beginnen kon, ten einde later met de nieuwste tijden te sluiten: dit toch zou ondoenlijk geweest zijn, wij erkennen het gaarne, omdat de omvang van het geheel - om maar iets te noemen - zich niet vooruit liet bepalen; doch hij had bij elk deel op zich zelf eenige orde kunnen in acht nemen; b.v. wij tellen in de beide eerste deelen ongeveer twintig stukken betrekkelijk de fransche geschiedenis; zouden deze niet gevoegelijk in chronologische orde bij elkander hebben kunnen staan? of om iets anders te noemen, zouden de stukken uit de oude geschiedenis niet bijeengevoegd kunnen worden? Men treft door gebrek aan eenig te voren beraamd plan de meest dwaze combinatiën aan; zoo volgt b.v. Hendrik IV op Alcibiades, zoo komt Nikolaas Zriny onmiddellijk achter Leonidas, zoo volgt op het beleg van Calais de zending van Mozes, zoo staat er iets over de duitsche keizers in Italië tusschen twee stukken over Lodewijk XVI (waarom deze vooral ook niet vereenigd, nu er zoo weinig tusschenruimte bestond?), zoo.... doch waartoe meer, elk zal aanstonds bemerken dat het op die wijze een ware mixed pickle wordt.
Over de gekozen stukken op zich zelve valt weinig te zeggen; zij zijn uit goede schrijvers genomen en laten zich aangenaam lezen; wel konden wij vragen, waarom wij juist de meest bekende namen van historieschrijvers als Thiers, Thierry, Prescott, Hume, Smollet, Anquetil, Capefigue, von Rommel, von Raumer, Ranke, von Müller, en nog zoovele anderen misten, doch wij weten niet wat de verzamelaar in het vervolg nog aan het publiek wil geven, en moeten dus zijne keuze afwachten. Wat de vertaling aangaat, deze is redelijk wel, hier en daar komen vreemde uitdrukkingen voor, vooral in de stukken die uit het fransch zijn overgezet, en menig Gallicisme en Germanisme steekt den neus door de naden van het Hollandsche kleed, waarmede het geheel is aangedaan, doch dit niet aan te treffen zou tot de wonderen der eeuw kunnen gerekend worden.
Waarom kwam er nog niets over onze geschiedenis in het boek voor? is de vraag die menig lezer misschien reeds gedaan heeft; de heer Görlitz zal daarop mogelijk antwoorden dat hij die had moeten overdrukken uit Hollandsche geschiedschrijvers, en dus het kopijrecht vragen; doch wij brengen daar bescheiden tegen in, dat er zoovele vreemde schrijvers zijn geweest, die onze historie hebben behandeld, dat het juist in deze verzameling goed op zijn plaats geweest kon zijn om ook van hen iets over te nemen; onder velen behoeven wij de namen van d'Avaux, d'Estrades, Duplessis-Mornay, Thuanus (de Thou), Schiller, Gachard, Quinet, Henne, Juste, Motley en anderen slechts te noemen. Doch genoeg: ook hierin kan later verbetering komen.
Na al hetgeen wij hierboven gezegd hebben zal het duidelijk zijn geworden hoe wij over 't boek oordeelden; het is als leesboek goed, doch als historisch studieboek onbruikbaar en ondoelmatig; zonder eene opgeblazen en onnoodige voorrede, en bij meer stelselmatigheid zou het ook voor het laatste doel geschikt te maken geweest zijn. Als leesboek wenschen wij het een goed succes toe, waarop het ook door nette uitvoering en handigheid van formaat alle aanspraak maken kan.