| |
| |
| |
Staatkunde en geschiedenis.
Politiek overzigt.
Het bloedig drama is afgespeeld; de vredes-preliminairen zijn geteekend, en er valt niet aan te twijfelen of binnen korter of langer tijd zal de vrede tusschen Oostenrijk-Pruissen en Denemarken zijn gesloten.
Reeds bij het schrijven van het laatste politiek overzigt was die gebeurtenis te voorzien. De aftreding van het kabinet Monrad en de vervanging daarvan door mannen als von Moltke en Bluhme gaf regt te onderstellen, dat de koning van Denemarken, meer bedacht op het behoud van zijn kroon, dan op de integriteit van zijn rijk, den vrede zou willen koopen, welk een prijs hem daarvoor ook bedongen werd.
De conferentie te Londen had voor hem niets opgeleverd dan teleurstellingen; zoo zij al eenige andere vrucht had dan is het de overtuiging geweest, die thans geheel Europa - en een groot deel van Engeland zelf - deelt, dat het met den engelschen invloed in europesche kwestiën gedaan is, en lord Russell een belagchelijk figuur heeft gemaakt door altijd te dreigen, met de bijvoeging dat hij niet handelen zou. Na het eindigen der vruchtelooze conferentie wendde zich koning Christiaan tot Frankrijk, maar ook hier ontving hij weinig troost: de keizer kon zich zijne zaak niet aantrekken, nadat op de conferentie Denemarken zijn denkbeeld om de hertogdommen zelven over hun lot te laten beslissen verworpen had. Hij raadde hem aan zich regtstreeks tot den vijand te wenden. Aan dien raad gaf Denemarken gehoor. Het verklaarde zich bereid in onderhandeling te treden, en den 20sten Julij, des namiddags ten 12 ure werden de vijandelijkheden geschorst tot middernacht van den 31sten dier maand. Nadat de termijn nog met weinige dagen verlengd was, werd den 1sten Augustus een wapenstilstand voor den tijd van zes weken aangegaan, ouder voorwaarde, dat hij wederzijds opzegbaar was met inachtneming van een termijn van zes weken alvorens de vijandelijkheden zouden kunnen hervat worden.
Men had dus in ieder geval een tijdperk van drie maanden, waarin men zou kunnen trachten het eens te worden omtrent eene beslissing van het deenschduitsch geschil. Maar vóór dat de ver- | |
| |
bonden mogendheden zulk een wapenstilstand aannamen, wilden zij weten op welke basis de onderhandelingen zouden kunnen gevoerd worden. Als grondslag eischten zij, dat door Denemarken vóór alles afstand werd gedaan van zijn regt op de hertogdommen Sleeswijk, Holstein en Lauenburg, terwijl de kwestie van het erfregt later zou worden geregeld. Denemarken bewilligde en daarmede is de oorzaak - of wil men liever de aanleiding - van den oorlog vervallen, en het deensch-duitsch geschil uit de wereld.
Ook de oorlogskosten zullen geene moeijelijkheid baren: zij worden ten laste gebragt van den staat door de hertogdommen te vormen, terwijl omtrent de staatsschulden reeds terstond eene regeling is gemaakt. Ook de erfkwestie behoort, volgens art. 1 van het tractaat, niet meer tot die zaken, waarmede Denemarken zich behoeft in te laten. ‘De koning van Denemarken verbindt zich de bepalingen te erkennen, die de koning van Pruissen en de keizer van Oostenrijk ten opzigte van de hertogdommen maken zullen.’
Zoo daardoor de held van het treurspel voor goed het tooneel verlaten heeft, dan is toch het drama geenszins afgespeeld. Integendeel; thans eerst schijnt het aan te vangen, en zelfs de habitués in den politieken schouwburg, de mannen die hun leven lang zich bezig hebben gehouden met de geschiedenis van den dag, vragen zich af, wat het einde wezen zal.
Zoo onder bijzondere personen, in familiekringen, erfkwestiën in den regel tot verwikkeling en oneenigheid leiden, wat zal het dan hier niet wezen, nu het een hertogskroon geldt! De hertog van Augustenburg heeft van den aanvang af beweerd dat hij de wettige vorst was en de Sleeswijkers hebben hem reeds als zoodanig gehuldigd; de groothertog Peter van Oldenburg treedt op als vertegenwoordiger van een jongeren tak van het huis van Gottorp met de aanspraken, waarvan de keizer van Rusland ten zijnen behoeve afstand heeft gedaan. De prins van Hessen, opvolger van den keurvorst, beweert dat hij wel afstand heeft gedaan van den Deenschen troon, toen in 1851 te Londen de erfopvolging in Denemarken werd geregeld, maar dat, nu men zoowel op de conferentie, als thans bij de vredespreliminairen, het Londensche tractaat vervallen heeft verklaard, zijne regten ook weder hunne vorige kracht herkregen. Naast die regten der verschillende pretendenten staat het regt der bevolking om zelve over haar lot te beslissen, welk regt door Frankrijk werd gevindiceerd; voorts het regt, indien men het zoo noemen kan, van de geallieerden, het regt van den veroveraar, den feitelijken bezitter, eindelijk het regt van den Duitschen bond om in kwestiën van de troonsopvolging in de bondsstaten uitspraak te doen. Ten overvloede, om het vraagstuk der regten nog ingewikkelder te maken, wordt door Saksen in twijfel getrokken, of koning Christiaan aan de geallieerden een regt kon afstaan dat hij zelf niet bezat. Saksen heeft zelfs eene motie in de bondsvergadering willen voorstellen ten einde dit ligchaam daarover te laten beslissen, maar op de nota's van andere staten en welligt ook uit besef dat het niet baatte of de bond al zeide dat de koning van Denemarken iets gedaan had wat hij niet bevoegd was te doen, heeft het van die motie afgezien, in het vertrouwen dat de vraag:
| |
| |
wie koning Christiaan IX in de hertogdommen zal opvolgen, toch altijd door den bondsdag zal worden beantwoord.
Ten einde zich van die taak te kwijten heeft de bond reeds voor lang de hertogen van Augustenburg en Oldenburg uitgenoodigd hunne regten uit een te zetten. Ook de prins van Hessen, ofschoon ongevraagd, heeft zich met eene memorie daartoe strekkende, tot dezen regter gewend. Men zou meenen dat het onderzoek niet lang kon bezig houden, daar de regters sedert jaar en dag met het vraagstuk bekend zijn, en dat ook de pleidooijen, geen enkel nieuw argument meer kunnende aanvoeren, spoedig konden afloopen. Toch schijnt die uitspraak nog geenszins zoo na op handen. De langzaamheid van den duitschen bond is spreekwoordelijk geworden; zijne vrees om eenig besluit te nemen dat tot handelingen leidt, is ook in het deensch-duitsch geschil meermalen gebleken. In plaats van regtstreeks het hoofdpunt aan te grijpen zal hij ook thans wel eerst nevenkwestiën en incidenten bespreken, en welligt ten slotte een vonnis vellen, waardoor de zaak geen duim breed wordt vooruitgezet.
Van daar dan ook dat Pruissen en Oostenrijk terstond zijn overgegaan om een interimair bestuur in de hertogdommen..... in te stellen, - neen, tot een punt van bespreking te maken. Een interimaire toestand is een zaak van voorbijgaand belang, meent men. Niet alzoo redeneren Oostenrijk en Pruissen, althans niet de laatste mogendheid. Oostenrijk heeft zijn concept gemaakt: de heer Scheel-Plessen, die als Sleeswijker met de toestanden des lands het best bekend is, als voorzitter, de burgercommissarissen van Sleeswijk en de bondscommissarissen van Holstein tot leden, zouden een interimair bestuur vormen, in afwachting dat de hertog den scepter zou aanvaarden. Maar Pruissen heeft dat concept afgekeurd. De dubbelzinnige, huichelachtige politiek von Bismarck Schönhausen geeft slechts aarzelend en tegen wil en dank toe, nu het tot eene beslissing komen moet, en de vurig begeerde buit het deel van een ander zal worden. Van den aanvang af heeft men Pruissen verdacht dat het voor zich zelf het deel van Denemarken begeerde; de pruissische officiële en officieuse bladen hebben er nu eens op gezinspeeld dan onbewimpeld verklaard, dat men van den koning bij Gods genade toch niet verlangen kon dat hij zijn leger en zijn geld had gegeven om de besluiten van den bond uit te voeren zonder er eenige vergoeding voor te erlangen; dat Pruissen geene vloot had en dat de haven van Kiel daarvoor door de natuur bestemd was; dat de deensch-duitsche oorlog toch niet tot einddoel kon hebben de vermeerdering van het aantal kleine bondstaatjes; dat een Sleeswijk-Holstein onmagtig zou wezen om, bij een eventuelen oorlog, Denemarken het hoofd te bieden; dat een magtiger staat met het bewaken dier noordwestelijke grens van het duitsche vaderland moest worden belast. Elke zinspeling of ontboezeming van dien aard werd door de dagbladen van de andere duitsche staten met heftigheid bestreden en van beide zijden werd met gelijke hartstogt gesproken over de verdeeling van den buit. Maar
toch vond die redenering van Pruissen ingang, daar waar men dit het minst, verwacht zou hebben. De adel en de geestelijkheid van Holstein hielden den 8sten Augustus eene bijeenkomst te Kiel, en daar werd met 23 stemmen
| |
| |
tegen 5 een adres vastgesteld aan de civile commissarissen, waarin men aandringt op eene algeheele zamenvoeging van de hertogdommen en de vereeniging van de diplomatieke, militaire en maritime aangelegenheden met die van Pruissen: met andere woorden de adel en geestelijkheid roepen het protectoraat van Pruissen in. Dat de heer von Bismarck zich op dat adres beroept, behoeft ter naauwernood gezegd te worden; het oordeel van die verouderde instellingen, die in constitutionele rijken niet meer erkend worden en de geheele geschiedenis door zoo vaak hebben getoond dat zij hunne kaste hooger stellen dan hun vaderland, wil hij doen gelden als de wensch van het volk. Zoo het adres al geen ondergestoken werk is, dan blijkt er alleen uit de geestverwantschap van den adel met de antinationale beginselen van een von Bismarck Schönhausen.
Die pruissische annectie-plannen vonden niet alleen bestrijding in de dagbladen, de organen der openbare meening, ook de troepen gaven lucht aan hun wrevel tegen Pruissen. Te Rendsburg waar een gecombineerd garnizoen lag, kwam het tot eene bloedige botsing. Wie hier schuld heeft is moeijelijk te bepalen: de oude spreuk: dat waar twee twisten aan beide zijden schuld is, zal ook hier wel van toepassing zijn. De officiële rapporten, die zoowel door den militairen bevelhebber van de Pruissen als door die van de Hanoversche en Saksische troepen bij den bond zijn overgelegd, brengen de zaak niet tot klaarheid. Maar prins Frederik Karel, gebruik makende van de meerdere sterkte van zijn leger, liet aan den generaal der bondstroepen, von Hake, weten, dat deze Rendsburg zou ontruimen. Von Hake zag in, dat een verzet met de wapenen hem niet baten zou; hij ontruimde dus de stad en protesteerde. Ook dat protest werd bij den bond ingeleverd en gaf aanleiding tot moties van Beijeren, Saksen en Hanover, strekkende dat Pruissen en Oostenrijk ophelderingen zouden geven.
De verontwaardiging, die deze daad van militair geweld had opgewekt, was zoo groot, dat Pruissen begreep eene soort van amende honorable te moeten maken. Het verklaarde dat het niet de ontruiming van de vesting, maar de intrekking der posten door de bondstroepen had bedoeld en dat generaal von Hake volkomen vrij was zijne regementen weder in Rendsburg te brengen, waaraan deze echter geen gevolg heeft gegeven.
Daarentegen, hetzij om revanche te nemen, hetzij met eenig ander doel, heeft von Hake troepen gelegd in eenige steden van het door Denemarken afgestane hertogdom Lauenburg, waartoe hem last was gegeven door het kabinet van Dresden. Eerst beweerde men dat die maatregel door Hanover was voorgeschreven, maar later bleek het dat Saksen hem bevolen had. Natuurlijk zijn ook hierover weder nota's gewisseld en bij den duitschen bondsdag protesten ingeleverd.
Wanneer wij deze korte opsomming van den loop der gebeurtenissen besloten met te zeggen: ‘zóó is thans de toestand in Duitschland,’ dan zou men teregt nog mogen vragen: ‘hoe?’ want er heerscht eene verwarring, eene onbestemdheid, een wederzijdsch wantrouwen, waardoor aan de zaken eene andere kleur gegeven wordt, dat men inderdaad niet weet hoe men den stand van zaken moet opvatten, of wat er uit zal geboren wor- | |
| |
den. Dit alleen is zeker, dat de hertogdommen op den huidigen oogenblik gescheiden zijn van Denemarken.
En ook met betrekking daartoe heerscht nog twijfel. Wij hebben reeds gewaagd van de spitsvondigheid van Saksen, hetwelk, op grond der bewering dat de koning van Denemarken slechts feitelijk en niet regtens de hertogdommen bestuurde, betoogde dat hij ook nooit van die hertogdommen ten gunste van de geallieerden kon afstand doen. Aan die bewering sluit zich het betoog van den prins van Hessen, dat Lauenburg deensch grondgebied zijnde, koning Christiaan daarvan voor zich zelf kon afstand doen, maar dat het dan verviel aan zijn regtmatigen naasten erfgenaam, dat is, aan hem, prins van Hessen.
Maar nu treden ook de leden van den deenschen rijksraad op. Vóór dat er sprake was van vredesonderhandelingen waren zoowel bij de landsthing als bij de volksthing adressen aan den koning aanhangig, waarin op het behoud der integriteit en onafhankelijkheid van de monarchie werd aangedrongen.
De koning beantwoordde de strekking er van door een nieuw ministerie te benoemen, waaraan het openen der vredesonderhandelingen zou worden toevertrouwd, want, hetzij officiëel of officieus, von Bismarck had verklaard, nooit met een man als Monrad, den geestelijke-democraat, te willen onderhandelen. Het nieuwe ministerie trad op, maar de adressen werden toch in openbare beraadslaging gebragt en aangenomen, tegen den zin van het kabinet in, dat tot bestrijding er van evenwel slechts het argument aanvoerde dat ze ontijdig waren.
Die adressen waren evenwel in te onbepaalde termen gesteld, om er eenig ernstig bezwaar tegen te hebben: alleen was er tegen in te brengen, dat de rijksraad zijn oordeel uitsprak over vredesonderhandelingen, en in zekeren zin aan de regering voorschreef op welken voet de vrede moest worden gesloten. ‘Indien men daaromtrent zoo vast besloten is,’ merkt de heer Bluhme op, ‘dan behoeft men niet meer te Weenen te onderhandelen.’
Dit was zeer logisch, althans het scheen zoo, maar de onderhandelingen te Weenen hebben tot niets anders geleid dan tot de inwilliging van hetgeen Oostenrijk en Pruissen reeds terstond als hunne voorwaarden hadden aangegeven: den afstand van Sleeswijk en Holstein.
Doch nu deden de leden van den deenschen rijksraad herhaalde interpellatiën, waarvan de inhoud en vorm verschillend, maar de strekking steeds dezelfde was: kan de koning over den afstand van een deel zijns rijks beschikken zonder daarin de wetgevende magt, den rijksraad, te erkennen? De regering beweert zoo, de leden van de lands- en volksthing zijn van de tegenovergestelde meening en willen hun regt erkend zien om internationale tractaten, waarbij gedeelten van het rijk afgestaan worden, te beoordeelen en goed of af te keuren.
Gesteld echter dat de regering hun dat regt toekent, wat naar onze meening hun niet te ontzeggen is, zal dan de wetgevende magt het vredesverdrag verwerpen? En, indien zij daartoe overgaat, zal dan de koning zich naar die verwerping gedragen? Het een noch het ander is waarschijnlijk: en sommige maatregelen doen vermoeden, dat, zoo werkelijk de rijksraad in verzet kwam
| |
| |
tegen den vrede door het uitvoerend gezag te sluiten, de koning hem eenvoudig zou ontbinden, een uiterst middel, waartoe de organen van von Bismarck reeds den raad gaven.
Met het oog op mogelijke botsingen of ongeregeldheden, die daaruit zouden kunnen voortvloeijen, is de militaire magt in en om Kopenhagen aanzienlijk versterkt, en voor eenige weken was er zelfs sprake dat, uit vrees voor zoodanig oproer, waardoor de koninklijke troon aan het wankelen zou worden gebragt, Rusland zijn eskader in de Oostzee, ter beschikking van Christiaan IX stellen zou. Die vrees schijnt evenwel ongegrond: ondanks de gedurige berigten, die uit Frankrijk verspreid werden, dat in de hoofdstad groote gisting heerscht bleef er alles voortdurend rustig; de kopenhaagsche bladen zelven spreken die geruchten tegen en bevatten geene enkele toespeling of eenigen wensch, dat het volk zijne stem zou doen hooren. De nationale ramp heeft eene algemeene ontmoediging te weeg gebragt en de energie ondermijnd.
Er zijn er die dit verschijnsel op eene andere wijze uitleggen: de Denen, zoo zeggen zij, zijn geen strijdlustig volk: zij beschouwen den oorlog als het handwerk van een soldaat, zoo als men in sommige landen de godsdienst de zaak van den geestelijke acht. Nu het leger niet meer strijden kan, is de oorlog uit en hebben wij slechts te doen wat de overwinnaar van ons verlangt. Van daar dat er voor het leger zoo weinig geestdrift aan den dag gelegd is: de soldaten werden betaald, voor de uitoefening van hun vak. Het zijn natuurlijk niet de Denen-vrienden, die zóó spreken.
De Denen-vrienden..... Waar zijn zij? Plotseling is die algemeene sympathie voor Denemarken verzwonden, of liever, verstomd. Engeland heeft er het voorbeeld van gegeven. Wie lord Russell voor eenige maanden, ja zelfs voor eenige weken, hoorde, zou van oordeel geweest zijn dat de britsche leeuw niet zou toelaten dat een vrij en onafhankelijk rijk aan de roofzucht van een paar magtige mogenheden werd opgeofferd. Maar lord Russell liet het bij woorden blijven, en toen in het parlement over de bekende motiën was gestemd en de meerderheid van het lagerhnis de staatkundige gedragslijn van dit kabinet in den deensch-duitschen oorlog had goedgekeurd, achtte hij zich van verdere bemoeijingen in dat geschil ontslagen. Engeland beschouwde den statenroof als eene afgedane zaak. Wel werd er in de laatste zittingen van het parlement nu en dan nog eens eene interpellatie tot de regering gerigt over gebeurtenissen, die met dien oorlog in betrekking stonden, maar de publieke belangstelling er voor had opgehouden, en de regering beantwoordde zoodanige vragen met onverschilligheid.
Toch waren er geene andere vraagstukken aanhangig, die de deensche zaak op den achtergrond schoven. Integendeel het parlement verlangde naar het einde der zitting, indien het geoorloofd is zulk eene onderstelling omtrent een staatsligchaam te maken. De voorstellen, die aanhangig waren, werden zoo snel mogelijk in de comités afgedaan en de interpellaties liepen bijna zonder discussie af. Slechts enkele voorstellen van eenig gewigt verdienen vermelding.
Vooreerst de aaneming van de bill,
| |
| |
waarbij hef gebruik maken van het metrisch stelsel facultatief wordt verklaard. De contracten als anderszins, waarbij dat stelsel tot maatstaf van berekening is aangenomen, zijn voor den engelschen regter thans even geldig als die waarin slechts de oude maten worden genoemd. Op zich zelf is dit feit van weinig belang, maar wanneer men in aanmerking neemt, dat Engeland, even als thans nog Duitschland, steeds een afkeer heeft getoond van het tiendeelige fransche stelsel, misschien alleen omdat het van franschen oorsprong is, dan ziet men in de aanneming van die bill eene hulde aan het betere, die zeker gevolgd zal worden tot eene aanneming er van. Langs dien weg zal ook Duitschland gedwongen worden het fransche stelsel te erkennen, want de handel, die minder naar den oorsprong dan naar het voordeel eener zaak vraagt, zal, zoo hij bij de engelsche handelaren hetzelfde stelsel aantreft als bij de fransche, zich ook wel met der tijd van dat stelsel bedienen en het eigenbelang zal tot stand brengen wat nationale trots zoo lang, ten nadeele van het algemeen, heeft tegengehouden.
Eene andere bill eveneens van materiële strekking, of van schijnbaar materiële strekking, werd door een der leden ingediend, maar kwam niet in behandeling. Zij betrof een onderwerp dat ook in Nederland in den laatsten tijd menigmaal ter sprake gebragt werd: de arbeid der kinderen in de fabrieken. Volgens het voorstel zouden kinderen beneden de acht jaar niet in de fabrieken en instellingen van dien aard mogen arbeiden, en de kinderen van acht tot dertien jaar niet meer dan een halven dag. Drie uren zouden voor het schoolonderwijs moeten gegeven worden. De gewone voorstellen tot parlementshervorming werden ook nu in de comités besproken, maar zij bleven weder onafgedaan. Even zoo kwam het voorstel ter tafel om in de inrigting der universiteiten eene wijziging te brengen. In Engeland bestaat bij de rijksuniversiteiten te Oxford en Cambridge een titel die zijn bezitter, eene levenslange jaarwedde van ruim twee duizend gulden verzekert. Die titel van fellow wordt verworven door uitnemend gedrag, maar niet zelden ook door gunst. Hij, die dezen titel erlangd heeft, is, wanneer hij de Universiteit heeft verlaten tot niets gehouden dan tot getrouwheid aan de leerstellingen der engelsche kerk. De gepetrifieerde dogma's dier belijdenis stemmen evenwel geenszins meer overeen met de beginselen van het ontwikkelde deel der engelsche natie, en zoowel in als buiten het parlement zijn er pogingen aangewend om die éénige verpligting van den fellow, die zoo vaak tot huichelarij van diens zijde leidt, te doen ophouden. Herhaaldelijk is tot dat einde een voorstel bij het parlement ingediend, maar telkens verworpen, omda de geestelijkheid in het behoud dier bepaling een steun voor de Kerk zag. Een wankele steun voorzeker, die slechts in naam bestaat. Maar ook ditmaal hebben de geestelijkheid en hare aanhangers de overwinning behaald; het voorstel is verworpen, gelijk het tot dusverre altijd verworpen is.
Wij spreken niet van de onverhoorde bede van eenige parlementsleden om betere politie op de spoorwegen door het gouvernement te doen uitoefenen. De moord op een Engelschman gepleegd,
| |
| |
die het slagtoffer werd van een booswicht met wien hij in denzelfden wagen zat, terwijl hij buiten staat was de hulp zijner medereizigers of van de conducteurs in te roepen, gaf aanleiding tot het verzoek aan de regering om te zorgen dat op de spoortreinen middelen van communicatie tusschen de reizigers en de spoorwegbeambten werden aangebragt. De regering heeft verklaard dat die zaak buiten hare magt lag, en de spoorwegmaatschappijen schijnen er zich niet zwaar om te bekreunen of van tijd tot tijd al eens een passagier vermoord werd: het publiek maakt toch van de treinen gebruik. Die moord van den heer Briggs - zoo heette de Engelschman - heeft intusschen in Engeland groote opspraak verwekt en verdrong gedurende geruimen tijd de deensche kwestie.
In ons vorig overzigt maakten wij melding van de diplomatieke correspondentie tusschen de verschillende groote hoven van Europa, die door het orgaan van lord Palmerston, de Morning Post, was medegedeeld. Men weet dat die correspondentie door alle officiële en officieuse buitenlandsche organen en een aantal diplomatieke autoriteiten onecht werd verklaard. In een der laatste zittingen van het parlement heeft ook lord Russell gezegd ‘niet te gelooven’ aan de echtheid er van, maar van eene officiële tegenspraak van de zijde van het britsche kabinet is, ondanks het verzoek, of wil men, de vordering van de oostelijke hoven, nog niets gekomen. Engeland heeft niets gedaan om de verkoeling, die ten gevolge van het publiek maken er van ontstond, weg te nemen en het is daardoor meer dan ooit van het vaste land geïsoleerd.
't Is gedaan met Engelands invloed, treurt of juicht men; de vraag is echter, of het een andere gedragslijn had kunnen volgen; Roebuck heeft het dezer dagen nog in eene aanspraak aan zijne kiezers gezegd: bij al de groote sympathie die het engelsche volk voor Denemarken gevoelde, koestert het toch nog inniger en dieper gewortelde liefde voor zijn handel en materiële welvaart, en lord Palmerston heeft begrepen dat hij den wensch des volks vervulde door aan die liefde de hoogste regten toe te kennen.
Engeland strijdt voor geen beginsel, evenmin als Frankrijk, al geeft zich dit rijk daarvoor ook uit. Elke staatkunde, die van Napoleon evenzeer als die van lord Palmerston, of Frederik Willem, of Frans Jozef, is egoïstisch, en daarin ligt wel de oorzaak dat er tusschen Engeland en Frankrijk geen bondgenootschap tot stand kwam. Frankrijks belang was in strijd met dat van Engeland. Eene onbescheiden mededeeling der met Denemarken gewisselde stukken heeft het op nieuw bevestigd: Frankrijk wilde een bondgenootschap, mits Engeland in ‘zekere’ voorwaarden toestemde. Die voorwaarde, men behoeft er niet lang naar te gissen, is de uitbreiding van het fransche grongebied tot aan zijne natuurlijke grenzen: den Rijn. Om dat plan te volvoeren, moest men zeker wezen steun te vinden bij andere mogendheden, en dien steun wilde Engeland het niet verleenen; het wilde het duitsche onregt niet door het fransche onregt wreken. Lang bleef het keizerrijk zich vleijen met eene alliantie, en toen in het begin dezer maand koning Leopold van België de staatkundige woelingen in zijn eigen rijk ontweek, ten einde in het constitutioneel proces geen stoornis te brengen, en zich naar Vichy begaf, waar de keizer van Frankrijk de baden gebruikte, hoopte
| |
| |
deze dat uit eene zamenkomst met den koninklijken reiziger, dat verbond tot stand zou komen. Leopold toch is, om zijn leeftijd, zijn staatkundig doorzigt en omdat men van hem niets te vreezen noch te hopen heeft, de vertrouweling der europesche vorsten, en men meende dat hij ook zijn invloed op zijne bloedverwante, koningin Victoria, ten gunste van die alliantie zou willen aanwenden, of reeds aangewend had. Maar in die hoop is men teleurgesteld. Koning Leopold heeft Vichy verlaten, vroeger zelfs dan zijn voornemen was, zonder dat er eenige toenadering tusschen Engeland en Frankrijk tot stand kwam. Men meent dan ook opgemerkt te hebben, dat gedurende de laatste dagen van zijn verblijf te Parijs, Napoleon ter naauwernood eenige notitie van hem genomen heeft.
Zijn bezoek kenmerkte zich bovendien niet door bijzondere plegtigheid of onderscheiding. De constitutionele burger-koning was een gast, voor wien het tegenwoordige fransche hof niet berekend is, terwijl ook hij zelf weinig kan ophebben met die pracht en praal van den keizer door den wil des volks.
Zoo ooit, dan is die thans gebleken bij het bezoek van den echtgenoot der koningin van Spanje. Don Francisco de Assisi, heeft zich naar Parijs begeven en was gedurende eenige dagen de gast van Eugenia de Montijo en haar keizerlijken gemaal. Zijne komst ging gepaard met de opening van den spoorweg, die de hoofdsteden van Spanje en Frankrijk zamen verbindt en die de materiële aansluiting der beide rijken vormt, terwijl het bezoek van den koning-gemaal het bewijs moest zijn van de aaneensluiting der beide hoven. Althans Frankrijk heeft er dien schijn aan willen geven; en de officieuse bladen berigtten dat het eigenlijk eene verzoening gold tusschen koningin Isabella en hare moeder Maria Christina, die nog altijd in ballingschap leeft. Ook andere takken van de spaansche dynastie zouden, door bemiddeling der keizerin, zich weder vereenigen; maar van al de plannen en geruchten heeft zich tot dusverre niets verwezenlijkt. Men weet alleen dat koningin Maria Christina een bezoek heeft gebragt aan haar schoonzoon, en dat voor dezen te Versailles een feest is aangerigt, dat de natie vijftien millioen francs heeft gekost.
Voor zooveel de openbare meening in Frankrijk zich kan lucht geven, heeft die ontzaggelijke som, besteed voor een vorst, die niet eens een schepter voert, aanleiding gegeven tot menige, voor de regering niet zeer vleijende ontboezeming. Wel hebben de officiële - bladen hun pligt gedaan door de loftrompet te steken over dien stroo-koning, maar te gelijk werd menige anecdote in omloop gebragt, die niet kan strekken om zijne reputatie te verhoogen. Geestdrift werd er nergens voor hem aan den dag gelegd, zelfs niet toen hij in den schouwburg verscheen, waar wel het Leve de keizer! maar geen enkele kreet ten gunste van den koning gehoord werd. Trouwens het gouvernement had eenigermate het voorbeeld gegeven: nergens zag men de spaansche vlag. Men zeide dat dit eene soort van wraak was, omdat bij het feest der opening van den spoorweg tusschen Madrid en Parijs, ook de fransche vlag geheel gemist werd. Was dit zonder opzet, of uit spaansche fierheid? was het miskenning van de fransche autoriteiten die de internationale gebeurtenis hielpen inwijden? Het fransche gouvernement heeft er op geantwoord door geen enkele onderschei- | |
| |
ding toe te kennen aan hen, die bij den aanleg van dezen weg betrokken waren, terwijl daarentegen de spaansche regering aan de zevenhonderd personen die het feestmaal te San Sebastian bijwoonden allen eene ridderorde schonk. Behalve die ridderordes meent men dat de spoorweg ook andere gevolgen zal hebben: men spreekt reeds van eene wijziging in liberalen zin van het spaansche handels-tarief ten behoeve van Frankrijk.
Terwijl de koning zich te Parijs bevond, ontving hij een kort bezoek van de koningin-moeder; zijn verblijf werd echter plotseling verkort door twee gebeurtenissen: vooreerst door den dood van prinses Czartoryska, dochter van koningin Maria Christina en den hertog van Rianzares. Dat sterfgeval had plaats daags vóór het feest dat te Versailles zon worden gegeven, en de keizer beval daarom dat er geen melding van zou gemaakt worden vóór dat dit feest achter den rug was.
Bij het bestaan eener hofétiquette, die den rouw soms tot drie dagen beperkt, is het wel te vergeven, dat men ook de droefheid één dag uitstelt. De tweede gebeurtenis was van meer gewigt voor Frankrijk: het bezoek van prins Humbert, den troonopvolger van koning Victor Emanuel. Daar de spaansche regering tot dusverre het koningrijk Italië niet heeft erkend, konden de twee vorsten elkander niet als zoodanig ontmoeten en prins Humbert vertraagde zijne komst in Frankrijks hoofdstad. Maar op eens heette het, dat hij nog naar Londen moest vóór dat de koningin naar Schotland op reis ging en dat hij dus eenige dagen eerder in Parijs zou komen. En nu maakte zich ook terstond koning Frans reisvaardig, en toen de spaansche noorderbaan den koninklijken passagier naar zijn land terugvoerde, bragt de lijn van Straatsburg den italiaanschen prins aan. Het bezoek van dezen is vooral van gewigt omdat het een huwelijk geldt met eene der bloedverwanten des keizers: prinses Murat, die reeds zoo menigmalen als bruid werd genoemd, maar thans dan eindelijk een gemaal van vorstelijken bloede zal erlangen. Op die wijze wordt een nieuwe band gelegd tusschen de dynastie van Napoleon en die van het huis van Savoye.
Den 15den Augustus werd voor de tiende maal te Parijs het Napoleons-feest gevierd. De Parijzenaars hebben zich geschikt in hun toestand, maar geestdrift voor den keizer bestaat bij hen niet. De feestdag werd dus meer officiëel dan van harte gevierd en de echte Parisiens lieten de feestvreugde over aan de vreemdelingen en de bewoners der provinciën, die bij duizendtallen in de hoofdstad gekomen waren om dien dag van de revue, de verlichting en wat dies meer zij getuigen te wezen. Van de zoodanigen is verbazing en opgetogenheid, maar geen geestdrift te wachten. De éénigen die het met geestdrift vieren, waren het heir van ridders, welke dien dag benoemd worden. Ook de troepen en de nationale garde, die de keizer in revue passeerde, gaven geen blijk van opgewondenheid; de Parijzenaars schenen dien dag slechts met onverschilligheid, ja zelfs met sarcasme te bejegenen. Een kreet, waarvan de oorsprong zoo al niet onbekend dan toch zeer onbeduidend is, verdrong elk ander gevoel. Ou est Lambert? As tu vu Lambert? was al wat men dien dag en de volgende hoorde.
| |
| |
De politie meende daarin aanvankelijk eene politieke bedoeling te zien, althans zij nam eenige van de luidste schreeuwers in hechtenis, maar zij werden spoedig weder in vrijheid gesteld, toen men erkennen moest, dat Lambert slechts een van de duizende zoogenaamde aardigheden is, waarmede men in Parijs zich amuseert. De politiek was er geheel vreemd aan, en wanneer de politie zelve dit erkent, zal men moeten toegeven, dat werkelijk de uitroep aller-onschuldigst was.
In Frankrijk toch - wat wij in vorige overzigten schreven, bewijst het - is weinig noodig om van staatkundige overtredingen te doen verdenken, beschuldigen en veroordeelen. Het proces der dertien advokaten, beschuldigd eene politieke vereeniging opgerigt te hebben van meer dan twintig personen, mag er wel als een voorbeeld van genoemd worden. De regtbank heeft de schuld als bewezen aangenomen en de dertien advokaten veroordeeld tot eene geldboete, van 500 francs elk, maar daar, om de overtreding te plegen, uit den aard der zaak meer dan dertien personen noodig waren, heeft zij nog veertien andere personen in het vonnis begrepen. Deze hebben tegen dat vonnis geprotesteerd, niet zoozeer, zeiden zij, om zich zelven dan wel in het belang eener goede justitie. Zij waren niet aangeklaagd; zij hadden zich dus ook niet kunnen verdedigen, en werden thans, in strijd met alle beginselen van regt, zonder gehoord te zijn veroordeeld. Indien het fransche gouvernement op die wijze te werk gaat tegenover de meest ontwikkelden onder het volk, is het niet te verwonderen dat de natie hoe langer hoe meer zich van de regering vervreemdt, en de oppositie, die toch reeds sterk is in Frankrijk, met den dag meer veld wint. Slechts door ééne zaak is het fransche volk te winnen: door roem, maar sedert de oorlog in Mexico geëindigd is en Algiers tot rust schijnt gebragt, viel er geen enkele lauwertak voor het leger te plukken en voor het oogenblik bestaat er geen uitzigt op eenigen belangrijken oorlog. Wel is waar spreken de laatste tijdingen uit Algerië weder van een opstand in Oran, maar nu de eerste zoo spoedig gedempt is, twijfelt men er niet aan of ook ditmaal zullen de fransche wapenen zonder moeite zegevieren.
Om oorlog te voeren is er echter geld noodig en met de keizerlijke finantiën ziet het er slecht uit. Van de groote defensiewerken, van uitbreiding der vloot als anderzins hoort men dan ook thans niet; andere openbare werken worden evenmin ondernomen, ja zelfs de nieuwe schouwburg, waaraan Parijs inderdaad behoefte heeft, is met het oog op de kosten voorloopig uitgesteld. Met het oog op de kosten zeggen wij, maar de keizerlijke eer gedoogt niet, dat om de kosten iets zou nagelaten worden. De keizer heeft verklaard, dat hij zich niet kan verzoenen met het denkbeeld, dat een nieuwe schouwburg verrijzen zou vóór het hôtel-Dieu was voltooid. De prefect van het departement de la Seine kreeg last om zich daarnaar te gedragen; het hôtel-Dieu werd ontworpen, de kosten er van beraamd, die vijf millioen francs bedragen, en voorloopig zal Parijs het eene gebouw zoo min als het andere bekomen.
In het voorbijgaan hebben wij melding gemaakt van Spanje. In de afgeloopen maand hebben zich in dat rijk
| |
| |
de eerste sporen geopenbaard van de verborgen gisting die er sinds geruimen tijd heerscht. Spanje was ten allen tijde het land der partijschappen bij uitnemendheid: wangunst en ambtsbejag zijn twee karaktertrekken van dit volk; het gevolg daarvan is dat er steeds een groot aantal ontevredenen zijn, die in de hoop door een wisseling van regering tot eer en fortuin te geraken, maar al te geneigd zijn tot omwentelingen. Zoo lang het slechts geldt ministeriële veranderingen, zijn die revoluties voor de welvaart des lands van weinig gewigt, de eene minister regeert ongeveer als de ander, behoudens wat strenger of minder strenge bepalingen op de drukpers, wat meer of minder vrijzinnige besluiten voor de nijverheid, wat meer of minder krachtige handhaving van de staatsgodsdienst. Maar zij die aan het bewind zijn, hechten aan die zamenspanningen gaarne een ernstiger karakter, om zich van hunne tegenstanders te ontslaan; zoo ging het ook nu.
De progessisten, die sinds lang door de moderados op zijde geschoven zijn, staken het hoofd op en vereenigden zich om den generaal Prim. De plannen hadden, naar de regering zeide, eene wijdere strekking dan eenvoudig eene omverwerping van het ministerie; de politie was bij tijds er van verwittigd: de generaal Prim werd naar Oviedo, en zijne partijgenoten naar andere provinciesteden verbannen, zoodat voor het oogenblik het gevaar weder geweken is. Als voorbode van dien maatregel, waartoe men slechts de gelegenheid scheen af te wachten, werden eenige militairen in hechtenis genomen, die men zeide te verdenken van eene zamenzwering tegen het gouvernement. Spoedig evenwel werden deze weder in vrijheid gesteld, omdat de gansche beschuldiging slechts gegrond was op eenige fanfaronades; want de Spanjaard is de echte zamenzweerder niet: hij zwetst op hetgeen hij doen zal en werkt dus zelf de maatregelen in de hand, die men ter voorkoming daarvan kan nemen. De liberale dagbladen stonden om dezelfde reden bloot aan strenge maatregelen van het gouvernement. Hunne taal was wat al te onbewimpeld, en de regering verschool zich achter het staatsbelang, om de oppositie tegen haar, als ministers, tot zwijgen te kunnen brengen.
Het geschil tusschen Spanje en Peru, dat zich aanvankelijk zoo ernstig liet aanzien, is nog wel altijd hangende, maar niemand vreest voor groote verwikkelingen. In Spanje ten minste blijft men er zeer kalm onder en laat men de beslissing aan de diplomatie over. Minder kalm is men in Zuid-Amerika, van waar men gedurig hoort van eene aansluiting der staten, van aanbiedingen tot bondgenootschap en demonstraties tegen Spanje. Onder de keerkringen werkt het bloed sneller, en zijn de hartstogten spoediger in beweging gebragt, maar ook sneller vergeten, en als de diplomatie de zaak nog een weinig aan de sleur houdt - wat voor haar zoo zware taak niet is - dan zullen weldra die krijgszuchtige ontboezemingen ophouden, en het geschil worden bijgelegd als elk ander.
De gebeurtenissen in Italie hebben geene verandering ondergaan. Sinds de kamer uiteengegaan is hoort men weinig meer van de kwestie van den Zuider-spoorweg; de leden die door het rapport der commissie uit de kamer waren gegispt, omdat zij grond hadden ge- | |
| |
geven tot de verdenking dat zij kunne betrekking van volksvertegenwoordiger misbruikt hadden tot bevordering van dien spoorweg, waarin zij aandeelhouder of bestuurder waren, hebben hun mandaat nedergelegd. In het antwoord op de kennisgeving daarvan heeft de minister van binnenlandsche zaken zich indirect verklaard tegen de conclusie der commissie, en alzoo tegen het votum der meerderheid van de kamer, die haar had aangenomen. En het volk heeft die conclusie bekrachtigd, door, met ééne uitzondering slechts, de afgetreden leden niet te herkiezen. Men voorziet daaruit bij het weder zamenkomen van de volksvertegenwoordiging een conflict met de regering, waartoe toch reeds elementen genoeg aanwezig zijn. Het kabinet schijnt evenwel niet te willen besluiten tot de ontbinding der kamer, hoe daarop ook van verschillende zijden wordt aangedrongen. Zij, die deze ontbinding voorstaan beroepen zich vooral op één argument, waarvan de kracht niet te ontkennen is. Deze kamer, zeggen zij, is het eerste Italiaansche parlement. Zij werd zamengesteld kort na de vereeniging der vroeger geheel gescheiden staten; dit had dus plaats toen allen nog geheel onder den indruk waren der eindelijke vervulling van den lang gekoesterden wensch: de eenheid van Italie. Thans is er geen belangrijk vraagstuk aanhangig: de verkiezing kan dus den zuiveren volkswil uitdrukken, en thans kan alzoo blijken of men werkelijk in die eenheid gevonden heeft wat men er zich van voorstelde, of men dus inderdaad ze voordurend verlangt. Het spreekt van zelf, dat zij die deze redenering voorstaan zeker zijn, dat de natie in dien zin hare stem zal uitbrengen; daardoor zou dan een antwoord gegeven zijn aan het onophoudelijk
verwijt der neri, dat Italie hare eenheid moede is, een verwijt, waartoe de oneenigheid tusschen de Piemontezen en Toskaners al te veel aanleiding geeft. Velen in Italie gevoelen zelf het noodlottige van dien wederkeerigen naijver, en dit heeft aanleiding gegeven dat eenige invloedrijke mannen, met Menabrea aan het hoofd, eene soort van bondgenootschap hebben gesloten, dat eene gematigd-liberale strekking zou hebben, en dat zich boven de partijen stellen zou. Daar de groote Italiaansche kwestiën in verband met het buitenland staan, zou die vereeniging zich ook regtstreeks tot de buitenlandsche mogendheden wenden. Men zegt dan ook dat namens haar Menabrea keizer Napoleon heeft bezocht, met het verzoek dat deze zijn invloed zou aanwenden om den ex-koning van Napels Rome te doen verlaten.
De fransche en oostenrijksche gezant hebben daartoe weder pogingen aangewend, en men leeft thans in het vooruitzigt dat weldra Frans van Bourbon zich naar elders zal begeven, waardoor, zoo al niet geheel en al een einde wordt gemaakt aan de rooverijen, die het koningrijk Italie verontrusten, toch de aanleiding daartoe grootendeels zal zijn weggenomen.
Tot nu toe is de voormalige koning nog altijd te. Rome en dirigeren zijne agenten de rooversbenden, die hoofdzakelijk in last hebben Italie onveilig te maken en zoo doende de regering van het nieuwe koningrijk te belemmeren en ontevredenheid bij de bevolking te verwekken. De heilige vader verleent hem des ondanks gastvrijheid: 't is waar Pius IX wordt oud en kan misschien geacht worden van die verstandhouding tusschen zijn gast en de italiaansche roovers niets te weten.
| |
| |
Pius IX wordt oud; maar hij bezit een krachtig gestel. Zijne ziekte is weder voor een tijd lang overwonnen, en te Castel-Gandolfo tracht hij weder, door rust, in het bezit zijner vroegere krachten te komen. Gedurende zijne afwezigheid heeft te Rome weder een dier schandalen plaats gehad, die te regt aan de niet-clericalen zooveel ergernis geven. Een tienjarig Israëliet is, tegen den wil zijner moeder, tot christen gemaakt, en met naïve schijnheiligheid verdedigt de roomsche geestelijkheid dien kinderroof door te beweren dat de knaap zelf verlangd had gedoopt te worden, dat hij zelf begeerig was naar de geheimenissen der katholieke Kerk en dat een kind toch ook een geweten heeft. Die stelling is de gevaarlijkste die Rome kan aanvoeren. Als een tienjarig kind een geweten heeft en het regt bezit van belijdenis te veranderen, hoeveel te meer regt heeft dan niet de volwassene! Dat regt wordt dan ook door de katholieke geestelijkheid erkend, wanneer het den overgang tot hare Kerk betreft, in het tegenovergesteld geval heeft zij het trouw en met nadruk bestreden. De kinderroof, die toen zij ten opzigte van Mortara gepleegd werd, zulk een algemeene beweging veroorzaakte, zal ook thans niet onopgemerkt voorbijgaan. Reeds heeft de fransche gezant geprotesteerd; de overige gezanten zullen niet achterblijven en, ‘al is het dan maar een jodenjongen,’ het regt van den individu doen gelden. De zaak is evenwel nog slechts in hare geboorte; een volgend overzigt zal er misschien meer over bevatten.
Wij hebben de gebeurtenissen in België voor het laatst bespaard, niet evenwel om er eene groote plaats voor in te ruimen. De ontbinding der kamer, die na den dood van den afgevaardigde Cumont volstrekt noodzakelijk was, omdat thans de partijen volkomen gelijk stonden, heeft tot den uitslag geleid die ieder er van verwachtte. De meerderheid der verkiezingen is in liberalen zin uitgevallen. Vier en zestig liberalen staan thans tegenover twee en vijftig clericalen. Eerstgenoemden zijn alzoo met zes leden versterkt, terwijl de laatsten vier leden verloren hebben. Daaronder is ook de bekende afgevaardigde Dechamps, de steller van het programma dat de clericale leden den koning aanboden, toen er, eenige maanden geleden, sprake was van hunne optreding als ministers. Nooit heeft men in België zoo veel geestdrift en hartstogt bij de stembus gezien als thans. Ieder begreep dat het een strijd was op leven en dood, dat de keuze voor deze kamer beslissen zou of België op het ingeslagen pad van intellectuele en materiële ontwikkeling zou vooruitgaan of de prooi worden van eene domme dweepzieke geestelijkheid, die er maar reeds al te veel voet heeft. Het pleit is in den eersten zin beslecht. Nu moge het waar zijn, dat de liberalen zeer ver gaan in hunne opvatting van godsdienst; het is hun te vergeven, waar zij in aanraking komen met eene geestelijkheid als die, welk in België hare eer- en baatzuchtige plannen tracht te bereiken. Zoo zij bij de verkiezingen zich wel wat sterk hebben uitgelaten, van de andere zijde was men ook verre van liefderijk of zachtmoedig gestemd. Nergens evenwel is de orde verbroken dan door de clericalen die hun wrevel lucht gaven door persoonlijke aanrandingen. Maar het groote kwaad, dat zij ongetwijfeld hun vaderland zouden berokkend hebben, indien de verkiezingen in een anderen zin waren uitgevallen, is verhoed: België kan ook
| |
| |
voortaan zijne constitutionele regten en vrijheden beschermen tegen de rampzalige heerschappij van eene domme geestelijkheid en hun aanhang.
Die overwinning door de liberalen in België behaald is eene heugelijke gebeurtenis en de gewigtigste gebeurtenis tevens, die wij in ons overzigt te vermelden hadden.
G.K.
|
|