| |
Politiek overzigt.
De geruchten omtrent het sluiten eener overeenkomst tusschen Frankrijk en Italië zijn, sedert wij ons vorig overzigt schreven, bevestigd geworden en Europa heeft thans den blik niet langer op Berlijn en Weenen, maar op Parijs gerigt. Deze schijnbaar plotselinge en schijnbaar onverklaarbare verandering in de fransche politiek berustte volgens de politici der parijssche estaminets op de volgende gebeurtenissen. De onderhandelingen tusschen Frankrijk en Italië
| |
| |
over de romeinsche kwestie, in den laatsten tijd op nieuw aangevangen, waren zonder resultaat gebleven en de heer Pepoli maakte zich gereed om naar Turijn terug te keeren. In dezen stand van zaken was inmiddels prins Humbert te Parijs aangekomen, die met zijne zuster, prinses Clotilde, bij haren echtgenoot, prins Napoleon, aandrong om zijn oudsten zoon te doen doopen, hetgeen nog altijd, ten gevolge van den pauselijken banvloek was nagelaten. Prins Napoleon wendde zich tot den aartsbisschop van Parijs met verzoek om zijne beide kinderen te doopen, bij welke plegtigheid prins Humbert het oudste, in naam van koning Victor Emmanuel, ten doop zou houden.
Monsigneur Darboy beantwoordde echter dit verzoek van prins Napoleon met de verklaring dat hij de stelligste bevelen uit Rome had ontvangen om dien doop te weigeren. In hevige drift hierover ontstoken snelde prins Napoleon nu naar keizer Napoleon, die mgr. Darboy liet ontbieden en hem bevel gaf om onmiddellijk uit naam des keizers aan den paus autorisatie te vragen tot het voltrekken der doopplegtigheid. Pio nono verklaarde zich daartoe bereid onder voorwaarde: dat hem de Romagna zou worden teruggegeven. Onder een woedend ‘il faut en finir avec ces genslà!’ deed keizer Napoleon daarop den nog niet afgereisden heer Pepoli ontbieden en - het fransch-italiaansch traktaat werd weinige dagen daarna gesloten.
Men zal ons wel vergunnen dit verhaal niet onaardig, maar tevens geheel ongeloofwaardig te achten en het traktaat van 15 September als een gevolg te beschouwen van den toestand des oogenbliks.
Het algemeen wantrouwen, hetwelk sedert lang in Europa tegen Frankrijk ontstaan is, was in den laatsten tijd op schrikbarende wijze toegenomen en de entente cordiale tusschen Parijs en Londen schier in eene méfiance cordiale veranderd. Zekere tendenz tot eene naauwere alliantie was bij Oostenrijk, Pruissen en Rusland merkbaar, welke een aan Frankrijk vijandig karakter zou dragen. Frankrijk's pogingen bij de kleinere duitsche staten om van de bestaan hebbende verbolgenheid over Pruissen's houding partij te trekken en hen een onderling verbond te doen sluiten onder Napoleon's protektoraat, waren mislukt. Saksen toch, een der invloedrijkste dier kleinere staten, had uit de deensche verwikkelingen geleerd hoe Frankrijk zijne vroegere bondgenooten in de ure des gevaars aan hun lot overlaat, als eigenbelang geen hulp doet verleenen. Was Saksen in 1813 Napoleon's laatste bondgenoot gebleven, Denemarken was de voorlaatste geweest.
In dezen geïsoleerden toestand van Napoleon III moest, zoo mogelijk, verandering worden gebragt en eene schrede op den weg ter oplossing der romeinsche kwestie in de eerste plaats Frankrijk's natuurlijken bondgenoot, Italië, naauwer aan de keizerlijke regering verbinden. Dit was te meer noodzakelijk daar de italiaansche natie, sedert Garibaldi's bezoek aan Engeland, ook al geene bijzondere bewijzen van franschgezindheid had gegeven.
Groote voorzigtigheid werd intusschen vereischt op het terrein der romeinsche kwestie om de geestelijkheid in Frankrijk niet te kwetsen; alzoo toch zou met de eene hand op het gebied der buitenlandsche staatkunde worden opge- | |
| |
bouwd, hetgeen met de andere hand op dat der binnenlandsche politiek werd afgebroken. Want men vergete niet dat Napoleon evenzeer de gunst der katholieke geestelijkheid noodig heeft om staande te blijven, als deze gaarne, onder de tegenwoordige omstandigheden, den keizer ondersteunt, omdat zij geene onzekere toekomst te gemoet wil gaan. Het met Italië te sluiten traktaat moest derhalve voor allerlei uitleggingen vatbaar worden gemaakt.
Als resultaat der overdenkingen dienaangaande werd daarop een dokument opgesteld, hetwelk wij, met het oog op verschillende omstandigheden, als een der meesterstukken van de napoleontische goochelpolitiek beschouwen. Het traktaat, hetwelk, alle ‘non possumus’ verijdelende, óver doch zonder den paus werd gesloten, luidde aldus:
Art. I. |
He italiaansche regering verbindt zich om het tegenwoordig grondgebied van den heiligen vader niet aan te vallen en, des noods zelfs gewapenderhand, elken aanval van buiten op bedoeld grondgebied te verhinderen. |
Art. II. |
De fransche regering zal hare troepen langzamerhand uit de pausselijke staten terugtrekken, naarmate het leger van den heiligen vader zal zijn georganiseerd. Deze ontruiming zal echter binnen een termijn van twee jaren moeten volbragt zijn. |
Art. III. |
De italiaansche regering zal deze organisatie van een pausselijk leger op geenerlei wijze verhinderen, welk leger zelfs uit katholieke vrijwilligers uit den vreemde zal kunnen zamengesteld worden en strekken zal om het gezag van den heiligen vader en de rust in het binnenland zoowel als op de grenzen zijner staten te handhaven; deze legermagt zal echter nimmer mogen ontaarden in een middel om aanvallenderwijze tegen de italiaansche regering te werk te gaan. |
Art. IV. |
De italiaansche regering verklaart zich bereid om in onderhandeling te treden ten einde een evenredig gedeelte der oude schulden van de Kerkelijke Staten ten haren laste te brengen. |
Art. V. |
De tegenwoordige overeenkomst zal geratificeerd en de ratificatiën zullen gewisseld worden binnen een termijn van veertien dagen of, zoo mogelijk, nog vroeger. |
|
In dubbel opgemaakt te Parijs, op den vijftienden der maand September van het jaar onzes Heeren 1864. |
|
Drouyn de Lhuys. |
|
Nigra. |
|
Pepoli. |
In een bij dit traktaat behoorend protocol werd bepaald dat deze overeenkomst geene executoire kracht zou bezitten dan nadat de koning van Italië de overbrenging van den hoofdzetel des bestuurs zou hebben gedekreteerd, naar eene stad, later door hem aan te wijzen. Deze overbrenging zou voorts binnen een termijn van zes maanden moeten volbragt
| |
| |
zijn, te rekenen van den dag, waarop de hiervoren vermelde overeenkomst is gesloten. In eene ‘déclaration’ werd eindelijk nog bepaald dat de termijnen van twee jaren in de overeenkomst en van zes maanden in het protokol eerst zonden beginnen te loopen van den dag, waarop het wetsontwerp, omtrent deze aangelegenheden bij het italiaansch parlement in te dienen, door de koninklijke bekrachtiging tot wet zou zijn verheven.
In de eerste plaats gaven de bekende gevoelens der onderteekenaars van het traktaat tot verschillende uitleggingen van dit dokument in het algemeen aanleiding. In Italië hield men zich verzekerd dat de heer Pepoli geene overeenkomst zou hebben gesloten, waarbij men in eenig opzigt van de aanspraken op het reeds door het parlement tot hoofdstad verklaarde Rome zou hebben afgezien. De heer Pepoli verzekerde dit ten overvloede nog eens in eene toespraak op een hem aangeboden banket te Milaan, welke verzekering door de dagbladen wijd en zijd verspreid werd.
Van de andere zijde waren ook de gevoelens van den franschen minister van buitenlandsche zaken, Drouyn de Lhuys, bekend. Zie, riep men der pausselijke regering en hare aanhangers toe, ge kunt toch niet meenen dat de minister, die den heer de Thouvenel opvolgde om Frankrijk's politiek ten gunste van Rome te wijzigen, een voor u nadeelig traktaat zou sluiten. De heer Drouyn de Lhuys verdient dan ook geenszins uw klassiek ‘tu quoque!’ en de alarmkreet dat Rome thans aan zijn lot wordt overgelaten en de wereldlijke magt des pausdoms haren val nabij is, vloeit voort uit politieke dwaalbegrippen. Frankrijk neemt bij het traktaat van 15 September - het was Le Constitutionnel welke aldus sprak - de noodige maatregelen om de pausselijke regering tot een onafhankelijk gouvernement te maken, om daaraan een leger en een geregeld finantie-wezen te verschaffen, en dit noemt men Rome aan zijn lot overlaten!! Na eene loyale en belanglooze bezetting van het pausselijk grondgebied, maakt men thans een einde aan dezen steeds tijdelijk verklaarden toestand, geeft men aan de pausselijke regering alle mogelijke middelen om onafhankelijk zonder vreemde bescherming te leven, en dit noemt men Rome aan zijn lot overlaten!!
Terwijl nu de officieuse fransche dagbladen, ook met het oog op de bewoordingen van het traktaat, betoogden dat zoowel Italië als Rome zich over het fransch-italiaansch traktaat moesten verheugen, stelde de klerikale dagbladpers zich de vraag: of Frankrijk op nieuw troepen naar Rome zou zenden als na de ontruiming eene binnenlandsche revolutie den wereldlijken troon van den paus omver wierp? De fransche regeringsdagbladen bepaalden zich hieromtrent slechts tot de opmerking dat reeds het stellen van dergelijke vraag weinig eerbied verraadde voor den paus; daarin toch lag de meening opgesloten dat Pius IX geene pogingen zal aanwenden om de genegenheid zijner onderdanen te blijven behouden, en dat hij door geenerlei hervormingen aan de eischen van zijn tijd zal voldoen.
Werd de vraag der klerikale dagbladpers derhalve onbeantwoord gelaten: de reden daarvan was, naar onze meening, deze. Keizer Napoleon zelf kan daarop geen antwoord geven en alles hangt af
| |
| |
van de toekomst. Het groote doel der fransche staatkunde in Italië was steeds, gelijk de geschiedenis ons leeren kan, de vernietiging van den oostenrijkschen invloed aldaar. Voor een groot gedeelte is dit thans reeds gelukt; nog zijn echter de Oostenrijkers in Venetië. Zal nu Napoleon III zooveel vertrouwen stellen in de italiaansche eenheid, om Rome in dezen toestand te ontruimen, zonder van Oostenrijk den afstand van Venetië aan Italië te hebben verkregen? Dat dit intusschen langs diplomaiieken weg moeijelijk zal kunnen verkregen worden, bleek uit de vrij heftige artikelen van sommige oostenrijksche dagbladen. Zoo beweerde de Bothschafter dat Oostenrijk bereid was om Venetië met geweld van wapenen te verdedigen en dat de geheele natie hare stem zou verheffen tegen den afstand dezer provincie.
Er is bovendien nog iets, hetwelk bij de beoordeeling der fransche politiek in Italië, niet uit het oog moet worden verloren. Zoolang Italië nog niet in het bezit van Rome en Venetië is geraakt, zal het Frankrijk ten bondgenoot wezen, omdat het van deze groote militaire natie steeds de bevrediging van het nationaal verlangen verwacht. Zoodra echter Rome Victor Emmanuel's residentie en Venetië eene italiaansche provincie zal geworden zijn, zou de vriendschappelijke betrekking tusschen Italië en Frankrijk aanmerkelijk kunnen verflaauwen. Italië toch zou, na het bezit van Rome en Venetië, evenmin eene veroveringspolitiek volgen als Engeland, daartoe, behalve door andere gewigtige redenen, ook genoopt door zijne ligging aan gene zijde der Alpen. Deze meening, nog onlangs zelfs door den engelschen minister Gladstone te Manchester uitgesproken, zou ook die der keizerlijke regering in Frankrijk kunnen wezen. Behalve de vrees om door eene radikale oplossing der romeinsche kwestie de geestelijkheid tegen zich in het harnas te jagen, zou ook dit dus voor Napoleon III eene reden kunnen zijn om wel nu en dan de italiaansche natie eene schrede verder op den weg naar Rome te laten doen, zonder echter haar verlangen vooreerst nog geheel te verwezenlijken.
Wat daarvan intusschen zijn moge, de interpretatie van het traktaat door de fransche regering zal geheel afhangen van de omstandigheden op een gegeven oogenblik.
Hiervoren werd gezegd, dat de overeenkomst van 15 September óver, maar zonder den paus was gesloten. De fransche regering zond echter op 12 September eene depêche aan haren ambassadeur te Rome, waarin aan de pausselijke regering kennis werd gegeven van de gevoerde onderhandelingen, tusschen Italië en Frankrijk. De positie, welke Frankrijk te Rome innam - zoo wordt in den aanvang van dit stuk gezegd - maakte sedert lang een onderwerp van ernstige overweging uit bij de keizerlijke regering, welke deze positie steeds als slechts tijdelijk beschouwde. In 1859 en 1860 waren de bestaande ontruimingsplannen ten gevolge van verschillende omstandigheden opgegeven, zeer tot leedwezen der fransche regering echter, welke spoedig aan dien tijdelijken en exceptionelen toestand een einde wenschte gemaakt te zien.
Als oorzaak van dezen wensch werd op den voorgrond gesteld dat de bezetting van Rome, op hetzelfde grondgebied twee verschillende soevereiniteiten te zamen bragt, waaruit allerlei moeije- | |
| |
lijkheden, verschil van gevoelen en jurisdictie-geschillen voortvloeiden. ‘De heilige Stoel - zoo lezen wij in deze depêche - heeft, ten gevolge van haar eigenaardig karakter hare bijzondere wetboeken en hare bijzondere regtsbeginselen, welke, in zeer vele gevallen helaas in strijd zijn met de denkbeelden onzer dagen.’
Ondanks alle deze bezwaren meende Frankrijk niet tot Rome's ontruiming te moeten overgaan zoolang de italiaansche regering door geweld het plan wilde verwezenlijken om Rome tot hoofdstad te erlangen. Thans zal de hoofdzetel des italiaanschen bestuurs uit Turijn naar eene andere stad worden overgebragt, zoodat nu het oogenblik is aangebroken om Rome door de fransche troepen te doen ontruimen binnen zekeren termijn, nadat van Italië waarborgen waren ontvangen, welke de fransche regering, met het oog op aanvallen tegen Rome van buiten, voor den heiligen stoel meende te moeten vorderen. De fransche regering verklaarde zich in deze depêche ten slotte nog bereid om den paus in de zamenstelling van een leger de noodige hulp te verleenen.
Het antwoord van den kardinaal-minister Antonelli op deze depêche is ons nog niet bekend. Niet onwaarschijnlijk is intusschen de mededeeling uit Rome dat de pauselijke regering zou verklaren: den loop der gebeurtenissen aandachtig gade te slaan en hare gedragslijn naar deze te zullen rigten. In allen gevalle kan de pauselijke regering keizer Napoleon, volgens het traktaat, dwingen om zijne troepen twee jaren minstens te Rome te doen blijven, door namelijk de organisatie van een leger zoo langzaam mogelijk te doen plaats hebben. Zoo zal zij derhalve gedurende dien termijn geene binnenlandsche revolutie te vreezen hebben. Daarop toch is nu na het sluiten van het traktaat op 15 September de hoop der Italianen gebouwd. Er bestaat echter in Italië eene partij, waarvan Ricasoli als het hoofd en de Nazione te Florence als het orgaan wil beschouwd zien, welke zelfs dergelijke revolutie zou willen voorkomen. De aanhangers dezer partij meenen dat Rome, zonder schokken, langzamerhand door het italiaansch element zal worden geabsorbeerd en dat de paus, ondanks zijne reeds uitgesprokene en nog uit te spreken ‘non possumus’ zich geneigd zal betoonen om met de italiaansche regering te onderhandelen, zoo het misschien al niet mogt gelukken om een italiaanschgezinden paus, na het eventueel overlijden van Pius IX, op het vatikaan den troon te doen beklimmen.
Dit alles zal de toekomst moeten leeren; voor het oogenblik heeft het traktaat den meesten invloed uitgeoefend op de italiaansche binnenlandsche aangelegenheden ten gevolge der aanstaande overbrenging van den hoofdzetel des bestuurs uit Turijn naar eene andere stad.
Hevige ongeregeldheden hadden in de hoofdstad plaats, nadat dit besluit der regering aan het gemeentebestuur was medegedeeld. Gedurende een drietal dagen vielen er bloedige botsingen voor tusschen een gedeelte der turijnsche bevolking en de koninklijke troepen, waarin aan beide zijden velen sneuvelden of gewond werden. Eerst nadat het garnisoen der hoofdstad belangrijke versterking had ontvangen, slaagde men er in om de rust te herstellen. Daargelaten of het gemeentebestuur van Turijn, door eene niet onduidelijk te kennen gegevene afkeuring over het besluit der
| |
| |
regering, de bestaande ontevredenheid tot deze betreurenswaardige uitbarsting heeft doen komen, was deze ontevredenheid zelve niet te bevreemdend. Het behoeft toch geen betoog dat zeer vele inwoners van Turijn, door het overbrengen der hoofdstad naar elders, hunne bronnen van inkomsten zullen zien opdroogen. Nu beschuldige men de oproerige turijnsche bevolking van afschuwelijk egoïsme, nu voege men haar op een ‘wij moeten toch leven!’ in hevige verontwaardiging het bekende antwoord dier fransche hertogin toe: ‘je n'en vois pas la nécessité!’ - en make zich belagchelijk; wij achten het zeer verklaarbaar dat de turijnsche bevolking, welke zich altijd slechts de mogelijkheid van de overbrenging der hoofdstad naar Rome had voorgesteld, zeer ontevreden was, toen haar plotseling werd bekend gemaakt dat de hoofdzetel des bestuurs niet naar Rome, maar naar elders zou worden verplaatst, zonder dat daarbij van eenige schadeloosstelling werd gewag gemaakt. Wel wordt deze schadeloosstelling thans besproken, maar het zou, naar onze meening, staatkundiger geweest zijn om, na het slaan der wonde, deze onmiddellijk te heelen, onder voorbehoud de schadeloosstelling later door het parlement te doen bekrachtigen.
Weinige dagen na de turijnsche ongeregeldheden vernam men dat het italiaansche ministerie zijn portefeuilles ter beschikking des konings had gesteld, hetwelk hier werd toegeschreven aan het voorgevallene in de hoofdstad, ginds aan de omstandigheid dat het de verantwoordelijkheid der laatste regeringshandelingen niet wilde dragen. Dit laatste werd echter officieel tegengesproken. Wat hiervan zijn moge, het ontslag werd door den koning aangenomen en aan den vroegeren minister van oorlog in Piëmont, den bekenden militairen bevelhebber te Milaan en Napels na den val van het kabinet Ratazzi, opgedragen om een nieuw ministerie zamen te stellen. Behalve den generaal de la Marmora, president en minister van buitenlandsche zaken in dit kabinet, zagen wij den vroegeren ambtgenoot van Ratazzi, Petiti, als minister van oorlog optreden. Voorts kwam de heer Torelli als minister van koophandel aan het bestuur, de vroegere minister van koophandel onder Cavour, Nasoli, als minister van onderwijs en het senaatslid Vacca als minister van justitie.
De portefeuille van openbare werken viel ten deel aan den heer Jacini, die ongeveer een jaar geleden, in eene brochure over de romeinsche kwestie, dezelfde oplossing voorstelde als thans in het traktaat van 15 September is aangenomen.
De belangrijke betrekking van minister van binnenlandsche zaken zagen wij opgedragen aan den heer Lanza, onder Cavour met de portefeuille van onderwijs en eenigen tijd later van finantiën belast. Men verweet dezen staatsman reeds als minister van onderwijs dat hij te weinig oratorische bekwaamheid bezat en als minister van finantiën werden zijne redevoeringen de mikpunten der aardigheden en geestigheden der parlementsleden. De portefeuille van binnenlandsche zaken, hem in het kabinet Ratazzi aangeboden, weigerde hij, welke weigering sommigen toen toeschreven aan de bewustheid zijner zwakker zijde. Het blijkt thans dat deze zich toen bedrogen. Is de heer Lanza geen redenaar, men kan hem echter geene buitengewone talenten en groote werkzaam- | |
| |
heid ontzeggen, waarvan hij ook als voorzitter van het parlement schitterende blijken gaf. Niet minder talent en bekwaamheid bezit voorzeker de minister van finantiën, Quintina Sella, in wien men bovendien den redenaar waardeert. Reeds vroeger zag hij zich als sekretaris-generaal bij het departement de portefeuille in het kabinet Ratazzi opgedragen, daartoe echter toen nog veel te jong, volgens hen, die meenen dat bekwaamheid en talenten uitsluitend in de rimpels van den ouderdom zetelen.
Binnen weinige dagen zal het nieuwe italiaansche ministerie geroepen zijn om de stormen in het parlement te gaan trotseren, hetwelk tegen 24 October is bijeengeroepen. Of het aan eene schipbreuk zal ontkomen wordt door velen betwijfeld.
De deensch-duitsche kwestie is sedert het bekend worden der fransch-italiaansche overeenkomst geheel op den achtergrond gesteld. Nog altijd houden de oostenrijksche, pruissische en deensche gemagtigden hunne vergaderingen te Weeden op even geheimzinnige wijze als vroeger, doch een definitief vredestraktaat werd tot dusverre niet gesloten. Van de beide duitsche mogendheden tracht Pruissen den loop der onderhandelingen zooveel mogelijk te vertragen en wordt daarin door Denemarken, naar het schijnt, ondersteund. Slechts de bewoners der hertogdommen en de beide kandidaten voor de kroon van Sleeswijk-Holstein verlangen vurig naar het sluiten van den vrede en voorts naar eene beslissing der duitsche bondsvergadering. Of men deze laatste mag verwachten wordt intusschen in den laatsten tijd zeer betwijfeld. Men beweert namelijk dat Pruissen en Oostenrijk zullen dekreteren dat de deensche regering de hertogdommen definitief aan die beide mogendheden heeft afgestaan, dat de exekutie-troepen van Saksen en Hannover Holstein moeten ontruimen, en dat eindelijk de bevoegdheid om over de kroon van Sleeswijk-Holstein te beschikken uitsluitend berust bij Oostenrijk en Pruissen. Ziet de vrijheer von Bismarck dan geene mogelijkheid meer om de hertogdommen geheel of gedeeltelijk bij Pruissen in te lijven, dan zal de kroon aan dien kandidaat ten deele vallen, welke de meeste bereidwilligheid betoont om als vorst de rol van pruissisch goeverneur te vervullen. De zelfzuchtige aristokratie in Sleeswijk-Holstein zal daarin een waarborg zien voor het behoud en de vermeerdering van allerlei voorregten en privilegiën, terwijl het gevoelen van de kern der bevolking den pruissischen president-minister natuurlijk ten eenenmale onverschillig is; aan eene volksstemming in de schaduw van pruissische bajonetten zou trouwens al zeer weinig waarde te hechten zijn.
Te Kopenhagen blijft inmiddels de partij, welke eene scandinavische unie beoogt, in overeenstemming met hare politieke vrienden in Zweden en Noorwegen, pogingen in het werk stellen om haar doel te bereiken, waarin zij door de fransche diplomatie wordt ondersteund. De deensche regering handhaaft daarbij steeds eene onzijdige houding en wenscht hare impopulariteit niet te vermeerderen, in den laatsten tijd nog toegenomen door de verloving van prinses Dagmar met den russischen grootvorst. Als blijk van die impopulariteit moge dienen dat dezer dagen in een der grootste dagbladen van de deensche hoofdstad een artikel voorkwam, waarin werd betoogd dat, ten gevolge van het vervallen der londensche
| |
| |
overeenkomst, koning Christiaan geene regten meer bezat op de deensche kroon.
Wat de binnenlandsche aangelegenheden betreft, houdt de deensche regering zich bezig met voorbereidende maatregelen ter organisatie van het haar uit Duitschland's handen overgebleven grondgebied. De belofte van eene grondwetsherziening na het sluiten van een definitief vredestraktaat te Weenen, ging vergezeld van de indiening van een wetsvoorstel tot invoering der jury en tot het maken van belangrijke wijzigingen in het vigerend wetboek van strafregt. Daarbij wordt de doodstraf nog in zeer vele gevallen gehandhaafd.
Zal de grondwetsherziening in Denemarken met zeer vele moeijelijkheden gepaard gaan, nog talrijker zijn deze in Griekenland, alwaar de nationale vergadering zich sedert eenigen tijd daarmede bezig houdt. De zoogenaamde regeringspartij toch, voornamelijk uit ionische afgevaardigden bestaande, heeft in die vergadering te kampen met eene oppositie quand même, wier aanhangers zelfs niet terugdeinzen voor moordaanslagen op de raadslieden der kroon. Eenigen tijd geleden is de minister van binnenlandsche zaken bijna als slagtoffer van dergelijken moordaanslag gevallen.
Met ijver gaan echter de welgezinde leden van het grieksch staatsligchaam met de grondwetsherziening in liberalen zin voort. Zoo werd in de laatste dagen het beginsel der vrijheid van godsdienst aangenomen, en aan alle kerkgenootschappen in het rijk gelijke bescherming toegezegd. Omtrent de vrijheid van drukpers, het beginsel, waarmede men in liberale staatsregelingen somtijds nog zoo gaarne transigeert, lezen wij in de nieuwe grieksche grondwet het volgende:
Art. XIV. |
Ieder heeft het regt om zijne gevoelens mondeling, schriftelijk en door de drukpers te openbaren, mits de wetten van den staat eerbiedigende. De drukpers is vrij. Er bestaan censuur noch andere preventieve maatregelen. Het in beslag nemen van dagbladen of andere geschriften, hetzij vóór of na hunne verspreiding, is verboden. Bij uitzondering is alleen het in beslag nemen geoorloofd bij beleediging der christelijke godsdienst of van den persoon des konings, in welk geval echter binnen vier-entwintig uren de prokureur des konings de geldigheid der in beslagneming door de regterlijke autoriteiten zal moeten doen beslissen, of zij vervalt van regtswege. |
Behalve de bepaling dat in Griekenland geen adel bestaat, kent de nieuwe grieksche grondwet slecht één vertegenwoordigend staatsligchaam, terwijl de senaat, die, gelijk meer in liberale staten het geval is, vrij impopulair was, werd opgeheven. Om te waken voor overijling zullen echter voortaan - even als in Frankrijk onder de republiek - van ieder wetsvoorstel drie lezingen plaats hebben. Moge de nieuwe grondwet voor Griekenland de vruchten opleveren, welke de welgezinden in den lande daarvan verwachten.
Wat de europesche geschiedenis van den dag betreft, hebben wij thans weinig meer op te teekenen. Men zal ons wel vergunnen om de verschillende geruchten, welke omtrent verschillende bezoeken en konferentiën van staatslieden en vorsten
| |
| |
worden uitgestrooid, hier niet te bespreken. Wat de keizers van Frankrijk en Rusland te Nizza, indien zij aldaar elkander mogten aantreffen, te zamen zullen bepeinzen, welke politieke kombinatie de heer von Bismarck aan keizer Napoleon zal komen voorstellen, waarom de markies Pepoli op nieuw te Parijs is aangekomen, met welk doel lord Clarendon Weenen met een bezoek heeft vereerd - wij erkennen gaarne van dit alles niets te weten en willen ons daaromtrent niet in bespiegelingen verdiepen. Dat de fransch-italiaansche overeenkomst grooten indruk heeft gemaakt op de europesche staatslieden en thans de diplomatie in beweging brengt is natuurlijk. Hierin vinden welligt al deze bezoeken en konferentiën reeds eene verklaring.
Sedert wij ons vorig overzigt schreven is in de verhouding tusschen de regeringen van Spanje en Peru geene verandering gekomen. Het ministerie Narvaez hield zich in den laatsten tijd meer bezig met de binnenlandsche aangelegenheden en tracht, zoo mogelijk, het vertrouwen te verwerven van de natie, welke, na de ontbinding der Cortes, zich op 22 November ter stembus zal begeven. De terugkomst van koningin Maria Christina maakte intusschen een ongunstigen indruk. Men heeft nog geenszins de jammeren vergeten, welke hare intriges, telkens als zij in vroegere jaren uit Frankrijk weder naar Madrid terugkeerde, in Spanje hebben te weeg gebragt.
De tijdingen van het oorlogstooneel in Noord-Amerika blijven steeds gunstig luiden voor de regering van den president Lincoln, en in verband daarmede wordt ook zijne kans om in deze betrekking te worden herkozen, telken dage grooter. Dit is te meer het geval nu de generaal Fremont alle mededinging naar het presidentschap heeft opgegeven en de generaal Mac Clellan door zijne verklaring: dat hij in de eerste plaats het herstel der Unie tot elken prijs wenscht, bij een groot gedeelte der demokratische vredepartij in ongenade is gevallen.
De positie der noordelijke troepen, in de omstreken van Richmond krijg voerende, verbetert steeds en van den uitslag van Grant's krijgsoperatiën hangt, met het oog op den geheelen amerikaanschen toestand zeer veel af. Terwijl de belegering van Petersburg wordt voortgezet, heeft eene andere afdeeling van Grant's leger twee belangrijke spoorweglijnen bemagtigd: de zuidoostelijke Norfolk-lijn en de zuidelijke Weldom-lijn. Meer dan in europesche streken mag dergelijke bemagtiging van spoorweglijnen nadeelig voor den vijand worden geacht, omdat de dikwijls onbruikbare wegen en de verre afstanden den aanvoer van levensmiddelen en krijgsvoorraad in dergelijk geval hoogst moeijelijk, zoo niet onmogelijk maken.
Terwijl alzoo de verschillende kommunikatie-wegen van Richmond met andere streken langzamerhand door de krijgsoperatiën der noordelijken worden afgesneden, zijn twee kolonnes onder de generaals Ord en Birney tot aan de laatste verdedigingsliniën der zuidelijken, op twee mijlen afstands der stad, doorgedrongen. In dezen stand van zaken is het dan ook niet te verwonderen dat de president Jefferson Davis alle weerbare mannen te wapen heeft geroepen, want ook hij is overtuigd dat het verlies van Richmond aan het Zuiden eene doodelijke wonde zou toebrengen.
Middelburg, 20 October.
W.A. van Hoek.
|
|