| |
Politiek overzigt.
Pour croquer un mouton fort paisible et fort doux
Quatre roquets avaient fait alliance,
Quand, sous le faux semblant de prendre sa défense,
Au bruit de ce débat survinrent deux gros loups.
Aldus vangt de konferentie-fabel aan van den heer Viennet. Op het angstgeschreeuw van het schaap komen nu van wijd en zijd verschillende honden toeloopen. Men ziet daar een ‘lévrier à la taille élancée,’ voorts ‘een chien courant, grand chasseur de renards’ en ook
....... un chien de Sibérie
An poil épais et rude, au museau refrogné.
Des méfaits des deux loups il était indigné,
Mais une lutte domestique
Ou son poitrail avait un peu saigné
L'avait, pour le moment, rendu fort pacifique.
Om tot eene oplossing der kwestie te geraken rigten de wolven, die wel weten hoe weinig eensgezind de honden onder elkander zijn, tot het schaap de volgende woorden:
- Mon pauvre ami, c'est en vain qu'on te flatte;
De tous ces protecteurs n'attends aucun secours.
Mais nous ne sommes pas des tigres ni des ours,
Laisse-toi couper une patte,
Et le reste du corps est à toi pour toujours.
- Une patte, grand Dieu! s'écria la victime;
N'est-ce rien qu'une patte! et croyez vous ainsi
M'offrir un accord magnanime?
Te vergeefs pleit het schaap voor het behoud van zijn ligchaamsdeel. Eindelijk tracht echter ook de ‘chien courant,’ die in deze fabel eerst zoo dreigend een toon heeft aangeslagen, het schaap over te halen om toe te geven:
| |
| |
Sur cette patte, ami, je reconnais tes droits.
Par de sottes raisons l'ennemi les conteste,
Mais la nécessité nous soumet à ses lois.
Qu'est une patte, au fonds, quand tu sauves le reste?
L'oiseau n'en a que deux et n'en est pas moins leste,
Tu marcheras bien avec trois.
Het schaap is dan eindelijk geneigd om toe te geven en wil een gedeelte van den poot afstaan:
Viennent les loups, me voilà prêt;
Je leur donne jusqu'au jarret.
De ‘chien courant’ begint nu echter, terwijl Denemarken toegeeft, weder den vroegeren toon aan te slaan:
- Ils n'iront pas plus loin, goddam, ou je me fâche!
Poursuit le chien courant, qui retombe en arrêt
Et reprend ses airs de bravache.
Maar helaas, nu de ‘roquets’ zich eenmaal een gedeelte hebben zien toegezegd, willen zij en ook de wolven den geheelen poot; ‘cette patte,’ zoo beweren zij:
Cette patte n'est pas de race moutonnière,
C'est une patte de roquet
Au corps de ce mouton assez mal ajustée.
Tarteiffle! qu'a l'épaule elle soit amputée!.....
Te vergeefs roept Denemarken de hulp in van Engeland. Bij het hulpgeschrei,
Le chien courant, l'oreille plate,
Mais le frent haut comme devant,
Jette, en gagnant son lit, ces paroles au vent:
- Il a tort le mouton, de tenir à sa patte!
Mais si les loups vont jusqu' à l'omoplate!
S'ils menacent la tête! Oh! pour lors!... A ces mots,
Le ciel, la terre et leurs échos
Répondent à ce qu'il veut dire
Par un immense éclat de rire!
Snijdend epigram; doch laat ons de konferentie op meer ernstigen toon bespreken.
Waarheid, legaliteit en consequentie moeten de drie leuzen zijn eener regering. Dit waren de woorden, welke de tegenwoordige koning van Pruissen nog slechts zes jaren geleden tot het toenmalig ministerie rigtte. Hoe werden deze schoone leuzen, met zoovele andere uit die dagen, sedert door hem vergeten! Zij zullen hem echter vroeg of laat wel weder nadrukkelijk herinnerd worden, als het enthusiasme over de in Denemarken behaalde zegepralen voor meerdere kalmte zal hebben plaats gemaakt en men weder den blik op eigen toestand vestigt. Zoo zal het ook wezen met de engelsche natie tegenover hare bewindslieden. Zoodra de min of meer egoistische blijdschap over de handhaving van Engeland's neutraliteit door kalmte wordt vervangen, zal ook het grootste deel van Albion's bevolking erkennen, dat de vrede behouden werd ten koste dier drieledige leus voor regeringen: waarheid, legaliteit, consequentie. Men zal dan inzien hoe wreed een spel gespeeld is met eene zwakke natie, welke waarheid, legaliteit, consequentie verwachtte, alwaar logen, illegaliteit, inconsequentie de engelsche staatkunde kenmerkten.
Wat al sofismen, wat al oratorische kunstgrepen, wat al halsbrekende exegetische toeren hebben de heeren Russell, Palmerston, Layard en andere bewindslieden niet moeten uitdenken om eene onverdedigbare politiek te verdedigen en om te betoogen dat Engeland zich in de oogen van Europa volstrekt niet belagchelijk had gemaakt. Men gevoelde echter onder de hagelbui der pijlen van ironie en sarkasme, welke van alle kanten naar Groot-Britannië heensnorden, dat men dit alles had verdiend, ten volle verdiend. Geen hooghartig woord van graaf Russell, geen geestig gezegde van lord Palmerston kon dat gevoel wegnemen.
In de weinig luisterrijke overwinning, waarmede de hagchelijke strijd, door het
| |
| |
ministerie in het lagerhuis gevoerd, eindigde - in het hoogerhuis leed het de nederlaag - lag dan ook geenszins zoo bepaaldelijk eene goedkeuring der gevolgde politiek opgesloten. Verschillende leden toch bragten hunne stem uit ten voordeele van het ministerie ten gevolge van overwegingen, vreemd aan de hoofdkwestie. Geven wij met ruwe penseelstrepen den loop aan der gevoerde konferentie-beraadslagingen en konferentie-onderhandelingen - gelijk deze uit officiële mededeelingen blijkt - om vervolgens een zeer vlugtigen blik te werpen op de parlementsdebatten.
Nadat de engelsche regering eene konferentie had voorgesteld zonder basis - groote inconsequentie na het weigeren om deel te nemen aan het napoleontisch kongres, juist omdat het niet-aannemen van eene basis geen gunstig resultaat beloofde - en de vergadering onder hare leiding was geopend, stelde men reeds dadelijk het door Engeland zoo verdedigd traktaat van 1852 ter zijde, welke handelwijze wij reeds in ons vorig overzigt bespraken. Door hierin toe te stemmen opende de deensche regering de rij harer talrijke opofferingen en koncessiën. De duitsche mogendheden eischten voorts dat Holstein, Lauenburg en een gedeelte van Sleeswijk aan de deensche kroon zouden worden onttrokken. Ook hierin bewilligde Denemarken. Daarop werden door belanghebbende partijen voorstellen ingediend omtrent de in Sleeswijk te bepalen grensscheiding. Na eenige onderhandelingen hierover stelde nu Engeland, op vrij dreigenden toon tegen Duitschland, de Schley-linie tot grens voor. Denemarken, hetwelk steeds van de zijde der engelsche regering blijken had ontvangen dat het op haren bijstand zou kunnen rekenen, hetwelk daarom ook, door koncessie op koncessie, aan het engelsche kabinet elk voorwendsel wilde ontnemen om aan die belofte niet te voldoen, deed ook thans nogmaals eene koncessie. Het nam Engeland's voorstel aan, onder eene uitdrukkelijke verklaring echter, dat dit zijn ultimatum was. Volgens eene cirkulaire van den minister Mourad aan de deensche diplomatieke agenten in den vreemde, was de oorzaak der toetreding van de deensche regering tot het Schley-voorstel vooral gelegen in de omstandigheid dat het engelsch ministerie had verklaard tot geen nader voorstel te zullen overgaan, dan nadat Denemarken daaraan zijne adhaesie zou hebben geschonken.
Pruissen en Oostenrijk weigerden om Engeland's voorstel, hetwelk door de overige onzijdige mogendheden werd ondersteund, aan te nemen. Dit besluit werd door de duitsche mogendheden gehandhaafd; hoe dreigenden toon de ministeriële dagbladen ook aansloegen, hoe men ook sprak van vlooten met landingstroepen aan boord, welke eerstdaags naar de deensche wateren zouden vertrekken; te vergeefs! Men had nu mogen verwachten dat de engelsche regering consequent zou zijn gebleven en van de tot dusverre gevolgde gedragslijn jegens Denemarken zou zijn afgeweken. Geenszins. Engeland bragt nu nog een nader voorstel ter tafel, waaromtrent echter de deensche gevolmagtigden niet eerst waren geraadpleegd. Hierbij werd voorgeslagen om de kwestie der grensscheiding aan de uitspraak van een scheidsregter te onderwerpen.
Dat de regering te Koppenhage, na haar ultimatum, zich thans niet kon vernederen om ook nu weder dit voorstel der Engelsche regering, gedaan in
| |
| |
strijd met hare vroegere verklaring, aan te nemen, was natuurlijk. Ook Pruissen en Oostenrijk weigerden tot Engeland's voorstel toe te treden, tenzij hun - en dit kenschetst geheel de houding, welke de heeren von Bismarck en von Rechberg tegenover Engeland durfden aannemen - tenzij hun de bevoegdheid werd gelaten om zich niet aan de uitspraak des aan te wijzen scheidsregters te onderwerpen.
Hierop ging de konferentie op Zaturdag 26 junij uiteen.
Het gevolg daarvan was dat men gedurende de eerstvolgende junij-dagen allerwege de dagbladen ter hand nam om te vernemen met hoe groot een aantal landingstroepen de Engelsche vloot naar de deensche wateren onder zeil was gegaan. Die vloot bleef echter rustig in de haven. Men vond alleen in de dagbladen opgeteekend dat de batterijen van den allerchristelijksten koning van Pruissen op zondag morgen het vuur tegen de deensche verdedigingswerken op het eiland Alsen hadden heropend, en dat men aldaar weldra een aanval der pruissische troepen verwachtte.
En op welke wijze trachtte men nu in het parlement de allertreurigste positie der engelsche regering en de inconsequente politiek, in de deensch-duitsche verwikkelingen gevolgd, te verdedigen? - Engeland kon zonder bondgenooten geen oorlog voeren tegen Duitschland, terwijl er elk oogenblik verwikkelingen met de Vereenigde Staten konden ontstaan en in Indië of China Engeland's krijgsmagt misschien weldra geroepen kon worden om dienst te bewijzen. Engeland kon geen oorlog ter zee aanvangen tegen duitsche legers op deensch grondgebied, zoodat men dan zijne aanvallen zou moeten rigten tegen de kwetsbare punten van Oostenrijk in het zuiden en alzoo Europa in vuur en vlam zetten. Engeland kon geen oorlog voeren ten gunste van Denemarken, omdat deze mogendheid in de laatste konferentie-vergadering Engeland's voorstel, om de kwestie der grensscheiding door een scheidsregter te doen beslissen, had verworpen.
Met uitzondering van dit laatste argument, leggen de overige al zeer weinig gewigt in de schaal. Bovendien zijn zij met elkander in strijd. Is het laatste waar, dan doen de eerste niets ter zake. Zijn de eerstgenoemde argumenten juist, dan is het laatste noodeloos. Maar bovendien, men had dit alles vóór de konferentie kunnen en moeten overwegen. Op bondgenooten kon Engeland, dit wist men reeds te voren, niet vertrouwen. Men behoefde toch waarlijk de politieke talenten van een Palmerston of een Russell niet te bezitten om te kunnen begrijpen dat de russische regering geen oorlog zou voeren tegen haren eenigen bondgenoot in de poolsche verwikkelingen. Men wist te Londen, weinige maanden geleden, even goed als thans, dat de houding, welke Engeland in de poolsche kwestie tegen Frankrijk had aangenomen, en de weigering om tot het Napoleontisch November-voorstel toe te treden, te Parijs niet zoo spoedig zouden vergeten worden. Het Engelsch ministerie kon eindelijk evenzeer begrijpen dat ook Zweden, met het oog op de mogelijkheid dat uit deze verwikkelingen eene scandinavische unie zou geboren worden, evenmin tegen het magtig Duitschland ten gunste van Denemarken zou willen ten strijde trekken.
| |
| |
Vloeide derhalve uit den toestand des oogenbliks voort dat Engeland geïsoleerd was, dat het bovendien, met het oog op Europa, Amerika, China, Indië en andere streken des aardbols, geen oorlog kon voeren, dan had het engelsch ministerie geene staatkunde moeten volgen, waarvan de consequentie oorlog was.
Wat nu het straks uitgezonderd argument betreft, waarbij men later nog voegde dat Denemarken sedert 1851 en 1852 zijne verpligtingen jegens Duitschland niet behoorlijk had vervuld, ook dit was al zeer weinig afdoende. Het laatste was immers aan Engeland niet onbekend, terwijl het de konferentie bijeen riep. Een wel te verklaren streven was het geweest der regering te Koppenhage om de hertogdommen deensch te maken, even als de Nederlandsche regering gedurende de vereeniging met België pogingen aanwendde om de zuidelijke provinciën Nederlandsch te doen worden. Dat nu deze handelwijze van Denemarken op 26 junij geene reden kon opleveren om, na allerlei bepaalde en onbepaalde toezeggingen van bescherming, toch eindelijk die natie aan haar lot over te laten, zal wel geen opzettelijk betoog behoeven. Ook het argument, dat men te Koppenhage de hulp van Engeland had verbeurd door de niet-aanneming van het voorstel om de kwestie der grensscheiding door een scheidsregter te doen beslissen, mist allen redelijken grond. Na al de door Denemarken gedane opofferingen, na het daarop gesteld ultimatum, na de verklaring der Engelsche regering te dien opzigte, zou eene toetreding tot het engelsche voorstel te groot eene vernedering voor de deensche natie geweest zijn.
Al de argumenten, welke het engelsche ministerie ten gunste der handhaving van Engeland's neutraliteit aanvoerde, werden dan ook door de oppositie in het parlement wederlegd. Op heftigen of gematigden toon, maar altijd op zegevierende wijze, werd door lord Derby en zijne geestverwanten in het hoogerhuis, in het lagerhuis door den heer Disraeli en zijne politieke vrienden, betoogd, dat Engeland thans het voorwerp van Europa's bespotting was, omdat de vroegere houding jegens Denemarken en de bedreigingen tegen Duitschland, in het belang van de eer en den invloed der regering in Europa, eene geheel andere politieke gedragslijn noodzakelijk maakten, dan de thans gevolgde. Als bewijs nog voor het straks aangevoerde: dat de Engelsche bewindslieden tot de ellendigste exegetische kunstgrepen hun toevlugt moesten nemen, zij het volgende niet onvermeld gelaten. De oppositie herinnerde de regering aan de woorden, door lord Palmerston eenigen tijd geleden in het parlement geuit: indien Denemarken mogt worden aangevallen, dan zal het niet aan eigene krachten worden overgelaten! De heer Layard beweerde dat deze woorden slechts betrekking hadden gehad op zekere eventuële gebeurtenissen.
Op waardige wijze werd vooral door lord Palmerston eene redevoering ter verdediging der fanfaronnade-politiek besloten met de verklaring dat, indien Koppenhage mogt worden aangevallen of koning Christiaan krijgsgevangen gemaakt, de regering nader zou overwegen wat haar te doen stond...... De heer Viennet sprak waarheid:
Le ciel, la terre et leurs échos
Répondent à ce qu'il veut dire
Par un immense éclat de rire!
| |
| |
Wij zeiden reeds hiervoren dat de regering in het lagerhuis de overwinning behaalde. Het voorgesteld votum van afkeuring werd verworpen met 313 tegen 295 stemmen en de ministeriële dagbladen beweerden - ditmaal teregt - dat de nederlaag in het hoogerhuis, met 168 tegen 177 stemmen geleden, bij de beoordeeling der positie van het kabinet weinig gewigt in de schaal legde. Wij merkten reeds op, dat deze overwinning van het engelsche ministerie aan bijomstandigheden moet worden toegeschreven. Het bleek toch reeds gedurende de debatten, dat verschillende leden der oppositie het kabinet niet door een votum van wantrouwen wilden doen vallen, al keurden zij de gevolgde politiek af, omdat een ander ministerie op dit oogenblik toch niet anders zou kunnen handelen als het kabinet Palmerston-Russell. Want daarin stemmen de meeste engelsche staatslieden overeen dat het belang des vaderlands den vrede dringend eischt, terwijl bovendien een oorlog met Duitschland, volgens sommigen, voor Engeland zou gelijk staan met een politieken zelfmoord. Moge er nu en dan eens eene tijdelijke spanning heerschen tusschen Britannië en Duitschland, moge men een engelsch minister onlangs zelfs hebben hooren betuigen dat men geene waarde kan hechten aan de plegtigste verklaringen van Oostenrijk en Pruissen - woorden, welke tusschen gentlemen geuit, bloedige satisfaktie zouden eischen - toch bestaat er eene soort van natuurlijk bondgenootschap, hetwelk bij sommige hoogst belangrijke aangelegenheden eertijds op den voorgrond getreden is.
Niet alleen dit buitengewoon bondgenootschap, maar ook de meer bekende kombinatiën scheen men in de laatste jaren als vergeten te zijn. Terwijl Oostenrijk Rusland alleen liet strijden in het oosten, zond de russische regering geen hulp aan Oostenrijk in den italiaanschen oorlog en erkende zelfs het koningrijk Italië. Oostenrijk beantwoordde deze houding door het zenden van vrij dreigende nota's gedurende de poolsche verwikkelingen. Frankrijk wachtte te vergeefs op de medewerking van Engeland in den poolschen opstand, ontving een weigerend antwoord op het kongres-voorstel en liet wederkeerig Engeland alleen in de deensch-duitsche verwikkelingen.
Vreemd klonken derhalve de mededeelingen van The Morning Post omtrent bestaande plannen tot herstel der alliantie tusschen Oostenrijk, Pruissen en Rusland. Naauwelijks waren intusschen deze tot dusverre geheim gebleven plannen den volke bekend gemaakt of de drie regeringen verklaarden deze mededeelingen voor loutere verzinsels. De groote en koortsachtige ijver, waarmede men te Berlijn en te Weenen de door het engelsch dagblad medegedeelde depèches valsch hoorde verklaren, deed aan deze verklaringen echter weinig geloof hechten. Later bleek voorts dat dit ook met de fransche en engelsche regeringen het geval was, terwijl bovendien de zamenkomsten der drie souvereinen op duitsche badplaatsen en hun aller belangen dergelijke alliantie geenszins onwaarschijnlijk maakten. Een blik op Polen, Venetië en de hertogdommen kon hun daartoe gegronde redenen hebben opgeleverd.
Naauwelijks was dergelijk verbond als bestaande of aanstaande beschouwd door de publieke opinie in Engeland en Frankrijk, of sommige engelsche dagbladen begonnen aan te dringen op het herstel der
| |
| |
fransch-engelsche alliantie, terwijl weldra ook de dagbladpers, welke te Parijs onder den invloed der regering staat, den scherpen toon tegen Engeland van weinige dagen geleden, voor meer liefelijken deed plaats maken. Ziet men in dit alles reeds verschijnselen van een herstel der ‘entente cordiale’? men vergete niet dat Frankrijk eenig voordeel zal moeten zien in dergelijk verbond, hetwelk door Duitschland als eene min of meer vijandige daad kan worden beschouwd. Behalve het vooruitzigt op de Rijngrenzen, zou misschien de hoop om eene scandinavische unie zamen te stellen, Napoleon tot dergelijk verbond kunnen doen overgaan. Of Engeland echter zal medewerken om een tweede Italië in het noorden tot stand te brengen, valt te betwijfelen. Intusschen tracht het engelsch ministerie door beleefdheidsbetuigingen, waarvoor keizer Napoleon niet ongevoelig is, tot eenige meerdere toenadering te geraken Zoo hadden naauwelijks de fransche regeringsdagbladen beweerd, dat de opstand in Algiers geheel gedempt was, of Engeland liet den franschen keizer daarmede geluk wenschen. Zelfs in het bezoek van koning Leopold, den Nestor der europesche vorsten, aan keizer Napoleon te Vichy, zien velen eene poging der engelsche regering tot herstel der vroegere ‘entente cordiale.’ Een groote hinderpaal voor den franschen keizer tot het maken van belangrijke kombinatiën is overigens weggenomen door de tijdelijke oplossing der mexikaansche kwestie. Keizer Maximiliaan is in zijne hoofdstad aangekomen en heeft, gelijk bij dergelijke gelegenheden de gewoonte is, zijn manifest tot de natie gerigt.
Wij zagen reeds dat verschillende mogendheden met elkander onderhandelen. Ook Denemarken heeft onderhandelingen met den vijand geopend en deze mogendheid onderhandelt zeker wel het ijverigst. Voor haar toch bestaat periculum in mora. Sedert de vijandelijkheden, na het uiteengaan der konferentie, werden hervat, is Alsen door de geallieerde mogendheden bemagtigd, rukken zij in Jutland steeds noordwaarts voort en namen zij talrijke maatregelen om van de Jutlandsche kust naar het eiland Funen over te steken. De deensche vorst begreep derhalve dat, wilde men niet langzamerhand geheel het koningrijk in 's vijands handen zien vallen, zoo spoedig mogelijk een vrede gesloten moest worden. Koning Christiaan heeft daarom met een nieuw ministerie, waarin de bekende staatslieden Bluhme, Moltke en de Quaade zitting hebben genomen, eene meer vredelievende staatkunde willen volgen en onderhandelingen met Oostenrijk en Pruissen geopend. Het eerste gevolg daarvan is reeds geweest het sluiten van eene wapenschorsing tot 30 Julij, terwijl de nadere vredesonderhandelingen te Weenen zijn aangevangen.
Wij zien in deze laatste handelwijze der regering te Koppenhage een nieuwen grond voor onze hiervoren toegelichte bewering dat Engeland tot in de laatste fase der konferentie-onderhandelingen, aan Denemarken hulp en bescherming heeft toegezegd. Dat toch de deensche regering thans bij het sluiten van den vrede nog minder gunstige voorwaarden zal kunnen erlangen dan vroeger, is wel waarschijnlijk. Had men nu te Koppenhage niet tot in de laatste oogenblikken redenen gehad om op Engeland's bijstand te vertrouwen, dan had men toch eer de kleine strook lands, den twistappel op de laatste konferentievergaderingen, ten offer gebragt, in plaats van de be- | |
| |
magtiging van geheel Jutland en het eiland Alsen af te wachten, en zich dan verpligt te zien om nog minder gunstige vredesvoorwaarden aan te nemen.
Waarin deze voorwaarden zullen bestaan ligt intusschen nog in het duister, en ook de vredesvoorstellen, welke door den jongsten broeder des deenschen konings naar Berlijn werden overgebragt, bleven tot dusverre geheim. Op het veld der gissingen en bespiegelingen te dien opzigte willen wij ons hier niet begeven.
De duitsche bondsvergadering te Frankfort heeft in den laatsten tijd weinig teekenen van leven gegeven. Terwijl Oostenrijk en Pruissen handelen, verzendt zij nu en dan eens een ingekomen voorstel naar de kommissie voor de holsteinsche aangelegenheden. Onlangs heeft de bondsvergadering echter weder een besluit genomen, hetwelk in Duitschland de aandacht trok. Zij heeft namelijk den groothertog van Oldenburg als pretendent op de kroon van Sleeswijk-Holstein uitgenoodigd om nader de gronden op te geven en toe te lichten, waarop zijne aanspraken rusten. Het centraal Schleswig Holstein Verein vond hierin aanleiding om ook weder iets van zich te doen hooren. Het zond een manifest aan de bondsvergadering, waarin het verklaarde ‘te verwachten en te eischen dat de duitsche regeringen, getrouw aan hare heilige verpligtingen, zoo spoedig mogelijk den hertog Frederik van Augustenburg als soeverein der hertogdommen zouden erkennen en hem in staat stellen om de teugels van het bewind te aanvaarden.’ Als ware het om de aanhangers van prins Frederik voorloopig gerust te stellen, hebben Oostenrijk en Pruissen in de bondsvergadering het voorstel ingediend om het verzoek, aan den groothertog van Oldenburg gedaan, ook tot prins Frederik van Augustenburg te rigten. De beslissing hieromtrent is uitgesteld, daar men oppositie verwachtte van die leden, welke de aanspraken van dezen pretendent aan de uitspraak van een Austrägalgericht willen onderwerpen.
Alvorens ons oog naar andere streken dan de duitsche te rigten, hebben wij hieromtrent nog het overlijden op te teekenen van den algemeen geachten vorst van Wurtemberg. Koning Wilhelm I overleed te Stuttgart op 26 Junij en werd door zijn oudsten zoon prins Karel Frederik Alexander opgevolgd.
Onder de staten, welke behalve Duitschland gedurende de afgeloopene maand de aandacht tot zich trekken, behoorde vooral België. Zonderlinger schouwspel toch leverde de kamer van afgevaardigden bij onze naburen, dan ooit te voren. Op zeker oogenblik verklaarde de oppositiepartij dat zij niet meer ter vergadering wilde verschijnen en handelde ook alzoo.
Laat ons zien onder welke omstandigheden dit allerzonderlingst incident plaats greep. Te midden der diskussiën over de budgetten had de heer Orts een wetsvoorstel ingediend om het aantal leden der kamer van afgevaardigden met zes en dat van het senaat met vier te vermeerderen. Dit voorstel was gegrond op artt. 49 en 54 der konstitutie, welke luiden: ‘La loi électorale fixe le nombre des députés d'après la population; ce nombre ne peut excéder la proportion d'un député sur 40.000 habitans.’ Art. 54: ‘Le Sénat se compose d'un nombre de membres égal à la moitié des députés de l'autre Chambre.’ De argumentatie van den heer Orts bij de toelichting van zijn voorstel was deze: volgens de bevolkingslijsten door de ge- | |
| |
deputeerde staten aan de provinciale raden toegezonden, is de bevolking vermeerderd en dat wel op zoodanige wijze dat 254.095 zielen niet vertegenwoordigd worden gelijk zulks door de wet wordt bepaald. Het aantal leden der kamer van afgevaardigden en van den senaat moet derhalve met het oog op dit aantal zielen vermeerderd worden in verhouding van 1 op de 40.000 zielen voor het eerstgenoemd staatsligchaam en 1 op de 80.000 zielen voor laatstgenoemd. De keuze dier nieuwe leden wilde voorts de voorsteller opdragen aan het arrondissement, alwaar de belangrijkste vermeerdering van bevolking was waar te nemen geweest.
Met het oog op dit voorstel is zelfs door onpartijdige beoordeelaars gewezen op het zonderlinge dat de heer Orts zijne ontdekking dat het aantal leden der kamer buiten verhouding was geraakt tot de bevolking, juist nu had gedaan. Men beweerde dat men liever den koninklijken weg had moeten bewandelen en de kamer ontbinden. Zij, die aldus spreken, vergeten waarschijnlijk dat de heer Orts uitdrukkelijk verklaarde dat hij zijn voorstel juist ‘met het oog op de aanstaande verkiezingen’ deed, waarbij de natie dan het aantal vertegenwoordigers zou kunnen kiezen, waartoe haar bij de konstitutie de bevoegdheid was geschonken.
Na de toelichting van den heer Orts in de vergadering van 29 Junij, ging men in de kamer van afgevaardigden zeer rustig voort met de behandeling der aan de orde zijnde begrooting van openbare werken. Men meende dat deze even als die van andere departementen zou worden aangenomen, toen in de volgende vergadering de heer Dumortier kwam verklaren dat de regterzijde na het votum van 18 Junij den loop van zaken niet had trachten te belemmeren, en de budgetten had aangenomen. Dit wist men; de verklaring diende dan ook slechts als overgang tot deze: dat de regterzijde ook op dezelfde wijze ten opzigte der thans aan de orde zijnde begrooting zou handelen, maar voorwaardelijk. Dit zou afhangen van de houding, welke het ministerie ten opzigte van het wetsvoorstel van den heer Orts zou aannemen. De regterzijde vreesde wel geene vermeerdering van het aantal leden der Kamer, maar ‘une telle loi doit être précédée d'un recensement général, et il convient qu'elle parte de l'initiative d'un pouvoir responsable.’ Noch het een, noch het ander had hier plaats gehad en het voorstel was aan partijbelang zijn oorsprong verschuldigd.
De minister van buitenlandsche zaken, Rogier, verklaarde hierop dat het kabinet het wetsvoorstel van den heer Orts zou ondersteunen. De houding der regterzijde - zoo ging de minister voort - bevreemdt ons ten zeerste. In den laatsten tijd verklaarde zij gedurig de uitspraak der algemeene opinie met vertrouwen te gemoet te zien en thans verzet zij zich tegen een wetsvoorstel, hetwelk geen ander doel heeft dan om te bewerken dat die algemeene opinie zich nog krachtiger kan uitspreken. Nu legde de heer Dumortier de verklaring af dat de leden der regterzijde niet meer ter vergadering zouden komen, terwijl hij met theatrale emphase daarbij voegde: ‘Nous laisserons retomber sur vos têtes la responsabilité de votre loi de parti!’ Zonderlinge argumentatie! waarom den strijd ontweken, terwijl er zeer veel waarschijnlijkheid bestond dat de regterzijde de zegepraal zou behalen?
| |
| |
Op de verklaring van den heer Dumortier volgde eene weinig parlementaire scène, waarbij men elkander geene verwijtingen bespaarde. De anders zoo heftige afgevaardigde Bara drong eindelijk bij de regterzijde aan om niet ab irato een besluit te nemen, terwijl bovendien de minister van finantiën, ‘uit naam der regering’ betuigde dat het wetsvoorstel van den heer Orts, indien het tot wet mogt verheven worden, niet onmiddellijk in werking zou gebragt worden, maar onafscheidelijk verbonden zou wezen aan eene ontbinding der Kamer. De heer Bara maakte daarop van zijn geuit gevoelen omtrent de wenschelijkheid van het uitstellen der verdere debatten tot eene volgende vergadering, een voorstel, hetwelk werd aangenomen, terwijl intusschen nog slechts een tiental leden der regterzijde in de vergaderzaal was gebleven.
Verscheidene dagen hield men daarop vergadering, maar telkens was geen genoegzaam aantal leden tegenwoordig om besluiten te kunnen nemen, daar geen enkel lid der regterzijde verscheen. Het overlijden van den heer Cumont maakte eindelijk het aantal 59 voor de leden der linkerzijde onbereikbaar en weinige dagen later volgde nu het koninklijk besluit, waarbij de Kamer van afgevaardigden ontbonden werd verklaard. Daar de houding der regterzijde in den lande groote ergernis aan velen heeft veroorzaakt, zijn de gunstige kansen der vrijzinnige partij in België bij den aanstaanden verkiezingsstrijd zeer vele. Van schending der konstitutie te spreken en terzelfder tijd te weigeren om de kiezers in de kamer van afgevaardigden te vertegenwoordigen klinkt dan ook vrij zonderling en wij zien met verlangen de verdediging dier handelwijze te gemoet en het manifest, hetwelk de regterzijde - gelijk de klerikale dagbladen beweren - tot de natie zal rigten. Zij zal in dergelijk dokument, zoo het ooit ter wereld wordt ingezonden, natuurlijk de handelwijze en het voorstel van den heer Orts als eene acte de parti en bovendien als eene schending der konstitutie beschouwen, maar al kon men dit alles toegeven, dan was dit in allen gevalle nog geene reden om niet ter vergadering te verschijnen: het wetsvoorstel had moeten behandeld worden en de regterzijde had aan de debatten moeten deel nemen.
Na het belangrijkste te hebben opgeteekend van hetgeen Europa in de afgeloopene maand aanbood, moeten wij nog onzen blik vestigen op de amerikaansche aangelegenheden. Sedert zelfs Europa deel begint uit te maken van het uitgestrekt oorlogstooneel en de kanonschoten van gefedereerden en gekonfedereerden tot voor Cherburg worden gehoord, trekt de oorlog tusschen de regeringen van Washington en Richmond nog meer de aandacht dan vroeger. In de laatste dagen van Junij had in het kanaal eene vijandelijke ontmoeting plaats tusschen de Kearsarge, eene stoomkorvet der Vereenigde Staten, en de Alabama, een berucht geworden kaperschip der gekonfedereerden, waarin dit laatste vaartuig de nederlaag leed en, na een twintigtal schoten in den romp te hebben ontvangen, zonk. Een aantal manschappen en ook de kaperkapitein Semmes, die daardoor waarschijnlijk in dubbelen zin den dood ontkwam, werden echter door een engelsch vaartuig gered en op engelschen bodem aan wal gebragt. Ook door de Kearsarge werden
| |
| |
eenige schepelingen der Alabama ingenomen en te Cherburg in handen gesteld der fransche autoriteiten.
Verschillende fransche dagbladen gaven blijk van groote sympathie aan de bemanning der Alabama en zelfs te Southampton vielen aan den kapitein Semmes allerlei eerbewijzingen van wege de bevolking ten deel. De sympathie der fransche dagbladen moet worden toegeschreven aan de omstandigheid dat vele daarvan de partij der Zuidelijken hebben gekozen, terwijl de sympathie van een deel der bevolking te Southampton eene verklaring vindt in het verschijnsel dat men onwillekeurig medelijden koestert voor den overwonnene. Bovendien vergete men niet dat over een kaperkapitein zelfs in onze dagen nog zekere romantische kleur verspreid ligt. Ons komt het echter voor dat het meer dan tijd werd om aan de onwettige handelingen der Alabama paal en perk te stellen, welke, in strijd met de aangenomene volkenregterlijke beginselen ter kaapvaart uitgerust, reeds zoo talrijke weerlooze koopvaarders heeft vernield en verbrand, waarvan de bemanning niet zelden aan boord van het kaperschip in ketenen schijnt geklonken te zijn. Daar zich thans verschillende oorlogsbodems der Vereenigde Staten en der ‘rebellen’ in de europesche wateren bevinden, mag men meerdere zeegevechten, als tusschen de Kearsarge en de Alabama plaats had, te gemoet zien.
De mededeelingen, welke omtrent den toestand der strijdende partijen op het belangrijkst punt van het amerikaansch oorlogstooneel - in de omstreken van Richmond - worden aangebragt, luiden minder gunstig voor den opperbevelhebber der gefedereerden, dan tot dusverre het geval was. Een mislukte aanval op de positiën van den generaal Lee en eene vergeefsche poging om eenige verdedigingswerken van Richmond te bemagtigen, schijnen den generaal Grant te hebben doen besluiten om de stad, voorloopig althans, slechts te isoleren. Intusschen heeft de generaal Lee, door een gedeelte van zijn leger in de rigting van Washington te doen oprukken, schrik en verbijstering willen veroorzaken onder de bewindslieden der Vereenigde Staten om hen alzoo tot het terugroepen van den generaal Grant te doen besluiten. Ofschoon nu uit deze expeditie nog geen dadelijk gevaar voor Washington voortvloeit en de generaal Grant wel niet tot verdediging der hoofdstad zal worden teruggeroepen, begint men toch te betwijfelen of de krijgsoperatiën tegen Richmond tot eenig gunstig resultaat zullen leiden. Veel meer blijven ook wij het herstel des vredes verwachten van den toestand van uitputting en het verlangen naar het einde des oorlogs, welke zich in beide vijandelijke kampen meer en meer beginnen te openbaren. Bij het naderen der verkiezingen voor een president begint de partij des vredes een vrij krachtigen toon aan te slaan en zelfs van de vroeger zoo oorlogzuchtige dagbladen te Washington dringen sommige openlijk op het sluiten van den vrede aan. Wat in dezen stand van zaken nog altijd het meest te vreezen blijft, is, naar onze meening, eene fransch-engelsche interventie. Met ingenomenheid teekenen wij dan ook op dat Lord Palmerston, in zijn antwoord aan eene deputatie der vereeniging tot herstel des vredes in Amerika, heeft verklaard dat het thans niet het juiste oogenblik zou wezen om mediatie-voor- | |
| |
stellen te doen. ‘Mogt er intusschen in het vervolg een
redelijke grond ontstaan om te gelooven dat dergelijke voorstellen in Amerika wèl zouden ontvangen worden, dan zou de regering van hare majesteit zich gelukkig achten om...... Treurige klausule, welke misschien juist op het oogenblik dat de vrede nabij is, tot eene interventie leiden zal, geenszins in het belang des vredes.
Eindelijk nog een woord over de verwikkelingen tusschen Spanje en Peru. De spaansche voorstelling dezer kwestie vinden wij in eene circulaire van den minister van buitenlandsche zaken te Madrid aan de diplomatieke agenten van Spanje in den vreemde. De aanleiding der verwikkelingen moet gezocht worden in den aanval van eenige roovers op eene te Talambo gevestigde kolonie van Spanjaarden, waarbij een kolonist gedood en verschillende anderen gekwetst werden. In zijne cirkulaire begint de heer Pacheco met te erkennen dat de peruaansche regering voor het voorgevallene niet verantwoordelijk was, maar dat de billijkheid en regtvaardigheid eene enquête en het straffen der schuldigen vorderden. Om dit aan de peruaansche regering te betoogen zond de toenmalige spaansche minister, don Lorenzo Arrazola, een gemagtigde naar Lima en ofschoon er tusschen beide staten geene diplomatieke betrekking bestond, meende de minister daarin geen hinderpaal te zien. De heer de Salazar y Alazarredo werd derhalve als speciaal kommissaris der spaansche regering naar Peru gezonden, uit welken titel bleek dat zijn last zich alleen tot het hiervoren bedoeld feit bepaalde. De peruaansche regering wilde echter slechts in onderhandeling met hem treden als ‘konfidentieel agent,’ maar in geene andere hoedanigheid. Het gevolg hiervan was dat de heer de Salazar in overleg met den admiraal Penson, bevelhebber van het spaansch eskader in de peruaansche wateren, de Cincha-eilanden in bezit nam. Deze handelwijze wordt in de cirkulaire van den heer Pacheco zeer afgekeurd, doch men zal deze eilanden niettemin in bezit houden om een ‘waarborg’ te hebben - het is weder de geschiedenis van Sleeswijk - dat Peru zijne verpligtingen zal nakomen. Dit laatste te meer wegens de geweldadigheden tegen den heer de Salazar op zijne reis van Callao naar Aspinwall gepleegd, waarvan - de heer Pacheco erkent het in zijne cirkulaire - de peruaansche regering wel niet beschuldigd wordt,
maar waaromtrent zij toch aan Spanje hare onschuld moet verzekeren. Behalve deze laatste verklaring, met toezegging dat de bedrijvers dier feiten voor zooverre zulks mogelijk is, zullen gestraft worden, eischt voorts de spaansche regering dat Peru zich geneigd betoone om met een kommissaris te onderhandelen, belast met dezelfde zending, vroeger aan den heer de Salazar opgedragen.
Wij zullen deze zonderlinge memorie des ministers Pacheco niet verder bespreken: het is weder de oude, overoude geschiedenis, die toch immer nieuw blijft, de geschiedenis van den wolf en het lam.
Of Peru aan Spanje's eischen zal voldoen, bleek tot dusverre niet.
Middelburg, 20 Julij.
W.A. van Hoek.
|
|