| |
| |
| |
Winterverblijven voor borstzieken.
Mentone, de Riviera, Korsika en Biaritz, in hun klimaat beschouwd en onderzocht nopens hunne waarde als winterverblijfplaatsen voor zieken, door J. Henry Bennett, M.D. Naar de tweede uitgaaf vertaald door L.F. Praeger. Aan deze vertaling is een kort overzigt der badplaats Morgins in Zwitserland toegevoegd. Te Zalt-Bommel, bij Joh. Noman en Zoon. 1863.
Als een gevolg van de versnelde gemeenschap door de tallooze spoorwegen, die Europa in alle rigtingen overdekken, zijn de pogingen te beschouwen om voor hen, die aan ziekten lijden, welke in onzen noordelijken winter steeds verslimmeren en het leven bijna ondragelijk maken, een liefelijker klimaat en, indien het zijn kan, genezing van hun lijden, op te zoeken. De geschriften over geschikte winterverblijfplaatsen voor borstzieken, - want deze zijn het vooral, voor wie de gure wintervlagen het verderfelijkst zijn, - nemen dan ook van jaar tot jaar toe en er zijn niet vele plaatsen in Zuidelijk Europa, die niet wegens haar klimaat door dezen of genen zijn geroemd, dikwijls ook door anderen afgekeurd en als schadelijk verworpen. Dat verschil van meening is aan tweederlei oorzaken toe te schrijven. Vooreerst is hetzelfde klimaat niet voor ieder ziektegeval even heilzaam; terwijl de eene teringlijder behoefte heeft aan eene drooge, eenigzins prikkelende lucht, zou deze voor een' anderen bepaald nadeelig zijn en weldra bloedhoesten ten gevolge hebben. Deze behoort in eene warme vochtige lucht te huis, die zelden of nooit door wind wordt bewogen. Zoo zijn er in de individualiteit van den zieke, in den aard van ieder bijzonder ziektegeval velerlei momenten gelegen, die de keus van deze of gene plaats al of niet geraden maken.
Eene andere oorzaak, waarom dezelfde plaats door den eenen lijder hemelhoog geprezen, door een' ander' als ongeschikt wordt afgeraden, ligt in de ongelijkheid, die, ook in Zuidelijk Europa, tusschen den eenen en den anderen winter wordt waargenomen. Het moge al eene zeldzaamheid zijn dat de thermometer daar onder het nulpunt daalt, zoo als in den afgeloopen winter op bijna alle gedeelten van Europa's zuidkust het geval was, zoodat oranje- en citroenboomen bevroren, toch bestaat ook daar niet zelden een vrij aanzienlijk verschil in temperatuur. Een gelijkmatige warmtegraad, een klimaat, waarop men rekenen kan, is in Europa niet te vinden; die dat verlangt zal zijn winterkwartier moeten opslaan op Madera; de borstlijder voor wien eene verwisseling van klimaat nog baten kan en wiens beurs het toelaat, kan door een langdurig verblijf (althans gedurende de wintermaanden) op dat eiland zijn toestand aanmerkelijk verbeteren en er niet zelden geheel herstellen. Een winterverblijf in Zuid-Europa is altijd eenigzins onzeker en veelal een halve maatregel. En toch is het een maatregel, die, vooral wanneer hij gedurende eenige achtereenvolgende winters wordt herhaald, den zieke genezing kan aanbrengen, zijn leven kan rekken of althans zijn' laatsten levenstijd kan veraangenamen. Zij hebben zooveel te lijden in onze langdurige winters, die arme borstlijders, hun ligchaam wordt er
| |
| |
zoo door gesloopt, hun geest zoo terneergedrukt, dat het voor hen een weldaad mag heeten, indien zij den noordewind, sneeuwjagt en ijs kunnen ontvlugten om in het lommer van een oranje- of olijfboschje eene zuivere, warme lucht in hunne zieke longen te laten stroomen.
Het komt er slechts op aan om uit de talrijke als heilzaam geprezene oorden eene goede keus te doen, en daartoe is de lijder zelf of zijne omgeving niet in staat; hij raadplege daarom steeds den arts in wien hij vertrouwen stelt. Voor dezen is echter de beslissing niet gemakkelijk, indien hij zelf niet uit eigen ondervinding bekend is met de plaatsen waartusschen te kiezen valt. De berigten toch zijn dikwijls zoo tegenstrijdig, dat men, daarop afgaande, den weg niet weet te vinden. Alleen die berigten hebben eenige waarde, die grondige kennis van het klimaat van het geprezen oord verraden en den geneesheer door langdurige en juiste mededeeling van meteorologische waarnemingen in staat stellen het klimaat met het oog op zijnen lijder te beoordeelen. Geneeskundigen, die op de plaats zelve de praktijk uitoefenen of zelven gezondheidshalve verscheidene winters daar doorbragten, zijn het best in staat een juist oordeel over die plaats uit te spreken.
Het hier besproken werk behoort tot de laatstgenoemde kategorie. Dr. Bennett, een bekend Engelsch geneesheer, bezocht Mentone herhaaldelijk en vond in de weldoende uitwerking, die hij van het klimaat aldaar ondervond, aanleiding tot de uitgave van eene uitvoerige beschrijving van dat stadje en zijne omgeving. In een aangenamen, onderhoudenden stijl deelt hij niet slechts mede wat voor lijders, die Mentone wenschen te bezoeken, belangrijk is om te weten, maar weidt ook nu en dan uit over de flora en de fauna van die streek en over de gesteldheid van den grond, waarbij zelfs de daar gevonden beenderenholen niet vergeten worden. De lezer zal hem gaarne volgen, ook waar hij afdwaalt tot bijzonderheden, die bij het onderwerp strikt genomen niet te huis behooren, zooals historische bijzonderheden der plaats en dergelijke. Zijne berigten omtrent Mentone zijn het belangrijkst, hij koos die plaats herhaaldelijk tot winterverblijf, terwijl hij het overige gedeelte der Riviera (de geheele kust langs de golf van Genua), Korsika en Biaritz slechts uit een enkel korter bezoek leerde kennen.
Wij zullen van het boek geene schets geven: voor den lezer, wien wij het aanbevelen is dit onnoodig; maar wij kunnen niet nalaten eenige praktische wenken aan te halen, die voor borstlijders, die met verlangen naar een Zuidelijk klimaat uitzien, nooit genoeg te behartigen zijn.
Zij, die met een koortsig verlangen er naar haken onzen winter te ontvlieden voor een zachter klimaat, droomen van eene eeuwige lente en meenen in het zuiden nimmer iets wat naar winterkoude zweemt, te zullen ondervinden. Hooren wij wat Bennett op blz. 70 zegt:
‘Men moet wel in aanmerking nemen dat in de warme, gematigde luchtstreek de winter niet ontbreekt. De beschrijvingen van het klimaat van Nice, Cannes, Hyères en in 't algemeen van Italië, die men in reisgidsen, reisbeschrijvingen en werken over klimaten enz. vindt, zijn meest dichterlijke overdrijvingen. De eeuwige lente, de onafgebroken zomer, de zoele, balsemgeurige zuiderlucht, die in zulke gloeijende kleuren afgeschilderd worden, bestaan - in de verbeelding
| |
| |
der schrijvers. Ondanks alles is het toch winter. De zieken hebben er wind, regen, eene kille atmospheer en soms koud weder door te staan en het is dus noodig dat ze daarop voorbereid zijn. Anders zouden ze, in hunne illusie van het el Dorado, de balsem-zephirs, den eeuwigen zonnegloed en altijd lagchende natuur zeer teleurgesteld worden. Ik geloof dat onafgebroken warm weder tijdens den winter in eene gematigde luchtstreek niet gevonden wordt - doch alleen in tropische of subtropische streken. Als men daaraan behoefte heeft is het beter naar de tropen of ten minste naar Madeira te gaan. Dat 's winters de oranje-, citroenboomen, geraniums, heliotropen, verbena's en rozen bloeijen, wil nog niet zeggen dat het soms niet koud is, maar alleen dat er geen vorst bestaat. Dat weet ieder die in Engeland bloemen teelt en wintertuinen heeft.’
Hoe voorzigtig de borstlijder behoort te zijn, wiens toestand veel verbeterd, of die zelfs schijnbaar geheel genezen is, kan blijken uit het volgend verhaal dat men op blz. 157 leest en dat wij niet willen onthouden aan hen, die het werk zelf niet in handen mogten krijgen: ‘Dr. Bishop verhaalde mij eens iets dat met een' onzer landgenooten gebeurde; het komt mij niet alleen belangrijk voor, maar wijst ook waarschuwend op een gevaar - eene verborgene klip voor den teringlijder, die aan 't herstellen is, en dat daarom verdient opgemerkt te worden. De heer, waarvan hier spraak is, kwam naar Napels als een teringlijder eenige winters geleden. Ofschoon hij reeds ver weg scheen te zijn, kwam hij weder bij en scheen zijne gezondheid geheel te herkrijgen. Ongelukkigerwijs werd hij wanhopig verliefd op een schoon, jong Italiaansch meisje, dat in maatschappelijke positie beneden hem was.
‘Hij deed niet als de held van Lamartine's schoon verhaal van Graziella, en huwde haar die hij beminde, vervolgens ging hij met haar naar Capri om er stil te leven. Deze onverstandige stap werd niet gezegend maar was voor hem van een noodlottig gevolg. De storm der menschelijke hartstogten was opgerezen in een gestel, te zwak om ze te boven te komen. Het was het lekke schip, dat zich in zee waagde en zich aan stormen en orkanen blootstelde. De ziekte keerde terug en maakte nu snelle vorderingen. Niets was in staat ze te bedwingen en weldra was het leven uitgebluscht. Gebrekkige schepen moeten zich in de haven houden; ze kunnen daar, gelijk Nelson's oude schip, de Trafalgar, nog lang met waardigheid ten anker liggen in de zacht bewogen waters, die het omringen. Den strijd des levens - zijne stormen en woelingen - moest men aan de jongen en sterken overlaten. De teringlijder, al geneest hij ook, moet toch altijd voor oogen houden dat zijne ziekte eens kan terugkeeren, dat hij steeds de kiem eener ziekte bij zich draagt, dat hij leeft als bij exceptie, en daarnaar moet hij zich dus gedragen. De waarheid daarvan moet algemeen bekend, en daarnaar gehandeld worden.’
Hoe groot ook het nut moge zijn dat eene verandering van klimaat gedurende den winter den borstlijder kan aanbrengen, mag hij daarom nimmer verzuimen ook op andere omstandigheden te letten, die voor- of nadeelig op zijn' gezondheidstoestand terugwerken. Al is het klimaat bij uitstek liefelijk en zacht, wat zal het hem baten als hij er blootgesteld is aan schadelijke invloeden, als
| |
| |
hij er de comforts mist, aan welke hij gewoon is geraakt? Bij de beoordeeling van de al of niet geschiktheid eener plaats als winterverblijf moet men naauwlettend acht geven op de hygieïnische verhoudingen waarin de lijder zich daar geplaatst zal vinden. De schrijver gispt de meeste schrijvers, wier werken over winterklimaten hij raadpleegde, omdat zij daarop te weinig acht hebben geslagen, omdat zij hunne studie maakten van de winden, den zonneschijn, de wolken, de temperatuur, de beschutting door de omgeving en al de verschillende momenten die te zamen het klimaat uitmaken - doch vergaten de hygiëne te raadplegen.
‘En toch,’ zegt hij, ‘zijn niet de wetten der hygiëne van meer belang voor den invaliden dan al het overige te zamen? Wat baat het om een' lijder, wiens gansche gestel lijdende is, zooals bij tering, in het beste klimaat te brengen, als elke hygiënische wet wordt verkracht - als hij te midden van eene vuile, slecht met afwatering voorziene, slecht geventileerde stad moet leven, zoo als Florence, Napels of Malaga? Welk regt hebben wij eene verbetering der gezondheid bij onze lijders te verwachten, als ze te midden eener zuidelijke bevolking in deze ongezonde, opeengehoopte buurten wonen, waar de sterfte over 't algemeen, en dat onder de gezondere inboorlingen, veel hooger is, dan in onze ongezondste fabrijksteden? Het is waarachtig even verstandig als dat we onze teringlijders tijdens de zomermaanden naar de vuilste buurten van Whitechapel, Liverpool of Glasgow zonden!
‘In vroeger tijd, toen de geneeskundigen, evenmin als de leeken, de wetten der hygiëne kenden - toen koortsen en volksziekten beschouwd en behandeld werden als Gods-oordeelen, ver boven ons oordeel verheven, toen was het misschien den schrijvers over klimaat te vergeven dat ze eene onverdeelde aandacht aan de weêrkundige zijde der kwestie schonken. Maar thans, nu de nevel en schaduw verdreven is, nu typhus, dysenterie en andere ziekten der steden tot hunne oorzaken zijn teruggebragt, - gebrek aan reinheid, aan luchtverversching en aan afwatering namelijk - nu weten we dat de in achtneming der regels van de hygiëne nog meer noodzakelijk is, om de gezondheid te herkrijgen dan om die te bewaren. Men moet dus in de beoordeeling eener overwinteringsplaats, nog vóór warmte en zonneschijn zelfs, op de hygiënische voorwaarden letten.’
De hier medegedeelde praktische wenken toonen genoegzaam dat de schrijver op de hoogte van zijne taak is, en wij aarzelen niet om allen, die belang stellen in het onderwerp, de lezing er van aan te bevelen.
Minder voldeed ons de vertaling; deze draagt blijken van slordigheid, die niet onopgemerkt mag worden voorbijgegaan. Wel is zij meestal vloeijend, maar de losheid ontaardt nu en dan in stuitende platheid, en de meest eenvoudige regels der grammatica worden door den vertaler niet zelden verwaarloosd. Niettegenstaande deze gebreken gelooven wij dat de heer Praeger, indien hij wat meer zorg aan zijn' arbeid besteedde, in staat zoude zijn eene goede vertaling te leveren. Wij willen onze beschuldiging met eenige voorbeelden staven.
Op blz. 11 leest men: ‘te Nice groeijen ze alleen op beschermde en voor hen
| |
| |
ingerigte plekjes en daar nog geen eens weelderig.’
Op blz. 224: ‘men mag immers geen eens een geweer dragen:’ De uitdrukking geen eens mag zelfs in de spreektaal niet geduld worden.
Nadat voor naarmate vindt men op blz. 68: ‘Zij duurt des winters van 8-12 's morgens en van 3-5 of 6 na den middag, nadat de dag langer en zonniger is.’
Ook trof ons het herhaald gebruik van de woorden of zoo die in de gemeenzame spreektaal het burgerregt hebben verkregen, maar uit de schrijftaal verbannen moeten blijven. Zoo op blz. 89, ‘een halve mijl of zoo’; blz. 127: ‘Zij die voor eenige dagen van Nice hier komen of zoo’; blz. 149 ‘een kwart mijl of zoo’: blz. 181, ‘elke twee jaren of zoo.’
Het woord vernalatigen op blz. 47 gelooven wij niet dat te verdedigen is evenmin als teeder vleesch voor malsch vleesch op blz. 124.
Over het gebruik van de woorden voorheerschen en daarstellen willen wij den vertaler niet te hard vallen; het zijn germanismen die door het veelvuldig gebruik dat er van gemaakt wordt, dreigen in onze taal voor goed te zullen binnen sluipen. Zou onze taal niet rijk genoeg zijn om er betere woorden voor in de plaats te stellen? Zou in de meeste gevallen voor daarstellen niet tot stand brengen geschreven kunnen worden? Zou men voor voorheerschen niet veelal den boventoon hebben kunnen gebruiken? De zaak komt ons in het belang van onze schoone moedertaal belangrijk genoeg voor om te trachten de plaatsen waar in dit werk de beide bestredene woorden voorkomen, te verbeteren. Welligt brengen wij daardoor iets bij tot wering van die germaansche bastaardwoorden.
Op blz. 59 zijn het Zuidweste winden die voorheerschen; men leze den boventoon hebben.
Op blz. 271 heerschen een geregeld leven, heilzame lucht, het water (der badplaats Morgins), de rust der afzondering van alle lastige en luidruchtige vermaken der wereld voor. Wij zouden voorstellen het woord voorheerschen hier te veranderen in de heerschappij voeren.
Op blz. 28 wordt van eene soort van heester gezegd dat zij het kreupelhout helpt daarstellen; lees vormen.
‘Al wat door menschenhanden is daargesteld’, blz. 32: lees tot stand gebragt.
Blz. 45: ‘die naderhand de bovengenoemde steenen en gruisbezinking daarstelden’: lees vormden.
Blz. 50: ‘de kalksteen die het bekken van Mentone daarstelt’: lees vormt.
Blz. 87: ‘de arend schijnt zich te verheugen in de verwarring en eenzaamheid die hij heeft daargesteld’: lees veroorzaakt of te weeg gebragt.
Blz. 173: ‘en slaagde er in eene kleine, bloeijende volkplanting daar te stellen’: lees vestigen.
Het woord daarstellen is hier dus gebezigd voor vormen, tot stand brengen, veroorzaken, vestigen, en nu vragen wij nogmaals: waarom onze rijke taal zonder noodzaak zoo te verarmen?
Tegen de grammatica zondigt de vertaler waar hij gewoonste en verschillendste zegt voor meest gewone of verschillende.
Op blz. 88 vonden wij: ‘een buitengewone koude dag’ voor een buitengewoon koude dag, het bijvoegelijk naamwoord voor het bijwoord.
‘Te Ajaccio bestaat eenen beschaafden
| |
| |
kring’ (blz. 203) en: ‘ik geloof dat eenen koelen nacht beter zal doorleefd worden’ (blz. 250) willen wij liefst aan slordigheid toeschrijven; evenzoo dat het zigtbaar verminderd, in de 3de persoon enkelvoud met eene d in plaats van eene t.
Wat geologische godsdienstleeraars zijn (blz. 48) verklaren wij niet te begrijpen; er schijnen theologen mede bedoeld te worden die tevens ervaren zijn in de geologie.
Een pic-nic is geen buitenpartijtje, zooals ons op blz. 115 verhaald wordt.
Dat de vertaler, ook wanneer hij zijne eigene denkbeelden nederschrijft, in de keus zijner uitdrukkingen weinig zorgvuldig is, blijkt uit de uitdrukking, blz. 269: ‘gewoonlijk gaat men 's ochtends op de nuchtere maag, naar de bron. Men dient, tusschen elk glas, eene tusschenpoos van eenige minuten te laten, om de maag niet te ontstemmen.’
Het geheele aanhangsel over de badplaats Morgins komt ons voor hier niet op zijne plaats te zijn; het éénige verband tusschen die badplaats en het werk van Bennett over Mentone is dat de vrouw van den uitgever der vertaling te Morgins hare gezondheid zag verbeteren!
Ten slotte nog eene vraag aan den vertaler. Blz. 266 leest men: ‘Het water had eene onveranderlijke temperatuur van 7°,5 Celsius (43/18° F.).’ Als 0° Celsius gelijk is aan 32° F, hoe kunnen dan 7°,5 Celsius gelijk zijn aan 43/18 F.?
|
|