tisch blad heeft nog een troostwoordje voor den H. Vader en zijne kardinalen. ‘Verdwijnen al de Fransche wapenen, zegt het, de Fransche eer
blijft nog in Rome!’ Bravo! Derhalve luidt de formule nu aldus: Rome wordt bewaakt door de Voorzienigheid + de Fransche eer, waaruit dus volgt, dat de Voorzienigheid niets te maken heeft met de Fransche eer! Ik heb er zelf wel eens aan getwijfeld, vooral op zekeren 2 December en andere noodlottige datums, maar het nooit zoo uitgesproken gezien. Moet ik het nu als Evangelie aanzien? (Vergeef mij deze ouderwetsche uitdrukking; wanneer ik maar goed met algebraïsche formules wist om te gaan zou ik u misschien het heele Evangelie wel kunnen ontfutselen, even als prof. Scholten met a + b het wonder op de bruiloft te Cana letterlijk wegcijfert. Zie zijn Evangelie naar Johannes, 2e stuk).
II. Ik kom nu tot geheel iets anders. Het einde van het jaar nadert, en de almanakken komen als paddestoelen uit den grond. Dezer dagen viel mijn oog op een, die den naam van Volks-almanak draagt, maar dien ik nu niet nader zal aanduiden. Ik stel altijd een groot belang in het volk, vooral omdat dit eigenlijk iets is waarvan geen mensch een juiste definitie weet te geven. Behoort gij er toe, behoor ik er toe? Mogelijk wel. Toch geloof ik niet, dat de redakteurs dier volks-jaarboekjes bij voorkeur zulke aanzienlijke en rijke mannen op het oog hebben, als wij zijn, anders zouden ze er ter minste niet zulke ellendige poëzij (?) in plaatsen. Stellen we dus, dat ze meest geschreven worden voor den kleiner burgerman, met het doel om hem wijzer, beter, godvruchtiger, in één woord, ik durf het wel zeggen, al klinkt het wat ouderwetsch, Christelijker te maken. Hoe kunt ge nu met dat doel rijmen, wat ik in dien bewusten volks-almanak lees? ‘Het is een nog maar al te algemeene volkswaan - en dat, helaas! niet “van den dag” - dat men noodwendig tot de een of andere kerk-gezinte behooren, een of andere godsdienst, gelijk het heet, belijden moet. Waarom toch? Omdat het tot dusver niet anders geweest is, omdat men daardoor van de meerderheid zou afwijken, eene in 't oog vallende uitzondering maken zou’ enz. Het is een hooggeleerde heer, die zoo spreekt, en ik heb altijd grooten eerbied gehad voor hoog geleerden, maar toch, als die corypheën der wetenschap niet anders te vertellen hebben, en nog wel aan het volk, zou ik hun wel willen toeroepen: Uwe groote geleerdheid brengt u tot razernij! en alle redakteurs van Volks-almanakken wel willen smeeken, om zulke onbekookte kost toch niet te geven aan altijd nog zwakke magen!
III. Mijn derde vraag betreft weder een dagbladartikel (vergeef het den koopman, dat hij niet veel andere lectuur kent dan couranten en almanakken!) In een hoofdartikel van een onzer beste couranten, - ge kunt ligt raden welke ik bedoel - las ik onlangs tot mijne groote verbazing de navolgende phrase: ‘Het wordt tijd, dat de privilegiën der geestelijke heeren ophouden.’ Ik wreef mijne oogen uit, en las nogmaals. Hoe nu, zeî ik, geestelijke heeren zijn zeker pastoors, en kapellaans, en waarschijnlijk ook predikanten, want courantiers nemen dit zoo naauw niet. Maar is dit het geval, dan wilde ik toch wel eens weten, welke die privilegiën zijn, die hier bedoeld worden. Is 't het privilegie om honger te mogen lijden met een dikwerf talrijk gezin, en dan nog te moeten lezen: dat een minister belast met de administratie van, onverschillig welke, eerdienst zich beroemt weder een duizend gulden of wat bezuinigd te hebben, terwijl de budgetten van alle andere ministeriën onmatig stijgen? Is 't het voorregt, om als paria's der maatschappij uitgesloten te worden uit alle gemeenteraden, provinciale en algemeene staten, en daarbij toch alle algemeene, provinciale en stedelijke lasten te moeten dragen? Is 't het genot, om tot mikpunt en wrijfpaal te mogen