bereikt. Naauw zijt ge echter tot aan den achtsten genaderd of men roept u toe: tot dusverre! En waar bleef nu uwe hooggeroemde vrijheid van onderzoek? - Te Rome heerscht één paus; op den weg van vooruitgang velen. Een hunner heeft op dien weg zijn zetel opgeslagen tusschen den eersten en tweeden, een ander tusschen den tweeden en derden, nog een ander tusschen den derden en volgenden mijlpaal.
| |
| |
Even onverbiddelijk en onwrikbaar zijn zij somtijds als de vorst van het vatikaan, maar minder consequent dan deze. Zij roepen luide: vrij onderzoek! maar verbinden daaraan de voorwaarde dat men niet verder ga dan het hun behagen zal. Dit is eene vrijheid, welke aan Figaro doet denken..... - Doch wij dwalen af; keeren wij tot de encyclica terug. Men heeft dit manifest uit een politiek oogpunt onstaatkundig en onhandig genoemd en naar onze meening teregt. Niet door strenge consequentie kon de pauselijke regering hare vrienden behouden en nieuwe verwerven; onder de vrienden die zij verloor voor het oogenblik mag men zeker wel keizer Napoleon III tellen. Deze toch ziet zijne dringende raadgevingen om tot eenige hervorming over te gaan thans met eene encyclica beantwoord, waarin een nieuw ‘non-possumus’ ligt.
Als eerste anti-woord op de encyclica door de keizerlijke regering te Parijs gegeven, beschouwde men de benoeming van prins Napoleon tot lid en vice-president van den conseil privé. De antiklerikale rol, welke deze speelt is bekend en de conseil privé kan in sommige gevallen zeer veel invloed uitoefenen op het staatsbestuur. Daar keizer Napoleon in die dagen verkouden was, beweerden eenige estaminet-politici voorts dat die benoeming ook blijk gaf van 's keizers overtuiging dat hij meer en meer in krachten afnam en in den conseil privé reeds den toekomstigen raad van regentschap had willen zamenstellen.
Een tweede protest tegen de encyclica volgde; de fransche regering weigerde autorisatie te verleenen aan de bisschoppen tot openbaarmaking van de lijst der dwaalbegrippen. Verschillende geestelijken stoorden zich evenwel niet aan dit verbod en lazen het geheel manifest op den kansel voor; zelfs de kardinaal-aartsbisschop van Besançon, als zoodanig tevens lid van den senaat, volgde hun voorbeeld. Aan den staatsraad werd nu opgedragen om uitspraak te doen over het gedrag van al deze geestelijke heeren. Het gevolg van dergelijke ‘appels comme d'abus’ is echter slechts dat geconstateerd wordt of en in hoeverre de bisschoppen hunne bevoegdheid te buiten zijn gegaan. Welke houding de regering verder tegenover de ultramontaansche geestelijkheid zal aannemen kan slechts het onderwerp van bespiegelingen uitmaken. Neemt de keizer strenge maatregelen, dan worden al deze geestelijke heeren tot martelaars gestempeld. Bepaalt hij zich daarentegen tot het plaatsen der uitspraak van den staatsraad in den Moniteur, dan zou dit welligt den schijn hebben alsof de keizerlijke regering vrees koesterde voor die geestelijken.
Eene der merkwaardigste gevolgen der encyclica voor Frankrijk schijnt voorts te zullen zijn dat de fransche geestelijkheid zich in twee partijen zal verdeelen. De eene partij, de ultramontaansche, zal zich tegen de regering bij Rome aansluiten; de andere partij, de gallikaansche, zal het keizerlijk bestuur in de eerste plaats ondersteunen en gehoorzamen. Tot deze laatste behoort monseigneur Darboy, aartsbisschop van Parijs, die reeds pogingen heeft aangewend om verschillende bisschoppen rondom zich te scharen.
Te midden van deze godsdienstige beweging wordt door verschillende fransche dagbladen met ijver het denkbeeld der afscheiding van Kerk en Staat besproken. Onder de heftigste voorstan- | |
| |
ders van dit denkbeeld behoort de heer Emile de Girardin, redakteur van La Presse. Geene halve maatregelen meer, roept deze uit - ‘Que le croyant paie son prêtre, comme le malade paie son médecin ou comme le plaideur paie son avocat!’ Men weet intusschen dat deze schrijver zich van zijne artikelen geene de minste vruchten belooft; zijn hoofddenkbeeld is steeds: l'impuissanee de la presse. Toch schrijft hij steeds, en niet weinig. De heer de Girardin herinnert ons wel eenigzins aan hetgeen men verhaalt omtrent de beantwoording der door de akademie van Dyon uitgeschrevene bekende prijsvraag: ‘Le rétablissement des sciences et des arts a-t-il contribué à épurer on à corrompre les moeurs?’ Jean Jacques Rousseau, de toen nog vrij onbekende letterkundige, wilde hieraan zijne krachten wijden en raadpleegde Diderot. ‘Quel parti allez-vous prendre?’ vroeg deze - ‘Je vais prouver que le progrès des sciences et des arts épure les moeurs,’ was het antwoord - Eh! c'est le pont aux ânes! - riep Diderot - Prenez le parti contraire et vous ferez un bruit du diable -’ En het geschiedde aldus. Zoo ook de heer de Girardin; thans gelooft nog ieder aan de magt van ‘de koningin der aarde.’ Iemand die het tegendeel beweerde, kan dus verzekerd wezen gerucht te maken.
Behalve de encyclica, waarmede trouwens geheel Europa zich bezig hield, wijdde men te Parijs eenige aandacht aan het finantieel rapport van den minister Fould, die, als naar gewoonte, als finantieel prestigiateur daarin weder l'art de grouper les chiffres in toepassing had gebragt. Op de beurs te Parijs oefende dan ook dit rapport een naauw merkbaren invloed uit. Reeds zoo menigmaal heeft men gezien dat de finantieele voorspellingen van den heer Fould zich niet verwezenlijkten. De belofte eener vermindering der budgetten van oorlog en marine voor het loopende dienstjaar met 44 millioen, welke bezuinigingen, volgens den minister voor de begrooting van 1866 minstens een batig saldo van 18 millioen franken zou opleveren, maakte dan ook geen grooten indruk.
De algemeene toestand van Duitschland, in het vorig overzigt zoo uitvoerig ontwikkeld, wordt steeds beheerscht door de Sleeswijk-Holsteinsche kwestie. Intusschen blijkt het meer en meer dat de Sleeswijk-Holsteiners den thans bestaanden toestand zoo spoedig mogelijk een einde wenschen te zien nemen, maar tevens dat de zoogenaamde inlijvingspartij in de hertogdommen zeer klein is. Wel zou de geheele Sleeswijk-Holsteinsche adel eene inlijving bij Pruissen niet ongaarne zien, maar voor het oogenblik bestaat er nog eenige vrees om dit openlijk te verklaren. De pogingen van den naar de hertogdommen gezonden pruissischen baron von Scheel Plessen, om eene inlijvingspartij te organiseren, mislukten dan ook volkomen. Na vier weken te hebben geintrigeerd mogt het hem slechts gelukken om een zeventiental onderteekenaars te verzamelen voor een adres aan de regeringen te Weenen en te Berlijn, waarbij in zeker geval de inlijving der hertogdommen bij de pruissische monarchie werd gevraagd. Het adres drong namelijk op inlijving aan, indien de aanspraken van eenigen pretendent slechts gegrond mogten worden verklaard ten opzigte van eenig gedeelte van het ondeelbaar Sleeswijk-Hol- | |
| |
stein. Naauwelijks was dit adres echter bekend geworden of een paar onderteekenaars werden door hunne werkelijk of schijnbaar meer gematigde vrienden ontzet van de eereposten, welke zij bekleedden, terwijl voorts van alle zijden protesten tegen het adres werden ingezonden. Men hoort zelfs hier en daar mompelen van verzet, indien de heer von Bismarck met geweld zijne inlijvingsplannen zou willen verwezenlijken. De januarij-maand leidde dan ook onwillekeurig tot eene vrij exciterende vergelijking van den toestand in de eerste dagen van 1864 met dien, waarin de hertogdommen zich thans bevinden. Toen toch waren juist de bondstroepen onder het gejuich der bevolking de eene stad na de andere binnengetrokken en begroette men in deze het geliefde duitsche vaderland; thans is er bondsleger noch
vreugdegejuich meer te bespeuren en wordt Sleeswijk-Holstein beheerscht door pruissische soldaten en pruissische ambtenaren. Wat intusschen de vrees der bevolking voor eene gewelddadige inlijving betreft: zij moge daaromtrent gerust zijn. Met geweld zal de pruissische minister voor het oog van Europa dit gewest niet inlijven. De heer von Bismarck zal slechts op den ingeslagen weg voortgaan en voorts het pruissisch element in de hertogdommen meer en meer versterken. Even als de spin - waarmede de vrijheer onlangs door zeker staatsman werd vergeleken - zal hij langzamerhand het reeds in zijn net verwarde Sleeswijk-Holstein daarin al vaster en vaster hechten, om aldus, zonder openlijk geweld te gebruiken, zijn slagtoffer zedelijk te vernietigen. Door het onderwerpen der aanspraken van alle pretendenten, en ook van Pruissen, aan de uitspraak der pruissische kroonsyndici onder voorzitterschap van den pruissischen minister van justitie, heeft de minister wederom tijd gewonnen, terwijl inmiddels ook nadere onderhandelingen kunnen worden gevoerd met den mede-eigenaar der hertogdommen.
Te Berlijn heeft intusschen ‘het parlementair geschreeuw’ - zoo noemen de vrienden des heeren von Bismarck de debatten in het huis der afgevaardigden, weder een aanvang genomen. In de troonrede van koning Wilhelm, bij de opening der zittingen van beide huizen uitgesproken, werd natuurlijk in de eerste plaats gewezen op den schitterenden uitslag, waarmede de oorlog tegen Denemarken, onder Gods zegen, was bekroond geworden. Uit de roemrijke overwinningen der pruissische troepen moest voorts blijken hoe voortreffelijk de thans bestaande legerorganisatie was. Daardoor toch was het onnoodig geweest de landweer op te roepen. Terwijl koning Wilhelm verklaarde dat hij de konstitutionele regten der vertegenwoordiging zou eerbiedigen, verklaarde hij tevens die legerorganisatie streng te zullen handhaven.
Omtrent de kwestie der hertogdommen werden in de troonrede slechts eenige duistere woorden geuit, welke over de staatkunde der pruissische regering niet het minste licht verspreidden. Deze staatkunde is trouwens bekend genoeg.
Welken indruk de troonrede had gemaakt op de leden van het Abgeordneten-haus, bleek reeds dadelijk in de eerste gewone zitting door de herkiezing van den president von Grabow met 222 der 258 stemmen. De toespraak van dezen bevatte daarop weder eene herhaling der vroegere oorlogsverklaringen aan
| |
| |
het ministerie von Bismarck. Na de gewone dankbetuiging voor het in hem gesteld vertrouwen, de gewone belofte om met getrouwheid en onpartijdigheid zijne taak als voorzitter te vervullen, en de gewone bede om medewerking van de zijde der vergadering, konstateerde hij dat de vervolgingen tegen de liberalen in Pruissen in den laatsten tijd steeds waren vermeerderd. Hij betoogde dat de vrijzinnige gevoelens in den ban waren gedaan, dat de administratieve autonomie der gemeenten werd bedreigd; dat men de publieke opinie, welke zich thans reeds driemalen had geuit, wilde vernietigen. ‘De pruissische natie en de door haar gekozene vertegenwoordigers, die voor God en de kroon den eed hebben afgelegd om de konstitutie te eerbiedigen, zullen echter voor geenerlei magt op aarde buigen, waar het de handhaving betreft der konstitutionele regten van kroon en natie!’ Levendige toejuichingen vielen den spreker ten deel.
In de volgende vergadering van het Huis werd de handschoen, door den heer von Grabow der regering toegeworpen, opgenomen door den minister van binnenlandsche zaken. Deze herinnerde aan de belofte des voorzitters om zijne taak met getrouwheid en onpartijdigheid te vervullen en beweerde nu dat de geheele toespraak van den president in strijd met die woorden was geweest. ‘Welken indruk - riep graaf von Eulenburg uit - moet de toespraak des voorzitters maken op den soeverein, op de regering en op het volk, nadat de troonrede den wensch naar toenadering heeft uitgesproken? De regering betreurt het dat de voorzitter van deze vergadering die woorden heeft geuit; zij is echter vast besloten om getrouw te blijven aan hare toenaderingsgezinde voornemens.’ Een paar andere sprekers verdedigden daarop de houding des voorzitters en betoogden dat de troonrede slechts schijnbaar een toenaderingsgezinden geest ademde, maar in werkelijkheid geenszins. ‘De regering - zoo beweerde een ander lid - heeft in het afgeloopen jaar de mogelijkheid om eene verzoening tot stand te brengen ontkend, voorts vervolgingen ingesteld tegen elk die hare staatkundige gevoelens niet deelde, en regtbanken gevonden die zich met die vervolgingen wel wilden belasten!’ Een hevig protest van den minister van justitie en eene teregtwijzing van den voorzitter volgden op deze woorden.
Terwijl wij deze regelen schrijven zijn alzoo weder scherpe debatten aangevangen. Met zeker minachtend medelijden voor het geduld der pruissische natie verwachten velen thans de optreding van den heer von Bismarck zelf op het parlementair tooneel. Deze zal wel weder gekenmerkt worden door grove beleediging der natie in hare vertegenwoordigers, in een vorm bovendien, welken de minister schijnt te hebben overgenomen van den minst ontwikkelde zijner politieke bondgenooten: de allerlaagste volksklasse in Pruissen. Dit verbond tusschen den adel en de laagste ultra-demokratische volksklasse, het natuurlijk verschijnsel in den tegenwoordigen toestand van Pruissen, is na den oorlog tegen Denemarken nog inniger geworden. Nog altijd heeft de hofpartij het gemeen noodig om de roemrijke overwinningen op Denemarken toe te juichen en als stormram te gebruiken tegen de eigenlijke natie. Op die onontwikkelde, half
| |
| |
barbaarsche laagste volksklasse te Parijs en te Berlijn blijft bovendien nog altijd de uitspraak des dichters, boe vol bitterheid ook, toepasselijk:
..... Le peuple se souvient de l'homme qui le tue
Avec le sabre et le canon;
Il n'aime que le bras qui dans les champs humides
Par milliers fait pourrir les os;
Il aime qui lui fait bâtir des pyramides.
Porter des pierres sur le dos.
Terwijl de pruissische regering al verder en verder op den weg der reaktie voortschrijdt, is de spaansche plotseling liberaal geworden. Reeds in het vorig overzigt werd gewag gemaakt van het gerucht dat de slotparagraaf der troonrede, waarmede op 22 December de zittingen der cortes werden geopend, eene zinspeling bevatte op de indiening van een wetsontwerp ter ontruiming van San Domingo, het streven der liberale partij. Dit gerucht is sedert bevestigd geworden. Nadat de kommissie, belast met het uitbrengen van rapport omtrent de door Spanje in die kwestie te volgen politiek, zich met dertien tegen vier stemmen voor de ontruiming had verklaard, volgde weldra het indienen van een wetsontwerp bij de vertegenwoordiging, waarbij het dekreet van 19 Mei 1861: de wederinlijving van San Domingo's grondgebied bij de spaansche monarchie, werd verklaard te zijn opgeheven.
Bij de memorie van toelichting beweerde de regering steeds te hebben gemeend dat de bevolking van San Domingo zich gelukkig zou hebben geacht onder spaansche bescherming te leven; dat de opstand tegen het spaansche bestuur haar echter van dit denkbeeld had teruggebragt; dat men alzoo in de tegenwoordige omstandigheden het grondgebied van San Domingo met geweld van wapenen zou moeten heroveren, waartoe echter de regering ongaarne wil overgaan, daar de door haar gevolgde staatkunde geene veroveringen beoogt.
Een tweede belangrijk wetsontwerp betreft de drukpers, steeds het eerste slagtoffer van alle regeringen, welke zich niet gegrondvest achten in den wil der natie en nooit de denkbeelden van den heer Girardin zijn toegedaan. Ook het tegenwoordig kabinet Narvaez had de exceptionele wetgeving voor de drukpersdelicten gehandhaafd, tot dat het nu onlangs de afschaffing daarvan voorstelde. De toejuichingen der liberale dagbladen zijn thans den hertog van Valencia - als ter verdere aanmoediging - ten deel gevallen. Men moet thans geenszins meenen dat de spaansche regering plotseling met haar verleden heeft gebroken. Spanje volgt voor het oogenblik - even als men dit te Weenen nu en dan ziet plaats vinden - eene spaansche liberale gelegenheidspolitiek. Behalve andere oorzaken geeft het volgende hiertoe welligt eenige aanleiding. In Spanje bestond sinds lang eene partij, welke eene vereeniging met het meer vrijzinnig Portugal tot doel van haar streven stelt. Deze partij nam voorts in uitgebreidheid toe, naarmate de binnenlandsche toestand van Spanje achteruit ging; thans schijnt zij zelfs zeer invloedrijk te wezen. Alleen door eene liberale politiek nu kan men met eenige hoop op gunstig gevolg tegen deze partij te velde trekken en in deze overtuiging vindt het kameleontisch gedrag van het ministerie Narvaez eene niet onwaarschijnlijke verklaring.
Uit de thans te Madrid beproefde liberale gelegenheidspolitiek is voorts ook het plan tot erkenning van het koning- | |
| |
rijk Italië voortgevloeid. De weinige vreugde welke het plan echter te Turijn heeft veroorzaakt is der spaansche regering hoogst onaangenaam. Daargelaten nog dat de emotie, door de September-konventie in het leven geroepen, thans door zekere apathie is opgevolgd, wijdt men te Turijn steeds de aandacht aan de binnenlandsche aangelegenheden, belangrijker dan eene vrij onverschillige erkenning door Spanje. De italiaansche kamer van afgevaardigden zal eerlang geroepen worden om te beraadslagen over het rapport der kommissie van enquête betrekkelijk de September-onlusten te Turijn. In dit rapport verklaarde de kommissie, na een uitvoerig verslag van het voorgevallene te hebben gegeven, dat zij de beoordeeling der plaats gehad hebbende feiten ten opzigte van de agenten der openbare magt wenschte over te laten aan de daartoe bevoegde regterlijke autoriteiten; dat zij intusschen uit onderzochte dokumenten en ingewonnen berigten niet gebleken acht dat die onlusten het gevolg zouden zijn geweest van provocatie, waardoor deze geregtvaardigd of verontschuldigd worden; dat voorts het toenmalig kabinet zich in zijne houding tegenover die onlusten niet in strijd met de bepalingen der wet heeft gedragen. Toch gaf de kommissie echter haar leedwezen te kennen over de houding van dat ministerie, voor zooverre het niet genoeg energie en tevens voorzigtigheid had betoond, terwijl zij eindelijk betreurde dat de natie verkeerde denkbeelden heeft gekoesterd omtrent de te Turijn plaats gehad hebbende feiten. Deze konklusiën waren zeer gematigd en bevredigden derhalve niemand. De piemontesche partij is niet tevreden omdat de houding van het ministerie Minghetti, door haar als de oorzaak van de uitbarsting der onlusten beschouwd, niet scherp genoeg wordt afgekeurd. De partij van het afgetreden kabinet daarentegen beweert dat de kommissie het
ministerie krachtiger had moeten verdedigen.
De hoofdkwestie op het terrein der binnenlandsche aangelegenheden is intusschen nog altijd de nadere regeling van het finantie-wezen. De vermindering van het leger is als eerste bezuinigingsmaatregel steeds het doel van het ministerie de Lamarmora. Nog onlangs betoogde de president-minister in de Kamer van afgevaardigden dat Italië het zwaard voor het oogenblik in de schede moest steken, maar gereed blijven om dit op een gegeven tijdstip weder te trekken. ‘Wat baat het - riep de generaal uit - om het zwaard steeds opgeheven te houden? Dat vermoeit slechts den arm, en de minister van finantiën weet hoe vermoeid deze reeds is!’ Dat Oostenrijk voor het oogenblik geneigdheid betoonde om Italië aan te vallen, werd voorts door den minister hoogst onwaarschijnlijk geacht. Oostenrijk schijnt dan ook thans slechts aandacht te hebben voor de regeling van den vrij verwarden binnenlandschen toestand en voor de kwestie der hertogdommen. Wat dit laatste betreft hebben eenige leden van het huis van afgevaardigden aan Europa eene goede dienst bewezen door den minister von Mensdorff-Pouilly te interpelleren omtrent de staatkunde der regering ten dien opzigte. In welke betrekking staan thans de hertogdommen Sleeswijk en Holstein tot den duitschen Bond? Zal de Bondsvergadering invloed kunnen uitoefenen op het toekomstig bestuur der hertogdommen? Zal de re- | |
| |
gering haar gevoelen mededeelen omtrent de gegrondheid der aanspraken op de kroon van Sleeswijk-Holstein van den hertog Frederik van Augustenburg? Welke regten zullen in de erfopvolgings-kwestie aan Pruissen worden toegekend?
Al deze vragen zijn van het hoogste gewigt, en hiermede is een eerste stap gedaan door het oostenrijksch vertegenwoordigend staatsligchaam om invloed uit te oefenen op de verdere gedragingen der regering ten opzigte van Pruissen. Met belangstelling wordt thans het antwoord van den minister von Mensdorff op deze interpellatie te gemoet gezien; niet het minst door Duitschland's kleinere staten, welke daaruit zullen kunnen afleiden of zij van Oostenrijk hulp hebben te wachten in hunne oppositie tegen Pruissen; deze heeft zich in den laatsten tijd weder in den vorm eener wisseling van depêches geopenbaard. De aanleiding daartoe was de omstandigheid dat verschillende kleine staten op de Bondsvergadering te Frankfort tegen de ontruiming van Holstein door de hannoversche en saksische troepen hadden gestemd. Dit had den heer von Bismarck mishaagd en van daar eenige scherpe teregtwijzingen aan de ministers, die den pruissischen vrijheer durfden trotseren. Deze teregtwijzingen hadden eenige scherpe antwoorden ten gevolge en daarmede was de kwestie voor het oogenblik weder geëindigd.
Keeren wij thans weder tot Italië terug. Op staatkundig terrein was de pausselijke manifestatie voor de regering te Turijn een zeer merkwaardig dokument. Terwijl toch sedert de September-konventie, gelijk wij reeds in een vorig overzigt betoogden, de italiaansche politiek ten opzigte van Rome vredelievende toenaderingsgezindheid ademde, heeft thans èn de pausgezinde bevolking van Italië èn de italiaanschgezinde bevolking te Rome door de encyclica de overtuiging kunnen erlangen dat eene toenadering onder paus Pius IX eene zeer groote onwaarschijnlijkheid is geworden. Onwillekeurig rigt men thans alzoo den blik naar de toekomst en verwacht alles van den man, die geroepen zal worden om na paus Pius den troon op het vatikaan te bestijgen. Er bestaat eene partij, welke dien opvolger ziet in den kardinaal Andrea, die aan het pausselijk hof zeer vele vrienden telt, die der italiaansche regering genegen is en daarvan nog onlangs blijk gaf door een herhaald bezoek te brengen aan prins Humbert te Napels; die de encyclica afkeurt, die zeer veel sympathie beweert te gevoelen voor den franschen keizer en overigens voorzigtig genoeg is om zich niet al te veel uit te laten.
Zonder ons hier in bespiegelingen te willen verdiepen omtrent de verdere politieke loopbaan des kardinaals, konstateren wij alleen het feit dat zijne verkiezing niet twijfelachtig zou wezen als ook Napoleon III en Victor Emmanuel in hem den opvolger van paus Pius wenschten. Wij gelooven dat dit door geen katholiek in gemoede kan worden ontkend. Het onfeilbaar hoofd der Kerk zou dan alzoo worden gekozen door een Napoleon III in overleg met den geëxcommuniceerden Victor Emmanuel! Hoe grievend moet dergelijke gedachte wezen voor elken eerlijken katholiek! Zou deze gedachte niet langzamerhand moeten leiden tot het verlangen naar het oogenblik, waarop de wereld- | |
| |
lijke magt van den paus niet langer den luister zal ontnemen aan zijne geestelijke heerschappij, naar het oogenblik waarop niet langer in den toestand van het hoofd der Kerk de denkbeelden van onfeilbaarheid en diepe afhankelijkheid zullen vereenigd wezen! Waren er voorts nog velen, die zich een pausdom niet zonder wereldlijke magt konden denken, die de wereldlijke en geestelijke kroonen van het hoofd hunner Kerk slechts als één geheel beschouwden, welligt dat de tijd en de omstandigheden hen reeds tot andere gedachten hebben gebragt.
Dit is bij velen het geval geweest in de Zuidelijke konfederatie van Amerika, die bij den aan vang des oorlogs het verwerven der onafhankelijkheid en het handhaven der slavernij als één ondeelbaar denkbeeld en beginsel beschouwden. Thans toch, nadat aan dat denkbeeld reeds zoo tallooze offers zijn gebragt, nadat men te Richmond heeft bemerkt dat Europa het stelsel van non-interventie in de amerikaansche aangelegenheden zal handhaven, nadat men echter tevens heeft bemerkt dat alleen in Europa's tusschenkomst nog eenig heil voor het Zuiden is te wachten, - thans hooren wij de dagbladen van het Zuiden beweren dat de regering van den president Jefferson Davis geneigd zou zijn om de slavernij af te schaffen, indien in dat geval Frankrijk en Engeland de onafhankelijkheid der konfederatie wilden erkennen. Het levensbeginsel der konfederatie heeft zich alzoo reeds bij velen aanmerkelijk gewijzigd ten gevolge der omstandigheden. Die omstandigheden zijn dan ook verre van gunstig sedert Savannah, na de bemagtiging door de expeditie-troepen onder den generaal Sherman, eene nieuwe basis van operatiën voor Lincoln's generaals aanbiedt en Richmond daardoor meer en meer wordt geïsoleerd.
Het konflikt tusschen de regeringen te Washington en te Rio Janiero heeft de oplossing erlangd, welke wij ons reeds in een vorig overzigt als de waarschijnlijkste voorstelden. De regering der ‘Vereenigde Staten’ heeft het gedrag van den kommandant der Wachusetts, Collins, streng afgekeurd en aan Brazilië de toezegging gedaan dat deze officier voor een krijgsraad zal teregt staan. Het prijs gemaakte schip, de Florida, - een ‘rooversvaartuig,’ hetwelk volgens den heer Seward tot geene natie of oorlogvoerende magt behoort en alzoo niet in eene braziliaansche haven had behooren te worden toegelaten - is intusschen door aanzeiling van een marine-vaartuig der Noordelijken gezonken. Tot het instellen van een onderzoek naar dit voorval heeft de regering te Washington eene kommissie benoemd. ‘Intusschen is men van meening - aldus luidt het slot der depêche van den heer Seward aan de braziliaansche regering - dat het verloren gaan der Florida aan eene toevallige omstandigheid moet worden toegeschreven, waarvoor de regering der Vereenigde Staten niet verantwoordelijk kan worden gesteld.’ Na een te verwachten rapport: ‘dat uit de ingewonnen inlichtingen niet duidelijk is gebleken dat hier opzettelijke vernieling der Florida moet worden aangenomen,’ zal de braziliaansche regering van alle verdere eischen tot schadevergoeding waarschijnlijk wel afzien en zal ook de Florida-kwestie worden vergeten, gelijk zoo vele andere van dien aard.
Middelburg, 20 Januarij.
W.A. van Hoek.
|
|