om zich zelve een eerzuiltje te bouwen en ons mannen klinkers en moppen naar het hoofd te werpen, dan moeten wij wel de vrijheid nemen haar deze onvrouwelijke bezigheid af te raden, op gevaar af, dat wij uit het oog verliezen, que la science des égards est celle de la politesse. Of is het niet een zuiltje, dat Mevrouw Elise van Calcar ter eere van hare vroege rijpheid tracht op te rigten, als zij ons vertelt, dat ‘de eerste verhalen van groote volksfeesten tot de levendigste herinneringen uit hare kinderdagen behooren’; dat ‘de Godgewijde feesten der kinderen Israëls haar boeiden’; dat ‘de beschrijvingen van de feesten der Grieken, Romeinen en Germanen haar troffen’; en dat ‘er reeds vroeg een voorgevoel in haar ontwaakte van de hooge beteekenis, die er in volksfeesten ligt’?....... Maar wat wordt er van dit eerzuiltje, - aangenomen voor een oogenblik, dat zij, die deze dingen vertelt, zich zelve niet misleidt en met welgevallen op deze hare kinderlijke wijsheid terugziet - wat wordt er van, als de volwassen vrouw wel spreekt van hare overtuiging, dat ‘deze verschijnselen (volksfeesten) een diepen zin en een magtigen invloed moeten hebben’, maar over dien diepen zin en dien magtigen invloed zoo onbestemd en verward redeneert, als Mevrouw Elise van Calcar hier doet? Zoo vele jaren over een onderwerp nadenken, eindelijk de pen opvatten, om niets dan aanmerkingen te maken, die iedereen maken kan en die reeds honderd maal gemaakt zijn, zonder iets aan te geven, waardoor de zaak verbeterd kon worden..... ik vrees, dat het weinig Ehre geven zal.
Na de volksfeesten komt de zendingzaak aan de beurt; - de combinatie van beide onderwerpen ligt in het woord zendingsfeest; maar de twee woorden, waaruit dit eene werd zamengesteld, zullen raar opgekeken hebben, toen zij zich zoo innig vereenigd zagen! - en Bestuurders, Medewerkers en Leden der Zendelinggenootschappen worden, geen kittelsteentjes! maar klinkers en moppen naar het hoofd geworpen. Zij toch hebben het zich aan te trekken, als ‘de middelen die worden aangewend niet tot het heerlijke doel leiden’, want zij beraamden die middelen en wendden ze aan; ‘de onvruchtbaarheid van ons zendingwerk’ komt hun ten laste, want zij waren en zijn het, die onder ons, Nederlanders, dat werk aanvingen of voortzetten; en als het ondoelmatige der aangewende middelen of het onvruchtbare van dit werk niet wordt ingezien, zijn het die Bestuurders enz. die ‘den blinddoek’ voor oogen hebben, welken Mevrouw Elise van Calcar hen wil ‘afrukken’..... Zij kan echter deze moeite sparen en ook hare projectilen te huis houden, want wij verzekeren haar, dat die blinddoek sedert lang is weggevallen en het gebrekkige of verkeerde van het zendingwerk helder wordt ingezien. Niet dit hebben wij noodig, maar aanwijzing van betere middelen, voorlichting hoe de zaak vruchtbaarder te maken is; en wat geeft Mevrouw ons hiertoe? Een wenk! ‘Genootschappen behoeven geen zendelingen te maken, te produceren’, zegt zij, en, met den vinger naar boven wijzende, verbeeld ik mij, voegt zij er plegtig bij: ‘De zendeling moet verwekt en gevormd worden door God zelf;’ althans zij laat deze woorden gespacieerd drukken, opdat ze goed in het oog vallen. Arme Zendelinggenootschappen, die u tot nu toe hebt