| |
| |
| |
Staatkunde en geschiedenis.
St. Agatha.
De overeenkomst betreffende de goederen van het voormalige klooster van St. Agatha, beschouwd door Mr. F.W.C. Koker, advokaat te Wageningen, Arnhem, Is. An. Nijhoff en Zoon, 1864.
De zaak der Agatha-goederen heeft in één opzigt groote overeenkomst met die van art. 23 van het Algemeen reglement voor de Hervormde Kerk in het koningrijk der Nederlanden. Als deze behoort gene tot de questions brulantes, waarmeê men maar niet in 's Reine komen kan.
Gelijk het ontwerp tot uitvoering van het gezegde artikel, zooals het door de Algemeene Synode van het vorige jaar aan de bevoegde vergaderingen ter beoordeeling voorgelegd is, velerlei bedenkingen heeft uitgelokt en nog gedurig uitlokt, zóó doet het ook de overeenkomst betrekkelijk de bekende kloostergoederen, zooals haar de regering ontwierp en der Tweede Kamer onder de oogen bragt.
't Bevreemdt volstrekt niet, dat onder de namen van hen, die zich omtrent de laatste doen hooren, die van den heer Koker aangetroffen wordt. Alvorens de maatschappelijke loopbaan te betreden gaf hij zijn: onderzoek naar den aard en de geschiedenis der vicariegoederen in Nederland, later beoordeelde hij in ditzelfde tijdschrift de Brieven over geestelijke goederen, door Ds. van Beuningen geschreven, en toonde door beide opstellen, dat hij op het terrein, waartoe de Agatha-goederen behooren, in geenen deele een vreemdeling is.
In het onderhavige geschrift doet hij eerst uitkomen, hoe er van de Hervorming af verschil bestaan heeft betrekkelijk het gebruik, dat van de belangrijke goederen, te voren eigendom der Roomsch-katholijke Kerk, behoorde gemaakt te worden en hoe, blijkens het gebeurde met de vicariegoederen van Eiteren, de kapittelgoederen van Haaften, benevens de geestelijke goederen van Rossem, na twee eeuwen eene wettelijke regeling, gegrond op de geschiedenis, het regt en de billijkheid, zich nog wachten doet en men zich in voorkomende gevallen door de omstandigheden heeft laten leiden. Daarna noemt hij de overeenkomst betreffende de goederen van het voormalig klooster van St. Agatha, gelijk zij
| |
| |
thans aan de Tweede Kamer ter beoordeeling is overgelegd, als een nieuw bewijs, hoe bij de wettelijke behandeling der geestelijke goederen geen vast stelsel is aangenomen en hoe de geschiedenis, welke, zonder partijdigheid ondervraagd, de veiligste gids in dergelijke moeijelijke vraagstukken is, in deze zaak niet zonder vooringenomenheid geraadpleegd is. Eene korte mededeeling gedaan hebbende betrekkelijk de pogingen, door de opvolgende regeringen in de laatste twintig jaren aangewend om een einde te maken aan het feit, dat de rijke Agatha-goederen, zeer ten nadeele der schatkist, voor eene geringe pachtsom aan de bewoners van het klooster waren afgestaan, stelt hij de vraag: welke mag de reden zijn, dat de goederen, welke volmondig worden erkend aan den staat te behooren en door de tegenwoordige bezitters bloot als privaatpersonen in huur worden bezeten, zoo geheel anders behandeld worden, dan de overige goederen van geestelijken oorsprong, welke aan den staat behooren? en de memorie van toelichting tot het wetsontwerp op den voet volgende, vermeldt hij wat hem gegrond en wat hem ongegrond toeschijnt in hetgeen de regering als antwoord op die vraag wil doen gelden. Hij komt tot het resultaat dat de regering, die alles heeft trachten bijeen te verzamelen, wat eenigzins ten voordeele van de bewoners van St. Agatha kon strekken en dien ten gevolge de overeenkomst wettigen, daarin niet geslaagd is, te minder omdat zij al wat op de vereeniging betrekking heeft, zonder daarvoor eenige reden bij te brengen, op hare afzonderlijke leden toepast. De overeenkomst afkeurende, mede omdat daardoor de overgedragen goederen onherroepelijk in de doode hand zullen gebragt worden, beveelt hij aan de goederen van St. Agatha op geene andere wijze te behandelen, dan die van Rossem, opdat der regering geene nieuwe inconsequentie of bevoorregting van de eene geloofsbelijdenis boven de andere ten laste kunne gelegd worden. Ook dan evenwel, meent hij, is de
zaak ten opzigte der geestelijke goederen niet ten einde; na grondig onderzoek naar den verschillenden aard en oorsprong van de talrijke en belangrijke eigendommen van geestelijken oorsprong aan vele oorden van ons land aanwezig en meestal misbruikt, behoort zij daarin te voorzien. ‘Welligt,’ zoo besluit hij: ‘ware de beste weg, om gelijk bij de wees- en momboirkamers is geschied, aan eene commissie dat onderzoek op te dragen, van al die goederen behoorlijke lijsten te vervaardigen en daarna bepalingen te maken omtrent het gebruik onder toezigt van de regering.’
Men leidt uit het bovenstaande wel af, dat het nieuwe opstel van Mr. Koker verdient gelezen te worden. Kan het niet in mijn plan liggen, het in iedere bijzonderheid te beoordeelen, enkele punten van het gevoerde betoog wil ik releveren, al ware het alleen om aan te toonen, dat de schrijver althans niet overdrijft.
Ten onregte, zegt hij, beweert de memorie van toelichting, dat de klooster-bewoners in het bezit der gebouwen bleven, toen ten gevolge van het Munstersche tractaat, het land van Kuik in vollen en vrijen eigendom aan den prins van Oranje ten deel viel. En in de daad is het ten onregte. Immers op het Copye tafereel in 't clooster St. Agatha, waar op 't selve clooster is afgebeeld staat daaronder, na andere mededeelingen:
| |
| |
1644, 8 Januarij.
Monasterium et bona omnia confiscata
Anno 1648
Religiosis exilium demandatum,
Anno 1648 14 Augusti
Per vim ejecti, sacerdotes 18, Clerici 2
et Laici XI.
(Zie D. Paringet, memoriaal of beschrijving van de stad Grave en den lande van Cuyk, enz. D. II blz. 690.)
Evenmin oordeelt de schrijver dit in de memorie van toelichting juist gezien, dat ten jare 1653 daarin den kloosterlingen eene gunst zou bewezen zijn, dat hun al de kloosterlanderijen voor f 1200 's jaars verhuurd werden, met bepaling, dat al de belastingen en reparatiën door de huurders moesten worden gedragen. Hij doet zulks mede op dezen grond, dat de pachtsom van f 1200 vermeerderd met al de belastingen en reparatiekosten, niet zoo gering te achten is voor de helft der zeventiende eeuw, vooral wanneer men daarbij bedenkt, dat ook de toelage van elk der geestelijken, welke het klooster bewoonden, niet meer werd uitbetaald. Niet alleen vereenig ik mij hiermede volkomen, maar ik ga verder en wensch de genoemde pachtsom als eene zeer groote beschouwd te hebben. Ter regtvaardiging hiervan laat ik volgen de pachtsommen, zooals die ten jare 1663 voor zekere landerijen betaald werden, en nu twee eeuwen later betaald worden:
1663. |
|
Gld. |
Stv. |
Van de wed. van Willem Jansz. Hacquaert voor sestien hondt landts in den stelt gelegen |
XII |
I |
Van den Hoogh. Ed. geboren Heere tot - voor twee mael seven hondt Landts in de Cempkens gelegen |
XI |
|
Van Claes Gysbertsz voor vierdalve mergen landts genaempt papencamp |
XXII |
|
Van de wed. van Willem Janssen Hacquert voor viertien hondt landts in de Cempkens gelegen |
VI |
XII |
Van de wed. van Jan Willemsz Hacquert voor derdalve mergen Landts den strobbelcamp |
XXII |
|
|
_____ |
|
LXXIII. |
XIIII |
1863. |
|
Gld. |
|
Perceel 1 |
73.00 |
|
Perceel 2 |
122.00 |
|
Perceel 3 |
176.00 |
|
Perceel 4 (niet in het openbaar en tot te lagen prijs verhuurd) |
80.00 |
|
Perceel 5 (als boven met 7½ hond hooiland van geringe hoedanigheid) |
109.00 |
|
|
_____ |
|
|
560.00 |
|
1663. |
|
Gld. |
Stv. |
Van Dierck Hermenss Sluijmer voor twee mergen landts op den Clever gelegen |
XIX |
XVI |
Van denselven voor dordalve mergen landts genaempt den Meulenweerff |
VI |
I |
Van de wed. van Aert Jacobz voor twee mergen landts |
|
| |
| |
in den Meulencamp gelegen. |
XII |
II |
Van Davijt Janssen voor seven hondt landts gelegen in den gultecamp |
VIII |
XVII |
|
_____ |
|
XXXXVI |
XVI. |
1864. |
|
Gld. |
|
Perceel 1 |
154.00 |
|
Perceel 2 |
186.00 |
|
Perceel 3 |
126.00 |
|
Perceel 4 |
60.00 |
|
|
_____ |
|
|
526.00 |
|
Ziedaar het achtvoud bij de eerste, het elfvoud bij de laatste percelen. Neemt men als middental het negenvoud en past men dit op de landerijen van St. Agatha toe, dan heeft men regt om de som van f 1200 voor onzen leeftijd in eene andere van f 10800 over te schrijven. Daarlatende verder de belastingen en reparatiekosten, moet men aan deze nog toevoegen f 3200 toelage aan de geestelijken, die het klooster bewoonden en daarbij niet uit het oog verliezen, dat deze, in getallen van onzen leeftijd uitgedrukt, veel grooter is. Neemt men een en ander in aanmerking, dan komt men tot het denkbeeld - juist het tegenovergestelde van dat der regering - dat in 1653 de St. Agatha-broeders voor groot geld den eigenaars de gehuurde landerijen uit de handen gebroken hebben.
Nog in dit opzigt ga ik verder, dan de heer Koker, dat ik, voor zooveel de sauvegarde, door Willem III in 1672 aan het klooster en zijne bewoners verleend, betreft, niet slechts de woorden: om sekere goede consideratiën ons daartoe moverende, als kanselarijstijl van dien tijd aanmerke, maar ook bij de vergunning tot het aanhechten van 's prinsen wapen aan eene bloote gewoonte denke en volstrekt niet de toevlugt neme tot het eigenbelang van den prins, om der regering het regt te betwisten van daarin iets te zien wat ten gunste der hedendaagsche kloosterlingen pleit. Ziehier zulk eene sauvegarde op perkament geschreven in mijn bezit.
Robert Grave van Leycester Baanderheer van Denbegh et. Lieutenant van hare Majesteyt van Engelandt, Gouverneur ende Capiteyn generael der vereenichde Nederlandtsche provintiën, Allen Oversten, Colonellen, Capiteynen, Lieutenanten, Beveelhebberen, gemeene Officieren ende soldaten te voete ende te paerde in dienste van hare Majesteyt ende onder onsen gebiede wesende, ende voorts allen dengenen die dese eenichssints aengaen sal saluyt, Doen te weten dat wy genegen wesende ter oitmoedigher bede aen ons gedaen by George van Arckel, heer van Amersoden, Wel ende Wordragen etc. ende omme sekere goede consideratiën ons daertoe bewegende by advis van die van den Rade van state neffens ons wesende, den voorsz. George van Arckel met synen voorsz. huyse van Ameroden gelegen in Bommelerweert mitsgaders syne heerlickeden ende dorpen van Ameroden, Wel ende Wordragen voornt gestelt ende genomen hebben, stellen ende nemen mits desen in onse protectie ende sauvegarde eensamentlick allen ende ijegelicken den ingesetenen vandyen, heure huyzingen, schueren, stallen, beesten, vruchten, granen ende andere heure roerende ende onroerende goederen, op ende in den voorsz. huyse, dorpen ende heerlicheden gelegen. Om voortaen van allen overlasten geweldt beroovingen ende an- | |
| |
dere exactiën beschermt en bevryt te blyven. Consenterende den voorsz. George van Arckel ende ingesetenen op ende in den voorsz. huyse ende heerlicheden rustelick ende vredelich te moghen blyven wonen, heure landtbouwinge ende gewoonlicke neringhe doen ende tot dyen eynde onse wapenen op heure huysen ende hoeven te doen aenslaen.
Behoudelick nochtans dat den voorsz. George van Arckel noch ingesetenen niet en sullen heur gewas, groen, coren, boter, kaes oft andere heure goeden brengen off vercoopen inden steden oft vlecken houdende de partye van den vyanden oft yet aenrechten, dat tot prejudicia deser Landen soude mogen strecken. Op pene van te verliesen de vrucht van dese. Ordonneren ende bevelen daeromme Ulieden ende elcken van U wel expresselick midts dese den voorn: George van Arckel ende ingesetenen der voorsz. dorpen ende heerlicheden te laten ongemolesteert ende onbeschadicht van alle geweldt, foulen ende andere moetwillicheden, Doende deselve 't effect van dese onse brieven van Sauvegarde vredelick ende volcomelick genieten ende gebruycken. Op pene van te vallen in onse indignatie ende over zulcx gestraft te worden als violateurs van onse bevelen: Cesserende alle belet ende wederseggen ter contrariën. Gegeven binnen de stadt Utrecht den seventhienden dach Juny des jaers XVe zessentachtig, bardes ut.
(get.) R. Leycester.
Ter ordonnancie van syne Excie.
(get.) van Langen.
Nog een enkel woord ten slotte over de talrijke geestelijke fundatiën enz. waarmede de Agatha-goederen, volgens de memorie van toelichting bezwaard zijn en er wille waarvan bij eventuëlen verkoop aan de kruisheeren de koopsom met f 70.000 zal verminderd worden. Het laat zich zeer goed denken, dat dit kapitaal niet te groot zal genomen zijn, maar te regt doet, mijns inziens, de heer Koker opmerken, dat de regering ten dezen aanzien geheel afgaat op de beweringen van hen, die het minst onpartijdig te achten zijn, daar zij het zijn, aan wie alle voordeelige bedingen in de overeenkomst zullen ten goede komen en die, zoo het schijnt, geene andere bewijzen leverden, dan dat die diensten gedurende vele jaren door hen zijn bekostigd, maar zich overigens tot beweringen bepalen. Hier geldt niet alleen de vraag: of zulke fundatiën enz. bestaan, maar ook of haar bestaan nuttig is, om nu niet meer te noemen. Mijne aandacht heeft het getrokken, dat Paringet, in zijn leven rentmeester der stad Grave, auditeur militair en voornaam practisijn aldaar, dit schrijft (t.a.p. D.I. blz. 340): ‘en eyndelyk is de roomse geestelykheyt haar goed en eygendom geconfisqueert en by onsen Grontheer aangeslagen, hoewel hem nog al vry veel verdonkert is. Het Clooster St. Agatha buyten Cuyk en 't vrouwe clooster bleven onder beding van een jaarlijksche contributie in staat en 't bezit van haar goederen, mits sy souden uytsterven; maar dese contributiën werden niet alleen gemitigeert, dan sy nemen hun nog soo veel nieuwe geestelykheit aan als sy willen. Uyt dese geestelyke goederen onderhout men de twee predikanten en schoolmeesters tot Grave, item ses predicanten en schoolmeesters int lant van Cuyk, als tot Beers, Mil, Cuyk, Beugen, St. Jansbeek en Vierlingsbeek.’ Was het onbekendheid met den waren staat van zaken, dat Paringet geene andere uitkeeringen uit de geestelijke goe- | |
| |
deren
met inbegrip van die van St. Agatha vermeldde, of werden zij in zijnen tijd niet gedaan? Mogt het laatste het geval wezen, dan vergete men bovendien niet, dat thans aan den één en predikant van Grave en Mill, aan dien van Kuik en Beers en aan dien van Vierlingsbeek rijkstractementen worden uitbetaald. Men zal zóó doende nog meer inzien, hoe wenschelijk het ook voor de regering te achten is, dat met betrekking tot de bewuste fundatiën enz. in haren aard, oorsprong, nietigheid en wat dies meer zij niet de minste twijfel bestaan kunne.
Met zekere spanning wordt de loop, dien de zaak der Agatha-goederen nemen zal, te gemoet gezien. Het is te wenschen, dat zij, die geroepen zijn om mede dien loop af te bakenen, hunne taak zóó volbrengen, dat geen regtmatig verwijt hen treffen kan.
F.A.E.P.R.E.
|
|