De Tijdspiegel. Jaargang 21
(1864)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijHet traktaat der honderd millioen.Geschiedenis der Diplomatie van de Bataafsche Republiek, door Mr. G.W. Vreede. I, 1795-99,De toezegging, welke Prof. Vreede deed in het laatst verschenen deel zijner ‘Inleiding tot eene Geschiedenis der Nederl. Diplomatie,’ heeft op het eind des vorigen jaars een begin van uitvoering gekregen. Er is een plotselinge overgang door den schrijver genomen, van het tijdvak van Frederik Hendrik, den veldheer-diplomaat, op dat waarin de Republiek noch veldheeren noch diplomaten meer had aan te wijzen, van het tijdperk van den grootsten bloei der Vereenigde Provinciën op dat harer meeste in- en uitwendige vernedering. Was het, omdat de hoogleeraar zulke uitnemende punten van overeenstemming zag tusschen den staatkundigen toestand die uit de fransche omwenteling geboren werd, en dien van de dagen waarin hij schreef? Of zijn de lessen die het ‘onwaardig verleden’ van de Bataafsche Republiek ons voorhoudt, in zijn oog, juist thans eene bijzondere behartiging waard? Het verband tusschen de beide tijdperken is waarschijnlijk voor menigeen niet zoo duidelijk, als het den schrijver toeschijnt. Maar wij kunnen het begrijpen, dat de hoogleeraar, die steeds met zoo onvermoeiden ijver de wolken gadeslaat die aan den franschen horizont nu en dan opkomen, geheel overstelpt werd door den indruk van den woedenden orkaan, die in 1795 uit Frankrijk over Nederland losbrak. Die indruk spreekt uit elke bladzijde van zijn boek. Een andere reden wordt nog door den schrijver voor zijn snellen overgang op dit tijdperk aangegeven, eene reden die ons meer bevredigend voorkomt, dat namelijk een bijzondere voorraad van staatsstukken hem bij de geschiedenis der Bataafsche Republiek ten dienste stond. Verscheidene particuliere huisarchieven, die hier te lande nog in zoo grooten getale gevonden worden, en bij wijlen verrassende uitkomsten voor de geschiedbeschrijving van het vaderland opleveren, werden door den heer Vreede voor dit onderwerp gebruikt. Zij leverden hem de briefwisseling van Blauw en Meijer, gezanten van het Gemeenebest bij de Nationale Conventie, en van den met roem bekenden Zeeuwschen afgevaardigde Ermerins, en een schat van mededeelingen omtrent de personen die eene hoofdrol gespeeld hebben in het Bataafsche bewind. Men zal uit het volgende overzigt leeren kennen welk gebruik de | |
[pagina 184]
| |
schrijver van die berigten gemaakt heeft, en wat tot aanvulling daarvan kan bijgebragt worden. De vijftig eerste bladzijden strekken om ons in te leiden in het hoofdonderwerp van den schrijver. Met den intogt der fransche legers, toch, in de Nederlandsche Provinciën en het vertrek van den laatsten Stadhouder, wordt een geheel nieuw aanzien gegeven aan de inwendige gesteldheid zoowel als aan de buitenlandsche betrekkingen van den Staat. Al wat daarvoor lag behoort, ten gevolge van dien geweldigen ommekeer, eensklaps tot de geschiedenis. De souvereiniteit des volks wordt het logisch uitvloeisel der verklaring van de Regten van den Mensch en Burger. Hunne Hoog Mogende worden de vertegenwoordigers des Nederlandschen volks, en uit naam van dat volk zullen voortaan de betrekkingen met vreemde rijken worden onderhouden. Door het vertrek van den Stadhouder komen de bijzondere betrekkingen van den Staat met de hoven van Berlijn en Londen te vervallen; de intogt der Franschen verbreekt de gemeenschap, die tot dusver met de Duitsche hoven en Engeland had bestaan. Het kon wel niet anders of Pieter Paulus moest, bij zijne voordragt aan de Hollandsche Statenvergadering van deze verandering van staatkundig stelsel, daarop het zegel drukken, door het vurig verlangen uit te spreken naar eene vaste alliantie met de Fransche Republiek. Zien wij, alvorens verder te gaan, wat het Stadhouderlijk bestuur gedaan had ter voorkoming, ter afwering van het gevaar dat uit Frankrijk dreigde. Door de Restauratie was het oude stelsel van verbindtenissen met Engeland en Duitschland, voor een wijle door de omwentelingspartij verlaten, weder opgevat. De verdragen van 1788 waarborgden het bestaan zelf der Restauratie, als inwendig regeringsstelsel; zoodat het Erfelijk Stadhouderschap over de Vereenigde Provinciën den knoop van het verbond vormde, dat tusschen Engeland en Pruissen was gesloten. Dat verbond was echter bloot verdedigend van aard. Toen de Koning van Pruissen, in vereeniging met Oostenrijk, in den zomer van 1792 aan Frankrijk den oorlog verklaarde, achtte noch de Stadhouder noch Engeland, welks gedrag meestal der Republiek ten regel strekte, zich geroepen aan dien krijg deel te nemen. Het vertrouwen op de bestendigheid van het Pruissisch-Oostenrijksch verbond was gering; men meende niets te wagen met onzijdig te blijven, en de verdediging tegen Frankrijk over te laten aan die mogendheden, die door regtstreeksche aanrandingen daartoe waren uitgetart. Onzijdigheid was de gedragslijn die van der Spiegel streng in het oog hield, wijl hij die thans de éénig passende voor de Republiek oordeelde. Toch waren hier de oogen niet gesloten voor de verbreiding der revolutionaire beginsels, welke in Frankrijk gezegevierd hadden, en overal naar uitwegen zochten. Maar, terwijl dat gevaar hoofdzakelijk de Duitsche vorsten tot de oorlogsverklaring aan Frankrijk bewoog, was de Hollandsche raadpensionaris van gevoelen, dat de eerste taak van elke mogendheid moest zijn die beginsels in eigen boezem de wet te te stellen of te onderdrukken. Daarmede was in alle Staten genoeg te doen: men moest alle redenen tot klagten tegen de regeerders aan de ingezetenen ontnemen, veeleer dan hen te bezwaren met de | |
[pagina 185]
| |
lasten van den oorlog tegen eene natie, met wier denkwijze reeds zoovelen instemden. Van der Spiegel had, zeker, nog geen volkomen helder inzigt in het karakter der revolutie in Frankrijk, toen hij meende dat zij in zich zelve te niet zou gaan. Maar hij begreep, dat, wanneer eens de Franschen zegevieren mogten over hunne vereenigde vijanden, er dan ook geene ‘barrière’ meer zijn zou om den voortgang hunner beginsels te stuiten; terwijl de verbondene mogendheden niet altoos gereed en in staat zouden zijn om aan het begonnen werk de hand te houden. De gebeurtenissen der eerstvolgende jaren deden zien hoe juist de raadpensionaris de eerste Coalitie had beoordeeld. In het handhaven van de onzijdigheid der Nederlandsche Republiek, zooals van der Spiegel die in praktijk bragt, is eenige aarzeling niet te miskennen. Hoe anders de poging te verklaren, om nog in 1791 zich met het Hof van Weenen te verstaan, ten einde den onrustigen toestand der Oostenrijksche Nederlanden te doen ophouden! Toen lord Gower na de gebeurtenissen van den 10den Augustus Parijs verliet, kreeg Lestevenon in last om het voorbeeld van den Engelschen gezant te volgen. En het schijnt te blijken dat beide, Engeland en de Republiek, vrij stellige protestatiën deden voor het geval dat het leven der koninklijke familie van Frankrijk werd bedreigdGa naar voetnoot*). Maar dat het den Hollandschen staatsman, na dit alles, ernst was de onzijdigheid te bewaren, bewees zijne houding toen het gevreesde oogenblik gekomen was, toen België door die natie vermeesterd werd, tegen welke het der Republiek steeds als voormuur had gestrekt. De Oostenrijksche Nederlanden en de Vereenigde Provinciën behoorden in 't wezen der zaak tot hetzelfde staatkundige stelsel, en zoolang altans Oostenrijk en Frankrijk in oorlog waren, hadden de Barrière-traktaten hun doel bereikt. Op de onafhankelijkheid der gezamenlijke Nederlanden berustte de betrekking van Groot-Brittannië met het vaste land, ja, zoolang de Republiek aan zich zelve behoorde, waren de Noordelijke Staten veilig tegen elke aanranding uit het Zuiden. De gewelddadige opening der Schelde was voor Engeland voldoende, om zich het regt van Nederland tegen den overheerscher aan te trekken. In België verkreeg Frankrijk een steunpunt van aanval tegen geheel Noord-Duitschland, en het middel om Engeland van een deel der kusten en havens van het vaste land uit te sluiten. Zoodra Frankrijk in België heerschte, was het ook met de onafhankelijkheid van Holland gedaan. Het algemeen Europeesch belang had daarom steeds zekerheid tegen Frankrijk gevorderd; het had gevorderd dat de zeemagt en het handelsvermogen van Nederland nimmer dienstbaar konden worden aan zijne militaire overheersching. Met die algemeen erkende grondstellingen der staatkunde kwamen de gedragingen der Fransche Republiek in de scherpste tegenspraak. Het kon vóór 1792 nog schijnen dat, hoe dreigend en verlammend de beginsels, die in Frankrijk gezegevierd hadden, ook op de algemeene maatschappij terugwerkten, evenwel het fransche volk, getrouw aan zijne eigene co stitutie, geen veroveringen maken en het bestaande Statenstelsel ontzien zou. Na de beslui- | |
[pagina 186]
| |
ten der Conventie van 19 November en 15 December van dat jaar, was echter omtrent de revolutionaire strekking harer buitenlandsche staatkunde twijfel moeijelijk meer denkbaar. Door het eerste werden de omwentelingsbewegingen in alle landen onder de gewapende bescherming der Fransche Republiek gesteld; krachtens het tweede, werd in de landen die door hare legers bezet zouden worden, de souvereiniteit des volks, de opheffing van alle gevestigde overheden en de afschaffing van alle belastingen afgekondigd. Met zulke decreten in de hand, maakte Dumouriez zich meester van België. De veldslag van Jemmappes stelde het geheele land voor de fransche wapenen open. Den 18den November waren zij reeds meester van Antwerpen, en was de Schelde vrij verklaard. Middelerwijl hadden de Nederlandsche uitgewekenen, met medewerking der fransche ministers en met behulp van fransch geld, zich georganiseerd. Te Parijs waren de eerste grondslagen gelegd van het Bataafsch revolutionair comité, aan welks hoofd Daendels stond; en met den ijver van renegaten, hadden de uitgewekenen niet opgehouden de Conventie tot den oorlog tegen hun vaderland aan te sporen. Weinig behoefde deze dien prikkel. Haar commissarissen rigtten bij iedere gelegenheid toespraken tot de hollandsche patriotten, die het leger der Franschen kwamen versterken, om hen te doen begrijpen dat het oogenblik dáár was, om alle heerschers van de aarde te doen verdwijnen. ‘Le moment de briser vos fers est venu!’ riep Condorcet, uit naam der Jacobijnen, hunne Bataafsche broeders toe. En het grondgebied der Vereenigde Provinciën werd als overstroomd met de oproerige proclamatiën en schandschriften, die in Frankrijk, veelal zelfs in de fransche taal, waren gesmeed. Eer nog België geheel veroverd was, had het Bataafsche comité zijn zetel te Antwerpen opgeslagenGa naar voetnoot*). Daar werd aan ieder lid zijn deel van de Nederlandsche gewesten ter revolutionering aangewezen, terwijl het Bataafsche legioen, 2000 man sterk, de voorhoede uitmaakte van het fransche leger, dat zich als eene voortdurende bedreiging voor onze veiligheid in België nestelde. Hoe beschrijft ons nu de heer Vreede de gedragslijn, door van der Spiegel tegenover die geweldige inbreuken op den openbaren vrede en die voor het vaderland onheilspellende voorteekenen gevolgd? De hoogleeraar laat het ons niet ontbreken aan aanhalingen uit verscheidene brieven, door den raadpensionaris omstreeks het tijdstip der oorlogsverklaring van Frankrijk geschreven. Moeten wij daaruit het noodige begrip putten van zijne diplomatische bedrijvigheid? Daartoe ware de kennis onmisbaar van hetgeen aleer het gevaar voor de deur stond, door den hollandschen staatsman was verrigt; hieromtrent echter vernemen wij van den schrijver niets. Juist wat men hier mist, ware in de eerste plaats noodig ter bestrijding van het beweren van den ‘revolutionairen diplomaat’ Blauw, die van der Spiegel beschuldigt van de voorvallen der laatste jaren te ligt geteld en de strijdkrachten der Republiek niet tijdig versterkt te hebben. Wordt die beschuldiging ontzenuwd, door den uitroep dien wij op bl. 9 lezen: ‘Wien het verwijt van onnadenkend verzuim treffen moge, gewis | |
[pagina 187]
| |
niet den Minister van het in den regel onzijdig, handeldrijvend, en als zoodanig bij uitstek vredelievend Nederland, die geene coalitie wilde, maar te vergeefs had gepredikt dat men Frankrijk aan zich zelf behoorde over te laten’? Indien de inkleeding, waarin de hoogleeraar deze zinsnede gegoten heeft, strekken moet tot regtvaardiging van het gedrag van den raadpensionaris, dan zouden wij meenen dat zijn doel volkomen gemist is. Wat dan, wanneer, zooals sedert de tweede helft van 1792 tot de waarschijnlijkheden behoorde, Frankrijk eens mogt goedvinden, van zijn kant, Nederland niet ‘aan zich zelf’ over te laten? Wat, indien de Republiek, gelijk zonder prophetische gave voorspeld kon worden, tegen zoodanige aanranding zonder coalitie niet bestand was? In den zevenjarigen oorlog had de Nederlandsche Republiek eveneens eene onzijdige houding aangenomen. Maar, sedert 1756 waren Frankrijk en Oostenrijk vrienden, althans bondgenooten geweest, en de Republiek had zich daardoor dermate onmagtig tegenover beide gevonden, dat Engeland zelf de neutraliteit voor haar het meest verkiesselijk had geacht. Thans was de oude vijandschap tusschen Frankrijk en Oostenrijk weder ontbrand; geheel Duitschland had zich bij Oostenrijk aangesloten; het belang van Engeland mogt ten waarborg strekken dat het de Republiek niet verlaten zou. Was het onder zulke omstandigheden den staatsman waardig, tegen het algemeene belang in, de in Frankrijk bovendrijvende partij te believen? Mogt van der Spiegel zich verantwoord rekenen, wanneer hij de vermeestering van België lijdelijk aanzag; wanneer hij tegen de gewelddadige opening der Schelde, - waardoor men, zegt Vreede, als door een donderslag werd getroffen - niets dan een ijdel protest aanteekende; wanneer hij, tegenover de openlijke ondersteuning der oproerige uitgewekenen door de fransche Conventie, slechts wanhopige pogingen in het werk stelde om de onzijdigheid te bewarenGa naar voetnoot*)? Nog in December 92 beloofde de raadpensionaris de Fransche Republiek te zullen erkennen, indien zij de neutraliteit van de Vereenigde Provinciën ontzien wilde; nog in de eerste helft van Februarij 93 koesterde hij de hoop van op dien voet den vrede te kunnen bewaren, toen het bekende besluit der Conventie van die maand al zijne verwachtingen kwam verijdelen. Wij vragen het in gemoede: Kunnen wij in den minister, die zich door een bijna onvermijdelijken oorlog liet overrompelen, met den hoogleeraar, wakkerheid en goed beleid roemen? Kan van der Spiegel gelden voor den laatsten vertegenwoordiger van dat staatkundig stelsel, dat vóór hem steeds de gedragingen der Nederlandsche Republiek geleid had, waarin zij den éénigen waarborg had gevonden voor het behoud harer onafhankelijkheid? Met den val van het Stadhouderlijk bewind, werd ook het oude stelsel van buitenlandsche verbindtenissen verlaten. Maar de zucht om met de Republiek van Frankrijk den vrede te bewaren, en daaraan alles op te offeren wat met de zelfstandigheid van den Staat eenigzins overeen kon gebragt worden, was dezelfde onder de leiding van Pieter Paulus, als onder die van van der Spiegel. Met dit onderscheid slechts dat, terwijl de laatste het nimmer tot | |
[pagina 188]
| |
een vredebreuk met Engeland wilde laten komen en veelal de impulsie van dat rijk volgde, na het tot stand brengen der omwenteling hier te lande een vredebreuk met Engeland onvermijdelijk werd. Het een zoowel als het ander, echter, was het gevolg van de bijzondere betrekkingen des Stadhouders met het Engelsche hof.
Opmerkelijk en onderhoudend zijn de uitvoerige mededeelingen van den schrijver, omtrent het wedervaren te Parijs van de afgevaardigden der Nederlandsche Volksrepresentanten, die na het vertrek des Stadhouders en de voorloopige verandering van den regeringsvorm als Ministers Plenipotentiarissen aldaar optraden. Natuurlijk bragt de oude verstandhouding der partij die de Franschen had ingeroepen, en thans hier aan het roer zat, de onderhandelingen met Frankrijk op een anderen voet, dan waarop die in de laatste dagen van van der Spiegel's bestuur gevoerd waren. Maar, het eerste wat te verkrijgen bleef, het hoofdpunt der onderhandeling, achtte ook de revolutionaire partij gelegen in de openlijke erkenning onzer onafhankelijkheid door de Fransche Republiek. De voorwaarden waarin het Stadhouderlijk bewind geneigd was geweest tot dat einde toe te stemmen, zijn uit de ‘Brieven’ van van der Spiegel bekend. Welke ontvangst den afgevaardigden van het Staatsbewind te Parijs bereid was, blijkt uit het verslag van Jacob Blauw, de ziel der Nederlandsche zending. ‘De eerste eischen door het Fransch Gouvernement aan ons gedaan, - lezen wij daar - beliepen eene som gelds van honderd millioenen, en eene geldligting van honderd andere millioenen onder garantie van dezen Staat; boven en behalve den dadelijken afstand van alle de Generaliteits-Landen en de landen aan gene zijde der Waal gelegen, benevens eene der zeven Provinciën, die niet genoemd werd, maar waarmede Zeeland werd bedoeld.’ (bij Vreede, blz. 121). Men moet erkennen dat het Comité du Salut public, hetwelk die eischen stelde, de kunst verstond om met weinige woorden veel te zeggen! De eischen waren dermate buitensporig, dat het niet verwonderen kan zoo de onderhandeling, in Januarij 1795 begonnen, weinig vorderde. De vastheid van karakter, door Blauw tegenover den franschen overmoed betoond, wordt ook door Vreede teregt geprezen, en het strekte den bewindslieden in den Haag tot eere dat zij de onderhandeling zoolang slepende trachtten te houden, als het mogelijk scheen minder bezwarende voorwaarden van den overwinnaar te bedingen. Maar - dit viel niet te ontkennen - Nederland was door den loop der gebeurtenissen en door de overdrijving der revolutionaire partij, in een staat van volkomen afhankelijkheid jegens Frankrijk geraakt. Aan terugkeeren op den ingeslagen weg viel niet te denken, en men verlangde het hier ook niet. Vriendschap met de Fransche Republiek sloot thans noodwendig oorlog met Engeland in zich. Op Pruissen viel niet te rekenen, wijl het zich met Frankrijk verdroeg, en weldra door het overige Duitschland gevolgd werd. Onder zulke omstandigheden, oordeelden de onderhandelaars te Parijs reeds aanmerkelijk te hebben gewonnen, indien zij zooveel op de fransche eischen konden afdingen, dat het | |
[pagina 189]
| |
bedrag der oorlogskosten eenigermate beperkt en nader vastgesteld worden zou, indien men in plaats van geheel de Generaliteits-Landen, alleen Maastricht, Venlo, Breda en Bergen op Zoom, en in plaats van geheel Zeeland slechts Walcheren en Zuid-Beveland zou hebben af te staan. Het werd een loven en bieden over en weder, waarbij de grootst mogelijke opofferingen aan de eene zijde gevergd werden voor de weldaad om met Frankrijk in ‘vaste alliantie’ te leven, terwijl men aan den anderen kant hetgeen zou moeten opgeofferd worden zoo laag mogelijk stelde, en daartoe in elk geval slechts besluiten wilde wanneer de nationale souvereiniteit uitdrukkelijk erkend zou zijn. Het is te bejammeren, dat de heer Vreede eene zoo weinig zamenhangende voorstelling van den loop dezer onderhandeling heeft geleverd. Telkens wordt de aandacht afgeleid en vermoeid door uitstappen op vreemd gebied, die, uit geringe aanleidingen ontstaan, dikwijls de proportiën van afzonderlijke verhandelingen aannemen. Wat nog meer verwondert, is dat de hoogleeraar bronnen ongebruikt heeft gelaten, die voor eene rigtige beschouwing van het vredestraktaat tusschen de Bataafsche en Fransche Republieken onmisbaar zijn. Tegenover een tal van bijzonderheden en aanhalingen, die Prof. Vreede uit den schat zijner belezenheid ten beste geeft, ontbreekt nu geheel een overzigt der zaken zooals zij zich in het laatste tijdperk der onderhandeling hebben toegedragen, met andere woorden, de geschiedenis der eigenlijke wording van het traktaat van Mei 1795. Wij hebben ons de moeite getroost, uit de ‘Secrete Notulen van Hun Hoog Mogende’ en uit de stukken ‘rakende de gebeurtenissen’ van 1795Ga naar voetnoot*), die leemte aan te vullen. Wij zullen daaruit slechts zooveel afschrijven, als voor de vorming van een zelfstandig oordeel over die gebeurtenis noodig is. Op den 9den Mei verschenen Sieyes en Rewbell, leden van het Comité du salut public, die voornamelijk de onderhandeling met Blauw en Meijer te Parijs gevoerd hadden, eensklaps in den Haag. Die onderhandeling kon tot dusver in weinige woorden zamengetrokken worden: het verlangen der Nederlandsche Ministers, om vóór alles de souvereiniteit der Bataafsche Republiek erkend en gewaarborgd te zien, tegenover den eisch der Franschen om gelijktijdig met deze erkenning eene vergoeding van oorlogskosten en eene regeling der grenzen te bepalen. In oorlog met Engeland, had de Conventie er het grootste belang bij zoo spoedig doenlijk met Nederland te sluiten, en zich daar van een voorpost tegen den vijand te verzekeren. Het leed zelfs geen twijfel dat, wanneer zij van den aanvang af omtrent de houding van Pruissen gerust had kunnen zijn, zij reeds eerder krachtdadige maatregelen ter bereiking van dat doel zou hebben genomen. Zoodra dus Pruissen onschadelijk gemaakt was, werd met vernieuwde hevigheid op afdoening der hollandsche zaak aangedrongen; en wijl - zooals het besluit van het Comité du salut public luidt - ‘il résulte des déclarations faites par les citoyens Blauw et Meijer, qu'ils n'ont pas les pouvoirs nécessaires pour terminer cette négociation à la satisfaction de la République Française,’ - zoo werden de reeds genoemde leden van het Comité herwaarts gezon- | |
[pagina 190]
| |
den om, volgens den stipten last hun medegegeven, met de Staten-Generaal zelve te handelen. ‘Is goed gevonden - zoo lezen wij in het “Secreet Besogne van H.H.M.” - aan de burgers P. Paulus, W.A. Lestevenon, Matthias Pous en Huber, gecommitteert om met de Representanten Rewbell en Sieyes in conferentie te tredenGa naar voetnoot*), alle de stukken ter hand te stellen behoorende tot de negotiatie door de Ministers Plenipotentiarissen van H.H.M. te Parijs begonnen, met last aan gemelde leden om niet af te gaan van de projectartikelen door gen. Ministers aan het Comité du salut public reeds overgegeven, maar af te wachten welke nadere voorstellen van wegen bovengenoemde representanten zullen worden gedaan.’ - Vier dagen daarna verschenen de gemagtigden van H.H.M. in het Secreet Besogne, om verslag te doen van den stand der onderhandeling. Zij deelden mede, dat - ‘gekomen synde tot 't punt van de pecuniëele indemniteit, de representanten na veele discussies, hunnen eisch, dewelke in het begin beliep hondert millioenen guldens, waarvan twintig souden moeten betaalt worden in ééne maand en de rest van maand tot maand, ter som van vijf millioen, in sooverre gereduceert hebben dat zij van die hondert millioenen souden ontfangen in Prairial en dus vóór 18 Junij tien millioenen, en in Messidor dus vóór 18 Julij gelijke tien millioenen, en de rest van maand tot maand, ter som van vijf millioenen 's maands. Zij gecommitteerden versogten dienaangaande te mogen weten de intentie van H.H.M. Waarop gedelibereert synde, is goet gevonden en verstaan, gen. gecommitteerden te authoriseren om, indien het niet anders wesen kan, te accepteren de betaling van twintig millioenen in de voorgeslagen termijnen; dog sullen de gecommitteerden niet verder mogen beloven dan in 't geheel sestig millioenen, bij de secrete artikelen aan den minister Blauw by syn retour na Parijs ter hand gesteld bepaald. Met dien verstande echter, dat aan dit punt niet worde geaccrocheerd het finaal afbreken der Negociatien, en dat in allen gevalle van de finaal te bepalen capitale som worde afgetrokken het import van de groote requisitie en van soodanige andere uitschotten als sullen kunnen convenieren.’ Op den 15den Mei bragten de onderhandelaars op nieuw verslag uit. ‘Zij waren tot hun innig leedwezen ontwaar geworden, dat van het punt der gevraagde hondert millioenen niet soude afgegaan worden, en dat het finaal afbreken der Negotiatiën een gevolg sullende syn van hunne weigering, sy gemeent hadden over de wyse van betaling van gen. capitale som in pourparler te moeten komen; dat daaruit na oneindig veele discoursen en altercatiën was geresulteert het volgend project, nl. dat de Staat sig soude engageren om in Prairial of vóór 18 Juny aanst. te betalen tien millioenen, te weten 9 millioenen in wisselbrieven en 1 millioen in geld, in Messidor of vóór 18 Julij 8 millioenen in wisselbrieven en 2 millioenen in geld; in Fructidor of vóór half September 7 millioenen in wisselbrieven en 3 | |
[pagina 191]
| |
millioenen in geld, in Pluviose of half Februarij 1796, 5 millioenen, en gelijke som van 5 millioen in Floreal of half Mei van dat jaar. Dat voorts HHM. op sig souden nemen de betaling eener som van 50 millioenen, dewelke het Fransch Gouvernement wegens leveranciën aan buitenlanders verschuldigd is; en dat, bij alle deze sommen gevoegt wordende de 10 millioenen, op welke geestimeert was de groote gedane requisite, hiermede soude voldaan syn de gevraagde hondert millioen.’ Eindelijk waren tusschen 13 en 15 Mei nog overeengekomen de geheime artikels, betreffende de leening van zeven oorlogschepen voor den duur van den oorlog, de overneming van 25,000 man fransche troepen in 's lands soldij, en de vergunning voor Frankrijk om bij oorlogsgevaar bezetting te leggen in den Bosch, Grave en Bergen op Zoom. ‘Waarop gedelibereert en de gecommitteerden bedankt sijnde voor de betoonde ijver en cordaatheid in dese delicate saak, is goed gevonden en verstaan deselve te authoriseren om op den door hen voorgeslagen voet de punten hierboven gemeld ter conclusie te brengen, en alzoo in het Tractaat in te voegen’. Nog den avond van dienzelfden 15den Mei bragten zij het geheele Traktaat in de Vergadering, ‘soo als hetselve door de Representanten van de Fransche Natie was opgestelt. Hetselve in syn geheel, van artikel tot artikel, gelesen en gediscuteert synde, is goedgevonden de gecommitteerden te authoriseren om, ingevolge de gelesene extensie, het Tractaat van alliancie met de Republiek van Vrankryck te teekenen.’ Aldus zijn de Traktaten van Mei 1795 tusschen de Fransche en Bataafsche Republieken niet in zestien uren tijds tot stand gebragt, zooals de heer Vreede gist. Maar zelfs een zoo gering tijdsbestek ware, indien men hier geen passenden tegenstand ontmoet had, te lang geweest voor het ongeduld van hen, die gezind waren de bedreiging tot waarheid te maken ‘que le traité peut être fait en entier et signé dans une heure.’ Ongelukkiglijk ontbrak het den Fransche bewindslieden niet aan klemmende redenen, die hun het overwigt over hunne wederpartij verzekerden. ‘Ce n'est pas seulement à titre d'indemnité que nous devons demander une somme quelconque, - heet het in de voorschriften van het Comité du Salut Public - ‘c'est à titre de subside nécessaire pour le soutien de la guerre, qui doit consolider la liberté des Provinces Unies; car il est bien certain que ces Provinces ne pourraient pas sans le secours de nos Armes résister aux efforts des despotes.’ Het Staatsbewind, met behulp der fransche wapenen aan het roer gekomen, was niet wel geplaatst om de juistheid van zoodanige stellingen te betwisten. De materiele overmagt van Frankrijk gaf, ten overvloede, in alles den doorslag, en dat het Comité du Salut Public gestemd was om daarvan gebruik te maken, bewijst onwedersprekelijk zijne briefwisseling met de Fransche Representanten in Holland. In het begin van April stelde Sieyes zijn ultimatum op. ‘Nous allons les mettre sans delai - schreef hij - dans la nécessité de s' expliquer définitivement par oui ou non. Les mesures à prendre en cas de refus, les voici en peu de mots. Pichegru était présent à la délibération, et c'est en totalité son avis, que nous avons suivi. | |
[pagina 192]
| |
L'impossibilité de garder la totalité des Provinces Unies, nous forceroit de reprendre le long du Leck une bonne position. On aura de plus une bonne garnison à Dordrecht, à Flessingue, etc. Avant de tirer les troupes en deça du Leck, il faudroit evacuer les pays de tous les objets de marine, d'artillerie, chevaux et approvisionnemens, pour les mettre à l'abri dans le pays en deça du Waal, que nous voulons conserver. On n'oubliera pas surtout de bien approvisionner les places de Dordrecht, Flessingue, Gorcum, Arnhem, Renen et Nijmègue.’ - Richard, de Fransche Representant bij het leger van het Noorden, had reeds den 6den April een begin van uitvoering aan die voorschriften gegeven. ‘Déjà - antwoordde hij - ‘j'ai recommandé à mes collègues à Amsterdam de faire procéder dans le plus bref délai possible à la vente de tous les vaisseaux que nous avons pris sur l'ennemi; et de toutes les marchandises qui ne nous sont pas nécessaires, et d'évacuer le reste sur les places de la Meuse. Je vais donner des ordres, pour qu'on retire insensiblement tous - les magasins qui pourroient se trouver au delà des fleuves: ainsi je serai prêt au premier ordre à executer notre retraite derriére le Waal.’ Nadere voorschriften, hoe te handelen, kregen Richard en de overige Fransche Representanten uit Parijs in de tweede helft van April. ‘Dans le cas que le refus des Etats Généraux arrive, il faudra employer tous les moyens pour retirer dans nos lignes le plus qu'il sera possible de tout ce qui nous est nécessaire. Alors on fait ce qu'on peut, sans pretendre à des formalités. Souvienstoi seulement, que Berg op Zoom, Sandvliet, Anvers et Flessingue surtout sont des points français à approvisionner, sans compter le reste de vos opérations militaires, que nous n'entendons pas diriger d'ici. Nous joignons ici l'extrait d'une Note des Envoyés Bataves. Tu vois qu'indépendamment du danger eventuel d'une insurrection populaire, il y a de la part des Etats Généraux l'envie bien prononcée de nous jouer dans nos négociations. Faites-leur apprendre, que la République Françoise, en leur accordant le temps pour se décider, n'a pas entendu leur fournir des ressources pour s'opposer. Nous vous ferons passer les ordres donnés pour renforcer Flessingue; nous sommes tout à fait décidés de regarder Déjà ce port comme français. On nous a parlé de la résistance opiniâtre que les Députés de Zélande se préparoient à y opposer. Le Comité vous autorise à dire, qu'il lui sera très facile de lever cette résistance.’ Eindelijk berigtte Sieyes nog, weinige weken vóór zijne eigen afreis naar den Haag, aan den militairen Representant Richard: ‘Nous te prevenons, que nous allons faire concourir avec vos opérations précautionelles, toutes les forces navales que nous pouvons mettre en mouvement, pour mettre en état de défense Flessingue et la Zélande, d'une part, et le Texel de l'autre. La République Française ne doit être dupe: tu donneras tous les soins à faire entendre raison aux Bataves et aux Etats Généraux, pour la plus prompte conclusion du Traité.’ Men ziet welke voornemens bij de Fransche regering vast stonden, ingeval de Staten Generaal geweigerd hadden, | |
[pagina 193]
| |
op den door haar verlangden voet te onderhandelen. Al is dan ook niet in bijzonderheden bekend wat Sieyes in den Haag moge gedreigd hebben, de toon waarin de onderhandeling van zijn kant gevoerd zal zijn, blijkt overtuigend door de voorgaande aanhalingen uit zijne eigene brieven. Aan Blauw waren - om diens woorden te bezigen - ‘meer dan iemand, de verregaande dreigementen bekend, onder emploi van welke dit Traktaat in de wereld was gekomen.’ En Ermerins weet evenzeer de nadeelige voorwaarden er van aan de ‘knellende omstandigheden’, de ‘willekeurige requisitien’ en den ‘overlast van een considerabel aantal Fransche troepes,’ waarmede de Staat was bezwaard. In verband met de eerste eischen die te Parijs gesteld waren, verheugde zich die afgevaardigde der meest misdeelde provincie over de uitkomst der onderhandeling (bij Vreede, Bijlagen, bl. 86). De hartstogt, waarmede zich prof. Vreede tegen de Nederlandsche onderhandelaars uitlaat, is o.i. geheel misplaatst. ‘Voor de veile, diep bedorven dwingelanden der Conventie - roept hij in zijne verontwaardiging uit - had de Nederlandsche Republiek zich in het stof gebogen. Was er bitterder hoon te bedenken! Alles duidde den onvermijdelijken val der Conventie aan, en toch scheen zij het geheele vaste land te beheerschen.’ IJdele klagt! Of, waar was het vermogen, dat Nederland, op dat tijdsgewricht, in staat stellen zou alleen te weerstaan, waar het overig Europa zich onderwierp? Het gouvernement, waarmede Pieter Paulus zich verdroeg, was hetzelfde waarmede van der Spiegel geschikt had geoordeeld, slechts weinige maanden vroeger, onderhandelingen te openen. Was het uiteinde der Conventie dan met eenige zekerheid te voorzien; of behaalde zij niet veeleer de zege over de gebeurtenissen van den 1sten Prairial (20 Mei 1596 -)! ‘Nog eenige maanden, - zegt de schrijver - en het einde dier vergadering was daar, om voor de regering van het Directoire plaats te maken en de zedeloosheid en middelmatigheid ten zetel te verheffen.’ Gesteld, de bewindslieden in den Haag waren bij magte geweest de onderhandeling met de Conventie onbepaald te verschuiven, konden van de ‘middelmatigheid en zedeloosheid’ van het Directoire beter voorwaarden verwacht worden? Het is waar, door de waarborging van de afschaffing van het Stadhouderschap en door de sluiting van het niet bloot verwerend, maar ook aanvallend verbond tegen EngelandGa naar voetnoot(*), trad de Fransche Diplomatie voortaan in de naauwste gemeenschap met de in- en uitwendige aangelegenheden der Bataafsche Republiek. Zoo had de Restauratie voortdurend den invloed van Pruissen en Engeland gedragen, wijl zij het werk dier mogendheden geweest was. Juist hierin vertoonde zich de tegenwoordige verandering van stelsel, dat, terwijl de herstelling van het Stadhouderlijk gezag door de Pruissische wapenen, onder beleid van Engeland het middel geweest was om de Fransche alliantie der Republiek van 1785 te verijdelen, het verbond met Frankrijk thans eene even eenzijdige rigting aangaf tegen Engeland. Met de verovering van België en het cijnsbaar maken der Bataafsche Republiek aan haren invloed, had de Fransche Conventie het algemeene staatkundige stelsel van ons werelddeel, zooals dit door na- | |
[pagina 194]
| |
tuur en geschiedenis ontwikkeld was, in het hart getast. Groot-Brittannie zag zich van zijne natuurlijke bondgenooten afgesneden, zijne inwerking op het vaste land ontnomen. Geheel het noordelijk Duitschland lag open voor de Fransche overheersching! Holland was de markt der geldleeningen, de ‘zuil van het Europeesch crediet’ geweest: men hoore hoe, ook in dat opzigt, de oorlog dien Frankrijk in 1793 aan Holland verklaard had, tevens tegen de geheele Staten-maatschappij gerigt was. De financier der revolutie, Cambon, riep het in de Nationale Conventie zijne ambtgenooten toe: ‘La déclaration de guerre que vous avez faite à la Hollande, est l'opération la plus meurtrière que vous aijez faite contre nos ennemis; car c'est en Hollande, que l'Empereur, la Prusse et la Russie ont recours pour faire des emprunts, c'est la Hollande, qui par ses operations commerciales soutient le crédit public de l'Angleterre’Ga naar voetnoot(*). Ziet welk gewigt de Fransche regeerders toonden te hechten aan de handels- en zeemagt der Nederlanden, voor het stelsel dat zij beoogden in te voeren. Antwerpen, de Schelde en Vlissingen in de magt van Frankrijk, - heette het - zullen Londen en de Theems weldra te niet doen. Inderdaad, zou de vijandschap van Holland tegen Engeland dien staat in al zijne handelsbewegingen belemmeren, zij zou hem beletten zijne contracten gestand te doen, zij zou hem, bij de overvulling zijner havens en magazijnen, gebrek doen lijden aan het onmisbare ruilmiddel. Het verbond der Bataafsche en Fransche Republieken zou eene geduchte bedreiging zijn voor Engeland's maritiem overwigt. Maar, wel verre dat door dit verbond de vrijheid der zee verzekerd zou wordenGa naar voetnoot(*), ging Engeland zich nu op zijn eigenaardig element tot het uiterste versterken, en maakte het de zee ontoegankelijk voor elke andere magt, dan de zijne. De afhankelijke toestand van Holland werd door Groot-Brittannie teregt aangemerkt als het waarschuwend teeken eener gewelddadige ontbinding van de Staten-maatschappij op het vaste land. Het stelde een uitsluitend dwangbeheer der zee daartegen over, om het evenwigt tusschen de land- en zeemagt van Europa te bewaren. Zoodra Holland aan de oogmerken eener groote continentale mogendheid dienstbaar werd, werd dat evenwigt verbroken. En zoo was de ondergang der vrijheid van Holland de voorbode, dat de vrijheid van den wereldhandel zou ondergaan! Wij breken hier voor 't oogenblik onze beschouwingen af, in de hoop dat de geschiedenis der diplomatie van het tweede tijdperk der Bataafsche Republiek ons spoedig door den schrijver zal worden gegeven.
's Hage. M. van Deventer. |
|