De Tijdspiegel. Jaargang 22
(1865)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 54]
| |
Het middelbaar onderwijs in Frankrijk.
| |
[pagina 55]
| |
woord, de vlam die hij aanhield in zijnen boezem, te dragen. Ziedaar de strekking der instellingen van den heiligen Franciscus en Dominicus, der tempelieren en orden, door de geestdrift der kruistogten in 't leven gewekt. 't Is niet meer de tweestrijd in de woestijn: de kampplaats is de stad. Nu bleef er nog ééne schrede te doen overig: en dat zal het werk zijn der orde die beweert, alle orden die haar voorgingen te vervangen, der Societas Jesu. Immers alle vorige orden hadden haar eigen aanleg, doel, kleed: zij hechten zich aan ééne plek bij voorkeur: zij namen de kleur aan van het land waar zij ontstonden. Er waren er zelfs die volgens hare statuten niet verzet konden worden buiten zeker grondgebied, waarin zij wortelden als een inheemsche plant. Het Jezuïtisme daarentegen, geboren in Spanje, voorbereid in Frankrijk, ontwikkeld en gevestigd te Rome, heeft dit kenmerkende, dat het zich den geest van cosmopolitisme, dien het toenmalig Italië in al zijn werken openbaarde, heeft eigen gemaakt. Ziedaar één karaktertrek waardoor het geestverwant is met de Renaissance van zuidelijk Europa. Van den anderen kant negeert het de middeleeuwen, door afstand te doen van strenge vroomheidsoefening en ligchaamskastijding. In Spanje droomde het eerst slechts van 't bezit van 't Heilige graf: in Italië aangekomen wordt het praktischer: het bepaalt zijn wenschen niet meer bij een graf, het is de levende mensch dien het begeert om hem te maken tot een lijk. Maar door zich te vermengen, door in te smelten bij de wereldlijke maatschappij wordt het Jezuïtisme onmagtig zich van haar los te rukken, dat is, haar iets bijzonders te leeren. De wereld heeft het Jezuïtisme overwonnen, niet het Jezuïtisme de wereld. En als ge in weinig woorden de geheele geschiedenis der geestelijke orden wilt zamentrekken, kunt ge zeggen dat aanvankelijk, in de instellingen der anachoreten, de mensch zoo uitsluitend met God is vervuld, dat er geen wereld voor hem bestaat; terwijl ten slotte - in 't Genootschap van Jezus - de mensch zoo geheel door de wereld is in beslag genomen, dat de godheid verdwijnt onder 't wereldsch rumoer.
Wanneer men, zoo naïf mogelijk, begonnen is het in veel opzigten goede werk van Théry te lezen, dan houdt men van de Jezuïten een vrij gunstigen indruk over. Ook Gustave Émond heeft de zaken niet donker gekleurd. Hij, kweekeling en gedurende 30 jaren docent en censeur van 't groot Jezuïtencollége, betrachtte als zoovele zijner landgenooten Lafontaines les: Loin d'épuiser une matière, Il n'en faut prendre que la fleur. 't Is dus bij hem de pallium, niet de tunica en wat daaronder zit, die beschreven wordt. Hoe levendig en piquant ook, toch doet zijn bekend geschrift niet pijnlijk aanGa naar voetnoot(*). Slaat men echter, met de Ratio Studiorum in de hand, een blik in de Algemeene geschiedenis; leest men verder de détails in Pascals brieven, in Racines Port-RoyalGa naar voetnoot(§), | |
[pagina 56]
| |
in de cursus van QuinetGa naar voetnoot(*), het hoofdstuk, Th. I, S. 322-350, van von Raumers Geschichte der Paed., de kalme monographie van SteitzGa naar voetnoot(§), de hoogst volledige studie van WagenmannGa naar voetnoot(†) en 't werkje kortelings door Weicker in 't licht gezondenGa naar voetnoot(**) - dan bewondert men de handigheid - om het maar eens bewonderen te noemen - waarvan de ‘historien de l'éducat. en France’, mijn voorganger, blijk geeft, door alles te zeggen en het toch zoo te zeggen, dat het kwaad niet in 't oog valt, terwijl ook het goede niet wordt overdreven. Men erkent in Théry den solieden ambtenaar, een voortreffelijk sujet uit den keizerlijken troep, die met zijn stilus als balanceerstok handig werkt tusschen den afkeer van 't groote publiek en de orthodoxe ligtgeraaktheid: met een air van wetenschappelijke voornaamheid stapt hij over 't Jezuïtenkoord heen. Geen nood dat zijn werk, bij zijn verschijning in 1858, de opschudding maken zou, die Edgar Quinets lezingen van 't jaar 1842 in 't Collége de France hadden verwekt. Wij, Nederlanders, kunnen, even als de meeste Fransche toestanden, zoo ook het Jezuïtisme zonder hartstogt beschouwen: want de Jezuïten zijn voor ons, als het ware, een uitheemsch geslacht, Abencérages die behooren tot de geschiedenis. Hun verschijning ten onzent staat gelijk met die sporadische gevallen van tooverij, door de dagbladen uit de provinciën medegedeeldGa naar voetnoot(*). Maar al wie de jaarboeken van het Fransche onderwijs niet heeft doorbladerd, die de gloeijende pleidooijen van Estienne Pasquier in de 16de en van Victor Cousin in de 19de eeuw niet heeft genoten, kan het niet gelooven welk een hoofdrol deze merkwaardige orde driehonderd jaren lang in Frankrijk heeft gespeeld. Heil Nederland, dat het oudtijds bij zijne Staatskerk ook de Vrijheid in eere hield, en door de aanbidding dier Vrijheid steeds oogluikender werd voor andersdenkenden in 't geloof! ‘Pour ces anciens protestants - wij mogen het, Gode zij dank, van gansch Nederland getuigen wat Mary Lafon betoogt van de protestanten van MontaubanGa naar voetnoot(§) - la liberté de conscience était inséparable des libertés civiles et municipales.’ - Niets hebben wij in onze historie aan te wijzen dat zweemt naar de ellende, door Loiola's volgelingen - de Ultramontanen - in botsing met de Gallicanen over Frankrijk gebragt. Dwaas, onbillijk, onwetenschappelijk zijn de verlichtste mannen van Frankrijk geweest - louter uit Jezuïtenvrees; en de goede | |
[pagina 57]
| |
zaak van 't arme volk, dat au fond met Jezuïten noch Gallicanen te maken had, is, bij 't schermutselen der heethoofden, maar al te zeer op den achtergrond geraakt. Eilieve stel, om 't geluk van onzen toestand te waardéren, stel onze kerkelijke geschillen, in verband met de autonomie der gewesten, steden, individuen, naast die van 't katholieke Frankrijk met zijn eenhoofdige regering. Hoe spoedig en onbloedig - als ik zoo zeggen mag - loopt bij ons alles af: hoe eerlijk keert men - ofschoon ter sluiks bij de Remonstrantsche en Contra-quaestie, bij die der Afgescheidenen onder Willem I in 1837, tot de norma van 't gezond verstand terug. ‘De waarheid zal u vrijmaken!’ dit goddelijke woord van Johannes is, gevoegd bij zijn ‘Hebt malkanderen lief!’ het geheele Protestantisme: want het is het uitgangspunt aller humaniteit. Maar die waarheid was steeds subjectief - en zal dat wel steeds blijven - en 't besef hiervan, 't waarderen van het eigendomsregt, heeft bij ons reeds vroeg tot eerbiediging van anderer godsdienstige overtuiging geleid. De Kerk, één dogma erkennen wij niet. Maar kon dat ook zoo wezen in 't staatkundig en godsdienstig absolute Frankrijk? Het gallicanisme, men moge het een fait accompli noemen en door dien macchiavellistischen term zoeken te regtvaardigen, - onpartijdig rigtende zal men het, met den orthodoxen Roomsche, een verzwakking noemen van het zuivere dogma: het is een systeem van halfheid, van geven en nemen, dat wederzijds wantrouwen en ontevredenheid werkt. Voeg daarbij het eigentlijke volk, dat beginselloos in 't moreele, in politieke onmondigheid en in heeredienst werd gehouden door de vorsten - de vorsten, die reeds eeuwen te voren aan de aanzienlijken zochten te beduiden, wat Lodewijk XIV met nadruk zeggen kon: l'État c'est moi! - Bij de wuftheid der regering, - nu eens meer dan minder den oppersten kerkvoogd genegen; bij 't verslappen der banden, waaraan de gallicaansche geestelijkheid de menigte houden moest; bij het ingrijpen - zoowel elders als in Frankrijk - der Luthersche en Calvinistische leer: wat wonder zoo de veege kerk helden kweekte, Makkabeeën vol geloofsmoed en overtuiging! Schoon zegt van zijn standpunt de schrijver van het Lehr- und Erziehungsplan der Societas JesuGa naar voetnoot(*): ‘Bringt die Erde irgendwo Gift hervor, so gibt eben dieselbe immer auch wiederum ein Gegengift. Erheben zu einer Zeit Stürme sich, so weisz die göttliche Vorsehung dieselbe auch zu stillen. Sagt irgend ein Feind der Braut Christi, der Kirche Gottes, Krieg an, so wird im gewaltigsten Kampfe, da der Sieg schon auf die Seite des mächtigsten Feindes sich neigen will, ein Held von Gott erweckt, der im Namen des Herrn wie ein andrer David in den Kampf tritt, und diesen ruhmvoll erlegt. Ein solcher Held war Ignatius, der Lojolite, welcher im Jahre der Gnade 1521 dort in der Festung Pampelona glücklich verwundet lag. Die Wunde, die er am Leibe empfangen, heilte wunderbar seine Seele, und diese heilte einen groszen Theil der Welt von der geistigen Seuche. Diesen schuf Gott zum Stifter eines Ordens, der wider die neue Häresie eine kräftige Schutzmauer seiner heiligen Kirche geworden.’ Teregt verdedigt Voltaire in zijn Siècle de Louis XIV de Jezuïtenorde tegen 't verwijt als zou zij zijn ingesteld om de | |
[pagina 58]
| |
zeden der menschen te verderven, ‘dessin - zegt hij - qu'aucune secte, aucune société n'a jamais en et ne peut avoir.’ En wij zouden der waarheid te kort doen, als wij bij de stichters der orde geen innige overtuiging en godsdienstzin erkenden, als wij twijfelden aan de goede trouw dier jeugdige keurbende, wier opoffering van wereldsche genietingen voor 't geloof hunner conscientie, wier strijden tot den dood met wat zij den boozen daemon achtten van de Kerk, eerbied en bewondering vergt. Een Xaverius, zijn Pyreneesch ridderslot verlatende en, alléén met zijn geloof, strevende naar de verre kust van Malabar en die van Goa bekeerende met de geloofskracht die van hem uitging, is een der schilderachtigste figuren uit de gouden eeuw van 't genootschap, een Apostel wiens leven en sterven in waarheid ad maiorem Dei gloriam wasGa naar voetnoot(*). Maar ‘distinguo’ - gelijk vader Bauny gewoon is bij Pascal te zeggen - wij maken onderscheid tusschen tijden en tijden, tusschen plan en uitvoering, tusschen middel en doel: en dat heeft de auteur van het straks genoemde Schul- und Erziehungsplan niet gedaan als hij t.a.p. aldus voortgaat: ‘Prüfung des Buchstabens, Forschung, folglich Wissenschaft, war der Charakter dieser Häresie. Der Orden, welcher die Völker vor dieser Irrlehre bewahren, in dem alten Glauben bestärken sollte, muszte die gleiche Waffe, das ist die Wissenschaft, ergreifen und sich damit rüsten, wenn er mit ihr den Kampf glücklich aufnehmen wollte. Schlägt bei anderen Orden Contemplation und Ascese vor und geht das Studium nur so nebenher: so schlägt, möchten wir sagen, bei den Jesuïten der Betrieb der Wissenschaft, das Studium vor; doch wurden Gebet und Betrachtungen und Geistesübungen nicht vernachlässigt. Denn Erudition, Wissenschaft sollte mit Gottseligkeit vermählt sein. Sie sollten sich ganz besonders der Jugend, welche die Bahn der Wissenschaft lauft, sie sollten sich der studierenden Jugend annehmen, und sie vor dem Gifthauche falscher Lehre, die im Schmuckkleide der Wissenschaft erscheint, schützen. Schule und Erziehung war ihnen eminente Aufgabe, ihre Hauptbestrebung. Gott breitete die Societät in kürzer Zeit über alle Theile der Erde aus. Bald eroberten die Väter der Societät Jesu, nicht unähnlich den Aposteln des Herrn, beinahe alle Provinzen der Welt, und wo immer sie Besitz nahmen übten sie, mit welchem Glücke, mit welchem Segen! das Amt der Schule und der Erziehung derer, welche die Bahn der Wissenschaft liefen. Möge auch unter uns bald ein solcher Orden zu Stande kommen! Auch wir leben in einer sehr häretischen Zeit.’ Allergewigtigst voorzeker is, juist op het oogenblik dat zich het protestantisme naar alle zijden uitbreidt, de verschijning dezer kerkelijke vereeniging die, van éénen geest doordrongen, door éénen wil geleid, met éénen pligt voor oogen, de belangen der katholieke kerk aanvaardt. De societas Jesu is de cohors sacra te regter ure uit de stofwolk verrijzend bij 't noodgeschrei der belegerde kerk: de kleine bende, door haren aanvoerder, den kapitein der citadel van Pampelona, met onvergelijkelijke moed, krijgstucht, berekening bedeeld. Gewis 't genie heeft | |
[pagina 59]
| |
zijn onmiskenbaar waarmerk op de eerste bladzijde van 't Jezuïtenwerk geprent. Men zou inderdaad groot onregt plegen met Loiola eenvoudig voor een dweeper of geestdrijver te houden. Een ijzervaste wil was de grondtrek zijns karakters: een strekking naar het praktische is reeds in zijn eerste phantasieën zigtbaar: zijn zin voor het doelmatige ontwikkelde zich te krachtiger, naarmate de schaal der werkzaamheden van zijne inrigting grooter, de betrekkingen veelzijdiger werden, waarin hij van lieverlede werd gewikkeld. Geestdrift en koel overleg gaan in den persoon van Ignatius gepaard en verzekeren hem over zijne omgeving een onbeperkte magt. Hij rigt den staatkundigen Laynez, beteugelt den onstuimigen Bobadilla, vervormt den nuchteren Faber tot een geleerd theoloog en fijn diplomaat, hij blaast in Xaverius den geest, die dezen tot held der christenheid en tot geestelijk overwinnaar der heidenwereld zalft. Toen Loiola den 31sten Julij 1556 stierf, telde de 16jarige orde reeds 13 provinciën, waarvan 7 in 't Pyreneesch schiereiland en zijn koloniën, 3 in Italië, 1 in Frankrijk, 2 in Duitschland, terwijl zij, om den aardbol te omvademen, hare armen over Brazilië en Oost-Indië hield gestrekt. En toch amphora coepit
Institui: currente rota cur urceus exit?
Ziedaar de vraag die de orde zich zelve mag doen, ziedaar de vraag die Pascal en Quinet - om slechts van de alpha en omega der Fransche Jezuïtologen te gewagen - voor den geest zweefde en wier beantwoording ook van zelve bij onze beschouwing der Jezuïtische paedagogie invloeijen zal. Schoon ik nu, als artikel-auteur, een levensschets van Loiola laat varen, meen ik echter eenige beschouwingen over zijne exercitia spiritualia en over de orde zelve als praeludium te mogen stellen van den ludus, het Jezuïtenonderwijs dat wij willen onderzoeken. Immers zoo vast aanééngesloten, zoo in éénen geest opgesteld, zoo op één doel aanloopend als 't genootschap van Jezus was, vindt elk onderdeel gelijk het onderwijs zijn natuurlijkste verklaring in een overzigt van het geheel. Toch is het schier ondoenlijk in een tijdschrift-opstel zamen te persen, wat er van de Jezuïtenorde tot regt begrip van haar invloed op 't onderwijs in Frankrijk te zeggen valt. Heftig bestreden, hebben de patres reverendi toch gezegevierd en een blijvend karakter op 't onderwijs hunner bestrijders gezet. Ofschoon geminächt en verjaagd, hebben zij - Grieken in bekwaamheid - de onbekwamer Romeinen verschalkt. The liberal education of youth - zegt Macaulay, en dit was niet het minst in Frankrijk waar - passed almost entirely into their hands. In methode, in leerboeken, in onderwijsmiddelen is het Frankrijk der 19de eeuw, zijns ondanks, wij zullen het later zien, Jezuïtisch. De lezer, die zich min of meer de werken waaruit ik hier put herinnert, zal begrijpen waarom ik, bij mijne studie over Loiola, gaande weg de pittoresque baan van beschrijving die Quinet betrad verliet. Immers Quinet is - welligt door 't kabaal op zijn lessen gemaakt - niet altijd, naar mij dunkt, kalm van oordeel gebleven: zijn zwartgallige schets der exercitia spiritualia - of liever zijn forsche hand waarmede hij enkele bladen uit Loiola's handboek scheurt en ze steekt aan de punt zijner bajonet - geeft wel van eenigen weêrzin blijk. | |
[pagina 60]
| |
In een geheel ander licht toch treden voor den lezer, wien het oorspronkelijke werk ontbreekt, de Geestesoefeningen voorgesteld door den onbevangen Steitz dan bij Quinet, wiens pathos over de strekking van het boek, ons over den aard en inhoud zelv' in 't onzekere laat. Mijns inziens vergat Quinet dat in de Exercitia Spiritualia de man spreekt die, van den natuurlijken weg des gezonden verstands afgedwaald, te goeder trouw anderen roept om in zijn voetstappen hem na te treden. Inderdaad als men dit niet aanneemt, worden de Exercitia belagchelijk of ergerlijk. Wanneer dus b.v. (gelijk Quinet een greep doet) bl. 200 gehandeld wordt over ‘de derde manier van bidden door de woorden en tijdruimten op een bepaalde wijs af te meten’ (Tertius orandi modus per quandam vocum et temporum commensurationem); of wanneer iets verder wordt voorgeschreven ‘Men lette wel op de gelijkheid der pauzen tusschen de ademhalingen en de woorden (Paria anhelituum ac vocum interstitia observet), dan moeten we, als we niet geheel met Loiola zijn begonnen maar in medias res invallend deze bidmethode nüchtern prüfen, wel met Quinet uitroepen: ‘de mensch van Loiola - hij zij opgewekt of niet - is slechts een machine die geluid geven, die klagen, schreijen, snikken moet op het juiste oogenblik en in die orde waarin de ondervinding den meester geleerd heeft dat het het beste is.’ En wij denken bij deze operatiën zeer natuurlijk aan de preparatoire toeren van den bioloog. Het wezen der Jezuïten-instelling ligt deels in hare wetgeving, deels in Ignatius' Exercitia uitgedrukt. Deze laatste zijn uitsluitend het werk van den stichter, de Urtype waardoor hij den eersten mannen der orde allen denzelfden vorm heeft aangegoten. Weet ge - zoo zeide Quinet tot zijn toehoorders in 't collége de France - wat Loiola onderscheidt van alle vroegere asceten? Dit, dat hij in dien toestand van zielsdrift, die bij alle anderen de gedachte zelfs aan nadenken uitsluit, met logische koelheid zich zelven waarnemen en ontleden kon. Na alle phasen nu van opwinding, geestverrukking, heiligheid te hebben doorleefd, vat Loiola - met een berekening die van onbeschrijfelijke scherpzinnigheid getuigt - het plan om de ervaringen die hij aan zich zelven, ook in het vuur der schitterendste visioenen, wist te maken, te vormen tot een systematisch geheel. De methode der hedendaagsche wetenschap, die der moderne physici past hij toe op hetgeen aan alle menschelijke methode ontsnapt, op godsdienstige zielsvervoering. Hij schrijft een physiologie, een handleiding, of laat ik liever zeggen, de formule der zielsverheffing en heiliging. - Duidelijker gesproken met den auteur der Real-Encyclopaedie: Gelijk Ignatius in zijn Exercitia Spiritualia zijn innigste levenservaringen heeft neêrgelegd, zoo wil hij ook allen, welke zich aan de orde wijden, denzelfden weg van ontwikkeling, dien hij persoonlijk betrad, doen bewandelen en hen bezielen met zijnen geest. De Exercitia behelzen een methodischen leiddraad tot eigen meditatie, en zoeken den peinzende door bespiegeling en gebed in zulk een toestand te verplaatsen dat hij een moedig en onherroepelijk besluit vat en hiermede aan zijn leven een bepaalde rigting geeft. Die zich aan de Exercitia overgeeft, verlaat zich zonder voorbehoud op den | |
[pagina 61]
| |
ervaren leidsman, die hem den geregelden gang der gedachten, trede voor trede, in een beknopt en toch zuiver bestek afteekent, en hem tevens toont hoe dat proces der gedachten inwendig bij hem werken moet. Het geheel is in 4 weken afgedeeld, die naar omstandigheden verlengd of verkort kunnen worden, en voor ieder dag is een pensum bepaald. In de eerste week bepeinst de mensch zijne zonde, in de tweede Christus' geboorte en leven, in de derde zijn lijden en sterven, in de vierde zijn verheerlijking. Deze bespiegelingen hebben vijf malen daags, telkens ongeveer één uur lang, plaats. Ieder begint met een voorgebed waarin Gods genadige bijstand wordt afgesmeekt: dan volgen twee praeludiën waarvan het eerste bestaat in het veräanschouwelijken der plaats, der personen en omstandigheden van 't bijbelverhaal, met een levendigheid als ware men zelf onmiddellijk getuige. Welke blikken slaat hier de oefenaar niet! Hij ziet de engelen vallen, de stamöuders zondigen, den regter verdoemen, de hel haren afgrond openen: hij hoort de personen der Drieëenheid het raadsbesluit der verlossing nemen: hij staat aan de kribbe, aan den Jordaan bij den doop, in Galilaea of in den tempel vooraan onder de toehoorders: hij verwijlt op den berg bij den verheerlijkte, hij zet zich neêr onder de jongeren aan het avondmaal, hij verdiept zich in de smarten van den lijdenden, hij wandelt met den verrezenen Heer. Het tweede praeludium is een gebed, waarin de oefenaar om de stemming bidt welke voegt aan de bepeinzing: om smart, verplettering en tranen bij het lijden Christi, om heilige vreugde bij zijn verrijzenis. De meditatie zelve loopt over waarheden uit de spheer en de oefenings-periode waarin de asceet verkeert; gedeeltelijk echter is zij van zinnelijk en aard als de praeludiën, en voert hem, ver buiten het historisch terrein, in het tooverrijk der phantasij. Hij ziet b.v. Christus in een bekoorlijk veld bij Jeruzalem als aanvoerder der vrome schare, en hoe hij in heilige schoonheid en aanminnige vriendelijkheid zijn apostelen uitzendt, hen vermanende tot armoede en wereldverachting, hen sterkende tot den wereldveroverenden kamp. Of wel, hij ziet op een veld bij Babylon den duivel, den vorst der goddeloozen, met afschuwelijke gestalte en schrikwekkend gelaat tallooze booze geesten in de wereld zendend, om de menschen te grijpen, te boeijen, ze tot zielverdervende togten voort te slepen en ten laatste te storten in de hel (Hebd. II). Dan weer voegt hij zich in zijn verbeelding bij het goddelijk gezin, is de dienstknecht van Jozef, van Maria en het kind, deelt hunne ontberingen enz. Elke meditatie eindigt in een gesprek met Christus, die door al het voorgaande persoonlijk moet zijn toegetreden tot de ziel. - Het hoogste toppunt bereikt de werking der zintuigen in de zoogenaamde applicatio sensuum. Heeft de meditans b.v. zich in de eerste week geheel doordrongen van 't besef zijner zonde en nietswaardigheid, dan stelt hij zich de hel voor oogen en wendt zijn vijf zintuigen aan, om zich met al hare jammeren te vereenzelvigen: hij ziet haar doodsche ruimte waardoor vlammen flikkeren: hij hoort het weegeroep der vertwijfeling, in jammer en godslastering uit hare diepte opstijgend: hij riekt den zwaveldamp en den adem der onreinheid die haar vervult: hij smaakt in zich zelven hare bitterheid | |
[pagina 62]
| |
met alle tranen die daar geweend, met alle gewetensknagingen die daar worden geleden; hij voelt aan zijne leden de vlammen in wier hette de zielen branden. In de tweede week is de laatste beschouwing van iederen dag aan deze verrigting gewijd. Men ziet de plaats, men ziet de personen in hun bijzondere gelaatstrekken, kleeding enz. zinnelijk tegenwoordig: men hoort hen spreken, men smaakt, men riekt de zoetheid hunner liefde, men raakt met handen en lippen hun kleederen en voetstappen aan. Ook de uiterlijke toestand der oefenenden is in overeenstemming met het geestelijk proces. Volkomen afzondering heeft in alle perioden van den exercitie-cursus plaats. In de eerste week, voor zelfonderzoek bestemd, worden de vensters gesloten: de meditérende werpt zich op de knieën of ter aarde, hij legt zich ontberingen en boete op. In de laatste week daarentegen, die aan bespiegeling over de verrijzenis is gewijd, ademt alles vreugde: hij laat den helderen zonnestraal in zijne cel dringen, hij verschaft zich confort, hij zet zich bij den warmen haard: de uiterlijke mensch wordt geheel in den toestand, dien men voor den innerlijken zoekt te vertegenwoordigen, gebragt. - Het culminatiepunt waarop de eerste week doelt is de biecht voor 't geheele leven (generalis totius vitae confessio, zooals hij doen moet die de orde intreedt. Summ. Const. § 5). In de tweede moeten alle beschouwingen over Christus' openbaar leven den meditérende bepalen tot een keus: hij moet de tegenstelling van 't aangename en onaangename, van rijkdom en armoede, van lof en smaad leeren wegdenken, ja hij moet Christus' armoede en smaad leeren verkiezen boven het tegendeel. Heeft hij nog geen maatschappelijken stand in de wereld, dan is alles er op ingerigt om hem innerlijk tot die keus zoo te stemmen, dat hij haar als een vrijwillige daad onder de inwerking der goddelijke genade beschouwt. De drie hoofdmomenten die de cursus der Exercitia doorloopt worden als via purgativa, illuminativa, unitiva aangeduid. Op geschikte punten ontvangt de oefenaar raad, hoe hij tot volmaakte vereeniging komt met de Kerk, zoodat hij alle kerkelijke instellingen wil voorstaan, alle kerkelijke handelingen, bedevaarten, aflaten, reliquieën-vereering, 't aanroepen der heiligen, vasten, waken, kerkebouw enz. wil loven, en ten slotte zijn oordeel zoo volkomen onderwerpen aan de beslissing der Kerk, dat hij, wat zijn oog ziet als wit, zwart noemt als de Kerk het wil (Reg. ad sent. cum eccl.). Zoo wekken de Exercitia, met diep inzigt in de menschelijke bewerktuiging, het zieleleven, prikkelen alle zenuwen des gevoels, zetten alle drijfveeren zoowel der werkelijke vroomheid als van 't dweepend fanatisme in beweging, om den wil eerst tot de hoogste energie te spannen en hem dan tot onvoorwaardelijke gehoorzaamheid onder de autoriteit der Kerk te buigen. Daar zij niet enkel voor priesters, maar ook voor leeken waren bestemd, is het gemakkelijk te begrijpen, wat een officieël ordeschrift verzekert, dat zij velen tot toetreden hebben bewogen en dat de orde aan haar vooral haar snellen wasdom te danken had; terwijl zij tevens een uiterst werkzaam middel waren om de laauw geworden gemoederen der wereldlijke geestelijken en leeken weer voor de kerkelijke belangen te verwarmen. | |
[pagina 63]
| |
Aan deze schets van Steitz heb ik niets te veranderen geweten; ik laat hier ter inleiding nog iets over de inrigting en den geest der orde volgen. De orde bestaat uit 4 klassen, uit novitii, scholastici, coadjutores en professi. Een naauwlettend onderzoek alsmede een cursus met de Exercitia Spiritualia gaat de opname tot novitius vooraf. In het domus novitiorum blijft men twee jaar. Van 's morgens 4 tot 's avonds 9 is daar, behoudens tusschenpoozen, de taak voor ieder uur, ja kwartier voorgeschreven: kerkbezoek, vrome lectuur, bespiegeling, gebed, gewetensbeproeving wisselen elkander af; ook worden er proeven in 't bezoeken der kranken van 't hospitaal, in bedelreizen, knechtenwerk, onderwijzen afgelegd. Na voleindigden proeftijd treedt de novitius in een collegium van 't genootschap en wordt scholasticus. Als scholasticus moet hij 2 jaren in rhetorica en literatuur, 3 jaar in philosophie, physica en mathesis studeren, daarna 5 of 6 jaren lang, van de grammatica af, deze vakken op alle klassen zelf doceren en zich praktisch daarin oefenen, om te kunnen beginnen met de studie der theologie, die wederom 4 à 6 jaren duurt. Hoe degelijk en uitvoerig echter deze geheele leergang schijnen moge op het papier, in de werkelijkheid is hij dat niet, daar meditatie en gebed, kerkbezoek en uitspanning zooveel tijd verslinden dat er voor de wetenschap betrekkelijk slechts luttel overblijft. Na volbragten studietijd brengt de scholasticus nog 1 proef jaar door: nog eens worden de Exercitia Spiritualia, ja de gansche levenswijs van 't noviciaat herhaald en vooral thans het institutum societatis Jesu bestudeerd: dan eerst ontvangt hij de priesterlijke wijding, de gelofte afleggend hetzij van coadjutor spiritualis, hetzij van professus. De coadjutor spiritualis belooft, wat de gehoorzaamheid betreft, nog in 't bijzonder ijverige behartiging van 't onderwijs der jeugd: de professi zweren van hunnen kant onvoorwaardelijke aanneming van iedere opdragt des pausen. De societas professa of professi 4 votorum is de kleinste schare der ordeleden: zij zijn de eenigen die ter gewigtige congregatio generalis bijeenkomen: zij bewonen de domus professae, welke geen bezittingen mogen hebben: zij reizen in pauselijke zending: in hunne handen vooral berusten de draden van het net, waarmede de orde voor Rome de wereld omstrikt. Behalve de spirituales, die meest voor 't onderwijs en 't beheer der colléges opkomen, kan de orde ook wereldlijke coadjutoren voor langer of korter tijd aannemen. Deze leeken echter moeten lezen noch schrijven leeren, of als ze dat reeds kunnen, zich daar niet verder in oefenen; hun taak is vooral materiëel. Aan 't hoofd der orde staat de praepositus generalis, die voor haar is wat de paus is voor de Kerk, de plaatsvervanger Gods. - 't Gebied der orde is in provinciën verdeeld; in elke provincie heeft de generaal zijn plaatsvervanger, praepositus provincialis. Onder dezen staan weer de superiores of hoofden der afzonderlijke huizen, speciaal praepositi domus professae, rectores (van colléges) of magistri novitiorum genoemd. Elken superieur zijn consultores en een admonitor toegevoegd. De generaal is ad vitam hoofd der | |
[pagina 64]
| |
orde; hem moeten allen gehoorzamen; hij oefent een krachtig gezag uit: benoemt de provincialen en overige ambtenaren, meest voor 3 jaren: kan leden ontslaan en beslist over het aannemen van nieuwe: ontvangt berigten op gezette tijden: vergewist zich door visitatores van den toestand der afzonderlijke huizen. Beheer, regeling, regtspleging berusten geheel in zijne hand. Zijn gezag is beperkt door de congregationes generales, welker vergaderingen voor hem zijn wat de concilies zijn voor den paus. De band die alle ordeleden verbindt is gehoorzaamheid. In geen monnikenorde is die zoo sterk aangetrokken als in de societas Jesu. Slechts door gehoorzaamheid - zeggen de Constitutiones - kan een genootschap, dat zich over de verschillende deelen der aarde, onder geloovigen en ongeloovigen vertakt, met zijnen chef en onderling in voortdurende eenheid leven. Die volmaakte gehoorzaamheid (gelijk zij in menig § van 't summarium constitutionum omschreven wordt) - die maakt dat we op de stem des oversten den lettertrek dien wij schrijven aflaten te voltooijen - strekt zich niet alleen tot de daad (executionem) maar ook tot den wil en 't verstand uit. Wij betrachten haar als we terstond, met vreugde en volharding, wat ons wordt opgelegd, volbrengenGa naar voetnoot(*). Geliefde broeders - zoo schrijft Ignatius drie jaren voor zijn dood aan zijn vrienden in Portugal - mogen andere orden ons overtreffen in vasten, nachtwaken en ontberingen hun door hunne regelen opgelegd, och of onze orde uitblinke door waarachtige en volmaakte gehoorzaamheid; moge elke broeder, eigen wil en oordeel afwerpend, nimmer den persoon aanzien wien, maar in hem Christus zien, om wiens wil hij gehoorzaamt. - Want die gevierde eenvoud der blinde gehoorzaamheid sterft, zoodra wij bij ons zelve overwegen of de overste iets te regt of ten onregte gebiedt. - En officiëel heeft hij dat uitgedrukt in de constitutiones zeggende: een iegelijk zij innig overtuigd dat al wie onder de gehoorzaamheid leeft, zich door de goddelijke voorzienigheid, wier plaats de oversten bekleeden, moet laten leiden en besturen als ware hij een lijk dat zich her- en derwaarts op elke wijze trekken laat of als een staf die overal en tot alles de hand die hem draagt ter wille isGa naar voetnoot(*). Voor zulk een gehoorzaamheid moesten wel alle maatschappelijke banden vallen. Die in 't genootschap treedt moet vader, moeder, broeders, zusters vaarwel zeggen; Christus, d.i. de superieur in wien hij Christus vereeren moet, treedt in hunne plaats. Daarom zal hij ook niet zeggen ‘ik heb’, maar ‘ik had ouders en bloedverwanten, doch nu heb ik die niet meer’ (assuescant non dicere, quod parentes vel fratres habeant, sed quod habebant). En als hij soms nog briefwisseling met hen voert, dan is het met open, door dèn overste goedgekeurd schrijven. - Voorts wordt wel door de const. vaak en dringend den broeders wederkeerige liefde als 't | |
[pagina 65]
| |
fundament des genootschaps aanbevolen; doch de geest der orde strookt luttel met dat bevel. De examinator moet toezien dat geen neiging tot speciale vriendschap (charitatis particularis affectus) inbreuk make op de algemeene broederliefde. Want slechts de orde zelve kan, volgens het grond-idee der instelling, het object der liefde zijn. Zoo is het ook met de nationaliteit en het patriotisme. De kweekeling moet die afleggen: want de Jezuït heeft geen vaderland dan zijn orde: hij kent geen wetten dan die zijner orde: hij schikt zich naar alle staatsvormen of naar geene, hij huldigt het absolutisme of predikt de volkssouvereiniteit, al naardat het de orde baat. Een andere hoofdgedachte der orde is, dat wie haar toebehoort ook volledig bij haar bekend zij en door haar doorschouwd worde. Hij moet niet alleen zijn biechtvader maar ook den superieur niets verbergen, hem een vrijen blik in zijn hart, zijn neigingen, zijn aanvechtingen laten slaan en diens vermaningen met zachtzinnigheid en zelfverloochening aannemenGa naar voetnoot(*). Wederkeerige in het oog houding heeft systematisch plaats in alle rangen: zelfs de generaal wordt door zijn assistenten, de superieurs door hunne consultores gecontroleerd. De chef van ieder huis maakt uitvoerige registers, waarin de afzonderlijke leden volgens naam, ouderdom, studie, bezigheden, geestelijken aanleg worden gekenschetst. Deze lijsten gaan jaarlijks door de handen van den provinciaal tot den generaal. Evenzoo geven dezen de litterae annuae uitvoerig berigt over al wat er in ieder huis merkwaardigs voorvalt. Daardoor blijft de generaal over ieder zijner onderhoorigen naauwkeurig op de hoogte. Het is zonneklaar dat het onäfgebroken bewaken, het juist berekend aangrijpen, het consequent aanwennen van uiterlijke en innerlijke gehoorzaamheid, ondersteund door de geestelijke oefeningen, door de regeling van den dag, door de gansche rigting der bezigheden, door religieuse en persoonlijke motieven, den Jezuït er allengs toe moeten voeren om zijn eigen persoonlijkheid af te leggen en de gelaatstrekken der orde aan te nemen. Hij denkt, gelooft, gevoelt, wil, wat deze hem methodisch ingeeft: hij heeft geen andere neigingen dan die deze hem veroorlooft, of van hem vergt: zelfs in zijn uiterlijk voorkomen moet hij de snede dragen des geheels, waaraan hij lijf en ziel in eigendom gaf. Hij mag zijn hoofd niet los en vrij bewegen; maar moet het regtop houden met een ligte buiging naar voren. De oogen moeten in den regel den grond zoeken, zich zonder onrust verheffen en onder het spreken - vooral met een persoon van aanzien - slechts het onderste gedeelte van diens gelaat aanstaren. Hij mag zijn voorhoofd niet rimpelen, vooral zijn neus niet optrekken: ‘Zijn gelaat moet de uitdrukking zijn van heiligen vrede die inwendig woont: zijn gansche gedaante moet veeleer blijdschap dan treurigheid te kennen geven: zijn handen moeten in rust, zijn gang kalm en bescheiden, kortom gelijk zijn stem zoo ook al zijn gebaarden en bewegingen stichtelijk voor die haar waarnemen zijnGa naar voetnoot(*). Toch zou men dwalen als men meende, | |
[pagina 66]
| |
dat zich de persoonlijkheid der enkele leden spoorloos oploste in 't indifferente genre Jezuïten. Een zekere elasticiteit en vrijheid is ook in de leiding der individuen niet te miskennen. Het genootschap wil zeer zeker meester worden van elk zijner leden: daarom moet de eigen wil onderdrukt en die der orde in zijne plaats worden gesteld. Het individu moet van zijne eigendommelijkheid opgeven, alwat niet in den geest en 't levensbeginsel der orde vermag op te gaan. Doch is eenmaal deze kunstbewerking volbragt, dan wordt van hetgeen er restte der oorspronkelijke individualiteit welligt door geene orde zoo zorgvuldig werk gemaakt als door deze. Met bewonderenswaardige scherpzinnigheid beslist zij waarheen een iegelijk zijn aanleg wijst, en zij ruimt hem in 't groot organisme de plaats in, waar hij zijne, volgens de beginselen der orde ontwikkelde, talenten te meesten nutte van 't geheel aanwenden kan. Juist daarin ligt het geheim dier veelzijdigheid van bekwaamheden en werkzaamheid die de orde openbaarde en waarvan Macaulay in 't 6de hoofdstuk zijner geschiedenis van Engeland zegt: ‘De Jezuïten leidden de raadsbesluiten der koningen, zij ontcijferden Latijnsche opschriften, zij namen de beweging der trawanten van Jupiter waar, zij publiceerden bibliotheken vol strijdschriften, werken over casuistiek en geschiedenis, verhandelingen over optica, alcaïsche oden, edities van kerkvaders, madrigalen, katechismussen, spotdichten. - - Geen hunner koos zelf zijn woonplaats of beroep. Of hij werken zou onder den poolcirkel of onder den aequator; of hij zijn leven zou doorbrengen in 't schikken van edelgesteenten, of in 't vergelijken van handschriften van 't Vaticaan, of in pogingen om den naakten wilden van 't Zuider halfrond te beletten elkander op te eten, - waren zaken die hij in diepe onderworpenheid anderen ter beslissing overliet.’ En als die beslissing viel, dan mogt zij hem op een weg vol ontbering en gevaar een zekeren dood in de armen voeren; hij onderwierp zich zonder één woord en zonder dralen aan zijn lot, niet zelden met een heldenzin en doodsverachting die we met bewondering zouden begroeten, als we niet wisten hoeveel edele, godgevallige roerselen des harten, ter bereiking dier zielsstemming, geweldig moesten worden geknakt. Niet de zorg voor 't innerlijke leven, maar de uiterlijke daad was klaarblijkelijk de bestemming van dit fijn berekend, vernuftig geleed organisme; zijn werkkring niet de stilte der bespiegeling in de eenzame cel, maar de wereld. Aan deze kondigt het met de gansche energie zijner geconcentreerde kracht den overwinnenden strijd aan; en wat het beoogt is - de restauratie en uitbreiding van 't middeleeuwsch katholicisme, de heerschappij der Kerk over den staat. De godsdienst en hare oefeningen, de wetenschap en haar streven, zijn slechts middelen, waarmede de orde tot dit ééne doel zich zelv' zoowel als anderen brengt: en zoo weinig acht en onderscheidt zij de middelen zelve, zoo helder staat haar wat zij wil voor oogen, dat zij heeten mag de instelling der volstrekte doelmatigheid. Alles wat zij ter vorming en verhooging des innerlijken levens doet, beoogt afrigting alleen en aangording tot handelen naar buiten. Daarom dringen Ignatius en de Constitutiones allezins aan op matiging zelfs in de ascese, en laten de vergunning tot vroomheidsoefening doorgaans van den overste uitgaan, | |
[pagina 67]
| |
opdat deze toezie dat niet de krachten van ligchaam en geest worden verzwakt.
Drieërlei is het veld waarop de orde arbeidt: de missie naar buiten onder de heidenen; de missie onder de katholieken zelve; en de missie ter bekeering der andere kerkgenootschappen vooral der protestanten. Niet enkel in haar uiterlijke stelling was de katholieke Kerk in 't midden der 16de eeuw teruggedrongen; ook hare leer moest bij het volk, bij de beschaafden, zelfs ten deele bij den clerus wijken voor protestantsche voorstellingen en door vermenging met deze hare eigendommelijkheid verliezen. Toen ontvouwden de Jezuïten hunne werkzaamheid met rustelooze energie. Terwijl zij hier de wankelen bevestigden, de laauwen bezielden, dreven zij ginds hunne wigge diep in 't hart van 't protestantisme en wonnen deels door overreding, deels door geweldige maatregelen van reactie, die ze óf in 't leven riepen óf ondersteunden, voor de oude Kerk geheele landstreken weder. Waren de clericale ambtspligten vóór de reformatie schromelijk verwaarloosd geworden; de Jezuïten aanvaardden ze met onverdroten zinGa naar voetnoot(*). Door paus Paulus III daartoe met de ruimste volmagt voorzien, geheel vrij van vele tijdroovende functiën, den gewonen geestelijken opgelegd, maakten zij in de eerste plaats van de prediking werk, als geschikt voertuig ter verbreiding hunner beginselen. Niet minder krachtig werkte de biecht. Den priesters werd de zorgvuldigste voorbereiding voor deze functiën ten pligt gesteld: vooral moesten zij zich in 't oplossen van moeijelijke gewetensquaesties oefenen, zich gewennen de vraag kort te stellen, tegen afzonderlijke zonden steeds de voorbeelden en uitspraken der heiligen gereed hebben enz. Door de Jezuïten kwam de biecht weer in katholieke landen in volle werking en is tot op onze dagen een krachtig middel gebleven om het geweten in gehoorzaamheid te doen buigen voor de Kerk. Naast predikatie en biecht was het oog der orde op het onderwijs gevestigd, zoowel om door godsdienstonderwijs een nieuw geslacht te kweeken, gloeijende voor de in minachting gekomen kerkelijke gebruiken, als ook om door geletterde vorming een bekwame priesterklasse op te voeden in Rome's dienst. De vroegere humanisten hadden door de beoefening der classieke literatuur óf zich geheel van de christelijke ideeën vervreemd en te midden van het volksdogma een esoterisch geloofsbegrip, steunende op de oude philosophie, voor beschaafderen gevestigd, óf der Kerk getrouw gebleven hadden zij door hunnen arbeid voor de dogmatische ontwikkeling des christendoms den exegetischen grondslag gelegd. In de eerste rigting hadden zij wezentlijk ter inwendige ontbinding van 't katholicisme bijgedragen, in de laatste de reformatie krachtig voorbereid. - De Jezuïten sloegen een tegengestelden weg | |
[pagina 68]
| |
in. In hun talrijke collegia werden de oude talen, althans vroeger, grondig geleerd, maar slechts ter formeele vorming van den geest en ter voorbereiding voor de volgende studiën. De exacte wetenschappen, die zich op den tweeden trap daarbij aansloten, moesten algemeene beschaving geven en den praktischen zin wekken. De philosophie, tot de Aristotelisch-scholastieke beginselen teruggebragt en gekleed in 't herkomstig middeleeuwsch gewaad, moest slechts de dienstmaagd zijn der katholieke theologie en deze in haar algemeene stellingen bevestigen. Voor de studie der theologie was Thomas van Aquino's Summa toereikend. Zoo stond en staat nog heden de gansche wetenschappelijke cursus uitsluitend in de dienst der Kerk. Aan geleerden heeft het der Jezuïtenorde niet ontbroken: een lange reeks van schitterende namen kan zij aanwijzen; ware wetenschap echter, een door onbevangenheid en waarheidszin geadeld vorschen in de hoogste spheren van den geest, moest haar te eenen male vreemd blijven. De wetenschap heeft haar doel in zich; den Jezuïten was zij slechts het middel ter bereiking van hun ordedoel. De wetenschap stelt vrijheid van geest en van onderzoek als levensvoorwaarde en kon zich niet te huis gevoelen in een instelling die door theleologische eenzijdigheid, door 't looden tuig dat zij op 't ligchaam en de ziel harer individuen legt, den geest tot alle geniale vlugt verlamt. Als bij enkele Jezuïten sporen eener vrijere, kritische vorsching worden opgemerkt, dan heeft de geest der orde daaraan geen schuld: hij is door hen verloochend. Wezentlijk gewin heeft dus de orde aan de wetenschap slechts op dat terrein gebragt dat - zooals de mathesis, natuurwetenschappen, chronologie, verklaring der classici en opschriften - met de leerstellingen der Kerk in geen verband staat. Terwijl wij voor de geschiedenis der orde, die boekdeelen vult, naar 't uitmuntend overzigt van Steitz verwijzen, stippen we hier nog over hare moraal het volgende aan. 't Was Blaise Pascal die in 1656 door zijn anonyme ‘Lettres écrites à un provincial’ voor 't eerst de wereld de oogen opende en haar deed opschrikken voor een godsdienstig genootschap met zulk een moraal! Pascals onsterfelijke roem is niet alleen gelegen in den lossen, ironischen vorm, waaronder een logische gedachtengang, klemmende bewijsvoering verscholen ligt, in den prachtigen periodenbouw, waarin hij de gloeijendste rhetorica eener geërgerde ziel, tal van snijdende antithesen - liefelijke Christusbeelden en grijnzende satyrs - in een wiskunstig onberispelijk bestek wist te brengen; maar ook in de waarheid zijner schildering, in de uitgebreide lectuur der Jezuïten-auteurs over theologische moraal en de massa van bewijzen, hem door Arnauld en Nicole verstrekt, met zooveel juistheid in naam en titel geciteerd, dat een vergadering van Jezuïten, bijeengekomen om de juistheid der citaten na te gaan, er schier geen enkel verkeerd vond. Zoo vernietigend was Pascals geschrift, dat de geheele wereld overtuigd was en de orde het antwoord schuldig bleef. Van dezen dolksteek dien zij, materiëel gesproken, aan den braven Arnauld had verdiend, is de orde nimmer opgekomen: zij lag zedelijk vermoord voor de oogen der menschheid; en met het moreele prestige waardoor zij haar stoffelijke magt had gewonnen, | |
[pagina 69]
| |
verdween het crediet in haar eerlijke bedoelingen en de schoone toekomst die zij zich had gedroomd. Bordas Demoulin noemt het casuïsme, ‘le triste fils de la scolastique’. Het zij zoo! Maar ter verontschuldiging kan men niet aanvoeren dat de door Pascal ontwikkelde moraal der orde eerst in 't vervaltijdperk zou zijn opgekomen. Reeds in 1560 - zegt Steitz - wordt in de Keulsche censuur 't begrip der zonde uitdrukkelijk beperkt tot het willens en wetens overtreden der goddelijke wet: ook wordt daarin reeds de stelling uitgesproken, dat het den mensch onmogelijk is eene naar hart en ziel volkomene volmaking te bereiken. Die alles doet wat in hem is, volbrengt ten volle het gebod. - Loodregt staan deze beginselen tegen de protestantsche over: zij zijn van te voren, met sluwe inschikkelijkheid, op de zwakheden der menschelijke natuur berekend: zij vormen een zedeleer die van niemand meer, maar van een iegelijk veel minder vergt dan hij vermag te geven. Terwijl de protestantsche ethiek bouwt op het heilig fundament der gewetenswet, vragen de Jezuïten naar meeningen, en meten hare waardij naar hare probabiliteit af. Aannemelijk heet een meening, waarvoor gronden van eenig gewigt, in 't bijzonder autoriteiten, spreken. Die zulk een meening, al was zij ook slechts door één erkend auteur geopperd, in zijn handelen volgt, die bezwaart zijn conscientie niet, zelfs wanneer hij van het tegendeel overtuigd is of een andere meening voor zekerder houdt. De gevolgen dezer grondstelling liggen voor de hand. Het meest zekere dat er voor den mensch bestaat, lost zich zoodoende op in een reeks van waarschijnlijkheden en bloote mogelijkheden, tusschen welke de willekeur kiezen kan: in de plaats van 't geweten treedt het geraffineerde zelfbedrog van 't haarklovend verstand. De leer der probabiliteit - al hebben de Jezuïten haar niet uitgevonden, ze hebben haar systematisch uitgewerkt. Zij gaat op uit het principe dat de geloovige den maatstaf zijns zedelijken oordeels en handelens niet in zijn geweten, maar in de beslissing der Kerk en speciaal in die des priesters vindt, die in den biechtstoel, als regter, de plaats van God bekleedt. De tweede leidende grondstelling der Jezuïtische casuistiek is de methodus dirigendae intentionis. Volgens deze kan men zonder gewetensbezwaar een door de wet verboden handeling doen, als men slechts niet het plan heeft daardoor te zondigen maar veeleer zoekt een loffelijk doel te bereiken. Het derde opmerkelijk gezigtspunt is de restrictio of reservatio mentalis. Het is geoorloofd dat de spreker, om der wille van een goed of zelfs van een geoorloofd doel een antwoord, belofte of eed willekeurig tot een engeren zin beperkt dan de woorden te kennen geven; of dat hij een toezegging in 't geheim afhankelijk maakt van voorwaarden, die degeen aan wien ze gedaan wordt niet kent. Daarmede hangt ten naauwste zamen de leer der amphibolie, volgens welke het gebillijkt kan worden, zich opzettelijk van een dubbelzinnige uitdrukking te bedienen om te zijnen behoeve anderen op het dwaalspoor te leiden. Deze theorieën toonen aan, hoe vergiftig het kruid was dat uit de Jezuïtische casuistiek ontsproot. Zij wettigen de dierlijkste zelfzucht, snijden alle zedelijke banden der zamenleving los en stellen de menschen in een soort van oorlogstoestand tegenover elkander, waar- | |
[pagina 70]
| |
in alle voordeelen geldig zijn. De orde heeft dikwijls tegen den stelregel ‘het doel heiligt de middelen’ als een haar vreemden en kwaadwillig toegedichten geprotesteerd. Trouwens in de Const. is hij niet uitgesproken; maar in de door haar aanzienlijkste moralisten verkonde stellingen, over de intentio, de restrictio mentalis en de amphibolia, treedt hij zoo naakt als het maar zijn kan te voorschijn. Ook heeft hij een onmiskenbare verwantschap met den geest der geheele inrigting. Een genootschap dat zoo in allen deele het theleologisch beginsel huldigde, kon ligt tot een zoo scherpe scheiding van handelen en gezind zijn, van middel en doel komen. De Benediktijner Mabillon had voorzeker regt als hij het betreurde dat de heidensche zedeleer zulke zoogenaamde Christelijke theologen beschaamd maakt, als hij het betreurde dat de zedelijke ernst des gewetens zóó verslapt was, dat men schier elke zonde wist te verontschuldigen en te regtvaardigen. En hoe groot was het aantal schrijvers der orde, die in deze rigting werkten, niet! Kard. Toledo († Spanj. 1596), Emanuel Sa (Port. † 1596), Thomas Sanchez († 1610), Franciscus Suarez († 1617, Spanjaarden), Vinc. Filliutius (Ital. † 1622), Leonard Lesz (Nederlander † 1623), Etienne Bauny (Franschm. † 1649), Layman en Busenbaum (1635 en '68 Duitsch.), Anton Escobar (Sp. † 1669), zijn slechts de meest bekende dergenen, die door wetenschappelijke uiteenzetting dezer grondstellingen hunnen naam hebben gebrandmerkt en den katheder zoowel als den biechtstoel in een school van boosheid en ligtzinnigheid hielpen herscheppen. Enkele patres reverendi zoo als Raimond Bonal in zijn theol. moraal van 1678 hebben geprotesteerd; maar hun getal is gering; en 't gaat niet aan, om 't genootschap te ontlasten, hier de slapheid der boekcensoren de schuld te willen geven. Want in een instelling die uitdrukkelijk ieder individu het uiten zijner meening - tenzij superiorum permissu - verbiedt, konden 100 jaren achtereen de bekwaamste harer moralisten geen leer verkondigen, die wezentlijk door haar zelve werd gewraaktGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 71]
| |
Het bovenstaande meende ik als inleiding te mogen stellen bij de moeijelijke ontleding der Ratio et Institutio studiorum societatis Jesu waartoe wij thans overgaan. (Wordt vervolgd.) Dr. A.H.A. Ekker. |
|