| |
Politiek overzigt.
Voor zoover ons de beraadslagingen der londensche konferentie bekend zijn geworden, kwamen zij ons zeer merkwaardig voor. Zij hebben namelijk geleid tot het ter zijde stellen van het ‘au nom de la très-sainte et indivisible Trinité’ gesloten traktaat van 1852. De vertegenwoordigers van Oostenrijk en Pruissen hadden reeds dadelijk beweerd dat de uitbarsting des oorlogs het traktaat had doen vervallen en de heer von Beust verklaarde eenvoudig dat de duitsche Bond nooit tot dit traktaat was toegetreden. Engeland en Rusland zullen echter wel op de handhaving van het traktaat van Londen hebben aangedrongen, terwijl
| |
| |
toch in Engeland, vooral gedurende de laatste maanden, het thema van Denemarken's integriteit door ministers, staatslieden en dagbladen op allerlei wijze gevarieerd werd. Dit is echter te vergeefs geweest, daar de engelsche regering geenszins geneigd was om het traktaat met het zwaard te handhaven. Bedriegen wij ons niet, dan zal Engelands handelwijze ten opzigte der in 1852 met Rusland, Oostenrijk, Pruissen, Frankrijk en Zweden gesloten overeenkomst, op den staatkundigen toestand van ons werelddeel een zeer ongunstigen invloed uitoefenen. Zullen goede trouw en beginselen op volkenregtelijk gebied niet tot ijdele klanken worden verlaagd door eene staatkunde als die, welke de engelsche regering op de konferentie heeft gevolgd? Welken grond zal men voortaan hebben om waarde te hechten aan de heiligste traktaten tusschen de bestuurders van natiën gesloten, als een von Bismarck of andere leerlingen van een Napoleon III straffeloos die traktaten kunnen verscheuren voor het oog van het daarin nederig berustend Europa? Moet dan voortaan alle moraliteit van het diplomatiek gebied verbannen worden? - Treurige bladzijden in het blue-book zullen het wezen, waarin de officiële beraadslagingen der konferentie worden opgenomen. Tot dusverre toch moeten wij ons met niet-officiële berigten vergenoegen. Deze laatste zullen echter met de officiële mededeelingen omtrent bovenbedoeld punt wel niet in strijd worden bevonden. Wij betwijfelen intusschen geenszins dat lord Palmerston de handelwijze der engelsche regering ten opzigte van het londensche traktaat, in het parlement - even als in 1807 het bombardement van Kopenhagen - zeer goed zal weten te verdedigen. Zoo kan hij betoogen dat men hier in het geval verkeerde waarin de handhaving van het traktaat onregtvaardig en onbillijk zou geweest zijn. Zoo kan hij betoogen dat Denemarken zelf heeft toegestemd in de niet-handhaving van het traktaat, en immers: beneficium non obtruditur; maar hoeveel
pressie heeft de engelsche regering niet uitgeoefend om Denemarken tot die toestemming te doen besluiten? Of de regering bij die gelegenheid echter ook eene oplossing der kwestie zal kunnen mededeelen is nog hoogst onzeker. Nadat Denemarken en Duitschland den termijn van wapenschorsing tot 26 Junij hadden verlengd, is men thans steeds bezig met het onderhandelen over eene grenslijn in Sleeswijk. Al het land ten noorden zou bij de deensche monarchie worden ingelijfd, terwijl het sleeswijksch grondgebied ten zuiden dezer demarcatielijn met Holstein vereenigd een afzonderlijk vorstendom zou vormen.
Bij het eerste voorstel van Oostenrijk en Pruissen omtrent de grensscheiding werd deze lijn getrokken van Apenrade naar Tondern, waardoor aan het nieuwe vorstendom meer dan twee derde gedeelte van Sleeswijk zou worden toebedeeld. Dit voorstel werd later in zooverre gewijzigd dat men de grenslijn wilde trekken van Flensburg naar Tondern. De onzijdige mogendheden stellen daarentegen voor - het voorstel is van Engeland afkomstig - om de Schlei als grensscheiding aan te nemen, waarin Denemarken bereid is toe te stemmen.
De pruissische regering heeft bij de hierover gevoerde onderhandelingen de napoleontische theorie van het suffrage universel willen toepassen en de uitspraak overlaten aan de bevolkingen zelve. De onzijdige mogendheden verwierpen echter
| |
| |
dit voorstel, terwijl de fransche gevolmagtigde daaromtrent het stilzwijgen bewaarde. In de laatste dagen werden overigens de konferentie-vergaderingen telkens verdaagd, hetgeen tot allerlei oorlogzuchtige geruchten aanleiding gaf.
De rol, welke te midden van al deze onderhandelingen en konferentie-debatten door de duitsche, deensche, engelsche en fransche regerings-dagbladen werd gespeeld, was geheel in overeenstemming met de houding dier mogendheden aan de groene tafel in Downing-Street. De duitsche dagbladpers verdedigt op heftige wijze de grenslijn in Sleeswijk, welke door Oostenrijk en Pruissen is voorgesteld, en beweert op hoogen toon tot geene verdere ‘koncessiën’ te willen overgaan. Ook de deensche dagbladen geven eene afspiegeling van de oorlogzuchtige stemming te Kopenhagen en dringen aan op eene hervatting des oorlogs, als men Denemarken zou willen dwingen om een grooter gedeelte van zijn grondgebied af te staan, dan waartoe het zich thans reeds geneigd heeft betoond. De engelsche dagbladen schilderen den toestand van het oogenblik af met zeer sombere kleuren, en dreigen met vloten en legers, waarover men zich te Berlijn regt vrolijk maakt. De heer von Bismarck drijft den spot met het engelsche intimidatie-systeem, omdat hij zich verzekerd meent te kunnen houden dat Engeland zonder Frankrijk geen oorlog tegen Duitschland zal gaan voeren. Frankrijk nu blijft steeds volharden in zijne vredelievende politiek. Mogt de engelsche regering reden hebben om gewapend tusschen beide te komen in het deensch-duitsch geschil, dan zal de fransche regering de strengste onzijdigheid handhaven.
Terwijl Engeland alle mogelijke pogingen in het werk stelt om eene vredelievende oplossing der kwestie te doen plaats hebben, heeft Rusland onlangs eene diplomatieke handeling verrigt, waarvan zoowel de oorzaak als de mogelijke gevolgen tot dusverre slechts het onderwerp van gissingen kunnen uitmaken. Keizer Alexander heeft namelijk afstand gedaan van zijne regten op Holstein-Gottorp, ten gunste van den groothertog van Oldenburg. Met het oog op de ongenade waarin de majoor-pretendent op de Sleeswijk-Holsteinsche kroon bij de pruissische regering voor het oogenblik gevallen is, zou deze afstand nog aanleiding kunnen geven tot nieuwe verwikkelingen. Men vergete toch niet dat de thans aan het bestuur zijnde pruissische ministers nu en dan wel eens pogingen hebben aangewend om aan de Jade in Oldenburg maritieme etablissementen aan te leggen. Misschien heeft de heer von Bismarck de verwezenlijking van dit plan op het oog en zoekt hij nieuwe kombinatiën, waarbij een gedeelte der kust van Oldenburg aan Pruissen kan worden afgestaan. Wat hiervan intusschen zijn moge, zeker is het dat de vaststelling van eene demarcatie-lijn in Sleeswijk nog geen einde zal maken aan alle moeijelijkheden, welke der pruissische regering zoo aangenaam zijn als afleiding voor de binnenlandsche verwikkelingen.
Terwijl derhalve het jaargetijde nadert, waarop anders eene politieke kalmte pleegt te heerschen en keizers, koningen, ministers, vertegenwoordigers de staatsvragen zoo mogelijk op duitsche badplaatsen ontvlieden, zal deze politieke kalmte thans wel uitblijven. Alles groepeert zich dan ook rondom de deensch-duitsche kwestie en zelfs de meest onbeteekenende gebeurtenissen worden daarmede in verband
| |
| |
gebragt. Voorts spreekt men van zamenkomsten tusschen de souvereinen van Rusland, Oostenrijk en Pruissen. Van bezoeken, welke keizer Napoleon zou afleggen wordt niets vernomen. Hij bevindt zich thans te Fontainebleau en komt nu en dan te Parijs om den ministerraad te presideren. De zitting van het corps législatif is op 28 Mei gesloten nadat het ‘budget rectificatif’ voor 1864 juist was aangenomen, toen de heer Thiers in de vergaderzaal verscheen, om daarover eene uitgebreide redevoering te houden Aan het einde der laatste vergadering riep de heer de Morny den leden een vaarwel toe. In zijne toespraak bragt hij zijn dank voor de bewijzen van welwillendheid, welke hem mogten ten deel vallen, en drong aan om steeds gematigd en hoffelijk te zijn bij de debatten, met eerbiediging van elkanders gevoelen. ‘Wie zou het regt hebben - zeide de voorzitter in die toespraak - om aan een zijner medeleden te verwijten dat hij in een ander tijdvak anders had gedacht en gesproken dan nu? Wie kan zich tot regter opwerpen over de redenen, welke openbaar nut of de lessen der ondervinding voor zijn geweten daartoe hebben opgeleverd? Ook ik heb het verleden gekend en ik heb steeds getracht om dit met regtvaardigheid en loyauteit te beoordeelen. Dikwijls heb ik gelegenheid gehad om op te merken hoe de oordeelvellingen ter goeder trouw verschillen volgens de toestanden en de omgeving, waarin men zich bevindt. Qui dit parti, dit partialité. Je me rappelle qu'à l'époque de mon début dans la vie politique, il existait un grand homme de guerre, un maréchal illustre, le maréchal Soult. Quand il n'était pas au pouvoir, tout le monde s'accordait à reconnaître qu'il avait gagné la bataille de Toulouse; quand il devenait ministre il y avait bien de gens qui assuraient qu'il l'avait perdue.’ Zoo beweerde de heer Morny, dat naarmate het gezigtspunt verandert, ook de gedaante der
voorwerpen verandert. De vraag in hoeverre dergelijk stelsel met politieke eerlijkheid te rijmen valt, laten wij liefst ter beantwoording aan den heer de Morny over. Dat het echter somtijds het geval is erkennen wij gaarne. Wij zagen dit nog gedurende de laatste maand in de houding der Belgische oppositie-partij. Men zal zich herinneren dat het Ministerie Frère-Orban zijn ontslag had aangeboden. Na langdurige vergeefsche onderhandelingen met de oppositie-partij over de zamenstelling van een ministerie, trokken de leden van het kabinet op verzoek des konings hun ontslag weder in en bleven dus aan het bestuur met de bevoegdheid om de kamers te ontbinden. Toen nu de kamer van afgevaardigden op 31 Mei bijeenkwam vingen de allerheftigste debatten aan. De minister Rogier betoogde dat het programma van den leider der oppositie-partij, den heer Dechamps, onmogelijk kon worden aangenomen omdat het in strijd was met alle beginselen, welke vroeger door die partij zijn voorgestaan, zoodat het bij vele leden der regterzijde zelve in hooge mate verwondering had opgewekt. Terwijl dan het ministerie aan het bestuur bleef, schetste de heer Rogier in de volgende woorden de gedragslijn, welke het volgen zou: ‘En acceptant de nouveau la lourde charge du pouvoir, nous n'avons fait que céder au sentiment d'un devoir à remplir vis à vis du Roi et du pays. Si nous l'avons accepté sans
| |
| |
l'avoir désiré, ce n'est pas à dire que nous voulions le porter avec hésitation ou faiblesse, ni permettre qu'on l'abaisse ou le stérilise en nos mains. La chambre n'attend pas, je le présume, de nouvelle profession de foi du cabinet. Fermes et modérés dans notre politique, amis de tous les progrès sages et vrais, adversaires des prétentions surannées aussi bien que des innovations irréfléchies sous quelque bannière qu'elles s'abritent, nous sommes en droit d'espérer qu'aucun obstacle absolu ne viendra entraver notre marche, et, en tout cas, nous en appellerions avec confiance au jugement du pays.’
Toen de heer Dechamps vervolgens aan het woord kwam, beweerde hij dat de houding van het ministerie de zamenstelling van een nieuw kabinet onmogelijk had gemaakt en voorts dat zijn programma in liberalen zin was gesteld, zoodat hij zich niet kon verklaren dat een ministerie, hetwelk zich liberaal noemde, de verantwoordelijkheid wilde dragen der weigering van een dergelijk programma.
Een der heftigste sprekers der liberale partij, de heer Bara, betoogde in een paar redevoeringen gedurende de debatten dat het programma van den heer Dechamps, hetwelk schijnbaar liberale gevoelens huldigde, geenszins door de geestelijkheid ondersteund zou geworden zijn. Zonder deze ondersteuning is een ministerie der regterzijde eene onmogelijkheid. ‘Votre unique force est dans le clergé - riep de heer Bara zijne politieke tegenstanders toe. - Le supprimer, ce serait vous licencier, vous renvoyer dans vos foyers. Or, le clergé, lui, a un programme sérieux, bien connu, éternel, reposant sur une doctrine qu'il croit infaillible, qu'il suit avec une obéissance passive, et vous croyez pouvoir lui faire abandonner ce programme avec vos réformes économiques, avec vos promesses de démolir les citadelles d'Anvers? Mais que lui importent ces réformes? Il s'occupe bien d'Anvers, ma foi! Passe pour Rome, à la bonne heure. Là il envoie des soldats et de l'argent. Le clergé dit des messes pour le succès des élections, il en dit avant et après le congrès de Malines; mais en a-t-il jamais dit pour la chute des citadelles du Nord?’ Op dergelijken scherpen toon redeneerde de heer Bara nog eenigen tijd voort, terwijl hij al heftiger en heftiger werd bij het schetsen van die hoofdpunten van het programma der geestelijkheid. ‘Instruction et charité’ - daarover wil de geestelijkheid het beheer voeren. Met gloeijende kleuren werd voorts door den heer Bara geschilderd op welke wijze de kloosters in het bezit van gelden en goederen geraakten, wier bloei door de optreding van een klerikaal ministerie noodzakelijkerwijze nog zou toenemen. De heer Dechamps had in zijn programma beloofd dat hij de belastingen zou verminderen. Waarmede zou men dan het onvermijdelijk deficit dekken, vroeg de heer Bara. Is het land te zwaar belast, welnu, men
houde dan op met het doen van kollekten voor de Chinezen en voor den St. Pieterspenning, waarbij men zich niet eens met het geld der rijken vergenoegt, maar zelfs den spaarpenning der armen ontfutselt.
De regterzijde was woedend over al deze uitvallen van den heer Bara, en de heer Soenens debuteerde als afgevaardigde van Brugge met de bewering dat de vorige spreker zich door zijne heftigheid belagchelijk had gemaakt. ‘De heer
| |
| |
Bara beweert dat wij hier afgevaardigd zijn van wege de geestelijkheid; ik heb de eer afgevaardigde te wezen....’
Een lid der linkerzijde. ‘Van den bisschop van Brugge?’ (Algemeen gelach).
De heer Soenens. ‘Van een vlaamsch arrondissement, hetwelk zeer gehecht is aan onze vrijheden. Aan u allen, die ons komt verwijten dat wij afgevaardigden der geestelijkheid zijn, roep ik toe: Ontbindt de kamers en de natie zal uitspraak doen. Dit is mijn éénig antwoord aan den heer Bara’.
Een lid der linkerzijde. ‘Dat is wel gemakkelijk’.
Onder de hoofdpunten van het programma der regterzijde behoorde ook, behalve de belofte eener enquête in de Antwerpsche fortifikatie-kwestie - waardoor men de stemmen der Antwerpsche afgevaardigden zocht te behouden - de belofte eener vermindering van den verkiezingscensus. Deze taktiek der belgische oppositie-mannen was niet vreemd. Aldus hulde men zich in een demokratisch kleed en wilde alzoo de geheel onontwikkelde volksmassa - het volk achter de kiezers - tot kiezers en werktuigen zijner partij maken. Dit werd gedurende de debatten zoo uitnemendbetoogd door den heer Orts. ‘Een algemeen stemregt, zeide hij, boezemt mij vrees in. Eerst moet de bevolking goed onderwezen zijn. Je ne veux pas du suffrage universel inintelligent et aveugle. Je l'ai vu à l'oeuvre; je l'ai vu détruire les deux choses qui me sont les plus chères, la liberté et la nationalité. Je l'ai vu renier sa mère, car c'est la liberté qui l'a créé, et la sacrifier au despotisme, au césarisme. Je l'ai vu en Savoie renoncer à la patrie, à la nationalité.’
Niets is schooner in theorie dan de stelling dat ieder burger stemregt moet bezitten, dat elk, arm of rijk, deel moet hebben aan de regering van zijn vaderland. In die theorie wordt echter ieder burger geschikt geacht tot de uitoefening van dit regt, eene voorwaarde, welke ook door den heer Gladstone, gelijk wij in ons vorig overzigt zagen, op den voorgrond werd gesteld. Een zelfs oppervlakkige blik nu op sommige belgische streken - en wel vooral de vlaamsche - alwaar de onbeschaafdheid den zetel schijnt te hebben opgeslagen, en een groot gedeelte der plattelandsbevolking lezen kan noch schrijven, moet de overtuiging schenken dat de census waarlijk niet te hoog is gesteld. Eene andere vraag zou het echter wezen, of het geld een goede maatstaf is om te bepalen wie kiezer zal zijn en of verstand en ontwikkeling niet geschikter maatstaf wezen zou: liever eene aristokratie van het verstand dan van het geld. Men begrijpt intusschen dat de belgische geestelijkheid in de weinige ontwikkeling der lagere volksklasse het beste middel ziet om invloed uit te oefenen en alzoo naar de zegepraal der klerikale partij ook op staatkundig terrein te streven. Te dikwijls toch - en niet in België alleen, maar ook in Nederland - wordt door bedienaren der godsdienst de uitspraak: ‘Mijn koningrijk is niet van deze wereld’ uit het oog verloren en treden zij als kampstrijders op staatkundig terrein, gewapend met magt, invloed en prestige, voorwaar niet als staatslieden verkregen.
De debatten in de belgische kamer over het programma der regterzijde werden in verscheidene vergaderingen voortgezet, waarin de oppositie-mannen der
| |
| |
liberale partij geene verwijtingen en beschuldigingen bespaarden, hetgeen nu en dan tot zeer stormachtige tooneelen aanleiding gaf. De argumenten, door de klerikale oppositie tegen het ministerie gebezigd, waren echter verre van nieuw: het ministerie was niet nationaal, niet liberaal, niet gehecht aan den troon, zeer ongodsdienstig enz. enz. - tout comme chez nous. De diskussiën werden eindelijk op 18 Junij besloten met eene door den heer Nothomb voorgestelde motie van wantrouwen tegen het ministerie, welke met 57 tegen 56 stemmen werd verworpen. Daar het kabinet met eene meerderheid van ééne stem niet lang zal kunnen voortleven, mag men bij de eerste belangrijke aangelegenheid eene ontbinding der kamer te gemoet zien.
Ongeveer dezelfde toestand als in de belgische kamer van afgevaardigden wordt in het engelsch lagerhuis aangetroffen. Ook daar bezit het ministerie Palmerston slechts eene zeer geringe meerderheid. Zoo werd dezer dagen een votum van afkeuring over de staatkunde der regering naar aanleiding eener mislukte expeditie tegen de Ashantees, een volksstam in de binnenlanden van Guinea, slechts met eene meerderheid van zeven stemmen verworpen. Mogt de londensche konferentie over de deensch-duitsche aangelegenheden dus mislukken, dan zou het lot van het ministerie niet twijfelachtig zijn. Van daar dan ook dat de pogingen om eene schikking te bewerken ten deele uit zucht tot zelfbehoud voortspruiten en men zelfs niet terugdeinst voor het plan om keizer Napoleon tot scheidsregter voor te stellen in het hangend geschil. Mogt dit plan worden verwezenlijkt, dan zou de deensche kwestie, behalve de reeds besproken nadeelen, ook nog Engeland's prestige zeer doen verminderen. Na zich alle vernederingen getroost te hebben, zou men zich dan toch eindelijk hebben moeten werpen in de armen van Napoleon III, den grooten beschikker over het lot der volken.
Te midden van de deensch-duitsche verwikkelingen hoort men in den laatsten tijd weinig spreken van Italië. Dit houdt zich op dit oogenblik dan ook vooral bezig met de binnenlandsche aangelegenheden zoo goed mogelijk te organiseren. Daaronder bekleedt het finantiewezen eene eerste plaats. Ten gevolge van de bezwaren en moeijelijkheden waarmede het jeugdig koningrijk in den aanvang te worstelen heeft gehad en de talrijke legermagt, welke het tot de handhaving zijner verkregene onafhankelijkheid in dienst moest houden, verkeert dit nog altijd in vrij ongunstigen toestand. Wel zijn daarin nu en dan door doeltreffende maatregelen der regering verbeteringen aangebragt; wel heeft men in afwachting eener nadere regeling der inkomsten en eener mogelijke radikale bezuiniging, leeningen gesloten, maar deze zijn thans reeds grootendeels weder door uitgaven geabsorbeerd en tusschen inkomsten en uitgaven is het onmisbaar evenwigt nog niet tot stand gebragt. Om in den finantiëlen toestand verbetering te brengen, heeft de regering onlangs een wetsontwerp bij de vertegenwoordiging ingediend ter wijziging van het belastingstelsel, doch ook eene aanneming hiervan zal nog niet alle bezwaren uit den weg ruimen. Buitendien wenscht dus de regering nog over te gaan tot den verkoop der domeingoederen en staatsspoorwegen, en
| |
| |
hieromtrent schijnen door den heer Minghetti in den laatsten tijd onderhandelingen te worden gevoerd. De partijwoelingen zijn voor het oogenblik door zekere kalmte opgevolgd, hetgeen vooral het gevolg is van de krachtige houding des ministers Peruzzi, die bij elke gelegenheid openlijk verklaart dat hij geene partij-beweging zal dulden. Garibaldi zelfs heeft in den laatsten tijd manifesten noch proklamatiën uitgevaardigd en zal zich weldra naar Ischia begeven om aldaar zeer rustig de zeebaden te gebruiken.
De gezondheidstoestand van paus Pius IX boezemt voorts in Italië eene wel te verklaren belangstelling in. Vele en verschillende berigten werden daaromtrent in de afgeloopene maand uit Rome aangebragt. Nu eens stelde men den kerkvoogd voor als zeer ernstig ziek, dan weder als stervende, tot dat hij plotseling volgens de dagbladen weder geheel hersteld was en audientiën verleende. Thans bevindt hij zich op zijn buitenverblijf Castel Gandolfo, nadat hij voor zijn vertrek nog den franschen ambassadeur had ontvangen, die hem met zijn herstel kwam geluk wenschen. De verhouding tusschen Rome en Parijs is in den laatsten tijd dan ook weder vriendschappelijker geworden. Niet alzoo tusschen Rome en St. Petersburg. Ten gevolge van den bitteren uitval des kerkvoogds tegen de russische regering met het oog op den poolschen opstand gedaan, was er zekere spanning ontstaan, welke zich thans heeft opgelost in de terugroeping van den russischen vertegenwoordiger aan het pauselijk hof, terwijl de russische belangen thans aan de zorgen van den eersten sekretaris der legatie te Rome zijn toevertrouwd.
Dergelijke incidenten kunnen te Turijn, met het oog op de romeinsche kwestie, slechts aangename gewaarwordingen doen ontstaan. Die gewaarwordingen neemt de oppositie in het parlement dan ook nu en dan te baat om interpellatiën te rigten tot het ministerie over zijne staatkunde met het oog op Rome en Venetië. De heer Visconti Venosta beweert dan dat Italië's belang niet medebrengt om den vrede van Europa te verstoren, maar dat telkens een stap verder op den weg naar Rome gedaan wordt. Men stelt zich daarmede dan al weder tevreden en glimlacht over de eene of andere spotprent, waarop de toestand van het oogenblik wordt voorgesteld. Op een dezer prenten, welke onlangs te Turijn in omloop waren, zag men de diplomatie in de gedaante eener blinde oude vrouw een wagen mennende op den weg naar Rome, welke door slakken werd voortgetrokken.
De aandacht te Turijn wordt bovendien sedert eenigen tijd met belangstelling gevestigd op de gebeurtenissen in Tunis. Nadat wij ons vorig overzigt schreven is de toestand aldaar steeds ongunstiger geworden. De bey weigerde steeds om aan de verlangens der opstandelingen te voldoen en eerst in de laatste dagen schijnt hij zich eenigzins minder halsstarrig te betoonen. Dit beweren althans de fransche dagbladen. Men vergete intusschen niet dat hier hetzelfde schouwspel is waar te nemen als aan het hof van koning Radama II te Tanarive. Even als daar zoekt Engeland te Tunis den Franschen invloed te bestrijden en wordt de bey te midden van allerlei intriges heen en weder geslingerd zonder een besluit te kunnen nemen. Intusschen breidt zich de opstand uit en zijn
| |
| |
de troepen van den bey der revolutiepartij reeds bijna aan de poorten der hoofdstad. Mogt nu ter beveiliging der te Tunis gevestigde europeanen eene ontscheping van troepen noodig worden bevonden, dan zullen daartoe italiaansche soldaten worden aangewezen, zoodat Frankrijk en Engeland niet naijverig op elkander behoeven te zijn. Dat men zich te Turijn met dergelijke beschikking zeer gevleid gevoelt, is natuurlijk, en reeds is eene afdeeling troepen aangewezen om bij eventuele ontscheping van de marine-soldaten der op de reede van Tunis liggende italiaansche schepen insgelijks naar de afrikaansche kusten te worden gezonden. Officieel werd dan ook dezer dagen nog in de italiaansche kamer van afgevaardigden door den minister van buitenlandsche zaken, in antwoord op eene interpellatie daarover, verklaard dat de onafhankelijkheid van Tunis in Italië's belang wenschelijk werd geacht en dat de regering daarom een wakend oog zou houden op de aldaar voorvallende gebeurtenissen.
In het nabijgelegen Algiers schijnt de fransche regering den opstand langzamerhand meester te worden. Zekerheid bestaat dienaangaande echter niet. Immers, terwijl de Moniteur allerlei mededeelingen bevat omtrent onderwerpingen van verschillende stammen, wordt uit Toulon steeds versterking naar Algiers gezonden en telt men de vertrekkende manschappen aldaar bij duizendtallen. Dit bewijst wel dat de rust nog verre van hersteld is. Een groot verlies heeft het fransch bestuur in die streken intusschen geleden door het overlijden van den man, die voorheen een zoo belangrijk deel heeft genomen aan de onderwerping der arabische stammen aldaar; wij bedoelen den maarschalk Pélissier. Niet altijd heeft deze generaal echter op zeer menschelijke wijze oorlog gevoerd, hetgeen in eene levensschets van dezen door ‘Le progrès de Lyon’ ter kwader ure werd herinnerd. Het verhaal dat de maarschalk Pélissier een arabischen stam in eene grot, door het verbranden van stroo voor de openingen, jammerlijk had doen omkomen, berokkende aan dit dagblad eene opheffing voor twee maanden.
Zoo legt de fransche regering aan elk, die een gevoelen uit hetwelk haar mishaagt, het zwijgen op; dit heeft ook de heer Renan ondervonden. Men zal zich herinneren dat deze benoemd was tot hoogleeraar aan het collège de France en onder welke omstandigheden hij daarop geschorst werd. Deze toestand kon niet blijven voortduren en de regering nam daarop eene kunstgreep te baat om uit alle moeijelijkheden te geraken, zonder evenwel zich te sterk ten voordeele der klerikale partij te uiten. Men ontsloeg den hoogleeraar en stelde hem aan als conservator aan de keizerlijke bibliotheek, eene betrekking, waarin hij, naar men meende, minder kwaad kon doen dan in zijne vroegere. Toen nu echter de heer Renan daarop verklaarde dat hij deze nieuwe betrekking niet wilde verwisselen met zijne vroegere en in een brief aan den minister van openbaar onderwijs te kennen gaf dat hij, ook zonder bezoldiging, zijn vroegeren titel wilde behouden, werd het dekreet, waarbij de heer Renan tot conservator was benoemd, ingetrokben, maar zijn ontslag gehandhaafd. Dat de klerikale partij een juichtoon heeft aangeheven over deze handelwijze der regering was natuurlijk, minder dat men die handelwijze door regeringsdagbladen
| |
| |
op zoo onhandige wijze zag verdedigen. Zoo beweerde het orgaan van den heer de Laguéronnière dat een kollege in de hebreeuwsche taal door katholiek, protestant, israëliet of ‘philosophe’ gegeven geene aanhangers mogt kwetsen van eenig kerkgenootschap, hetwelk door den staat erkend en beschermd wordt. Volgens die leer mag dus de wetenschap de resultaten van haar onderzoek omtrent de eene of andere kerkelijke opvatting niet meer openbaren, zoodra deze daarmede in strijd zijn? - Neen. - Maar dat is bespottelijk! beweert een vermetel franschman. - Men redetwist niet met de regering! - Doch.... in theorie? - Luister eens, zegt de regering - gelijk de brigadier in ‘Paris en Amérique’ - stel u eens voor dat in eene kazerne ieder zooveel beweging mogt maken als hij wilde.... - Maar wij zijn hier niet in eene kazerne! - Tout français est né soldat!! Toch blijft Frankrijk steeds de groote natie en Parijs de hoofdstad der beschaving! Hij trooste zich met deze en andere holklinkende frases.
De werkelijkheid vertoont iets geheel anders. Zoo is eenige dagen geleden te Parijs en in verschillende andere steden huiszoeking gedaan bij verschillende personen, welke leden waren van kiesvereenigingen voor de provinciale raden, waarvoor de verkiezingen op 18 Junij moesten aanvangen. Tegen een groot aantal personen zijn thans vervolgingen ingesteld omdat zij deel hebben uitgemaakt van dergelijke kiesvereenigingen, tot wier zamenstelling de regering geen verlof heeft gegeven.
Wij gaven hiervoren reeds te kennen dat Napoleon III in den laatsten tijd op het tooneel der buitenlandsche politiek eene weinig belangrijke positieve rol heeft gespeeld. Zelfs van de geruchten eener interventie met Engeland in de amerikaansche aangelegenheden wordt niets meer vernomen. Mogt intusschen dergelijk plan te Parijs en te Londen bestaan, dan zal men wel wachten met de verwezenlijking daarvan tot dat het bloedig drama in de omstreken van de hoofdstad der konfederatie, Richmond, zal zijn afgespeeld. Aldaar staan de legers der generaals Grant en Lee tegenover elkander, en de uitslag van een te verwachten beslissenden veldslag zal zeer veel invloed hebben op den verderen loop der amerikaansche gebeurtenissen. Op 5 Mei bevonden zich beide vijandelijke legers in het veld. De verschillende legerkorpsen van de Vereenigde Staten, onder bevel van den generaal Grant, naderden Richmond van de noordwestelijke zijde. De omstreken van de hoofdstad der Zuidelijke Staten bestaan aan dien kant uit een heuvelachtig landschap, hetwelk zich uitstrekt tot aan de oevers van den Rappahannock en den Rapidan. Aldaar begint, meer noordelijk, eene groote vlakte waarop de bevelhebber der Noordelijken positie had gekozen en alzoo gebruik kon maken van zijne talrijke ruiterij en artillerie. Het gelukte echter den generaal Lee om den strijd weldra over te brengen naar boven bedoeld heuvelachtig terrein, alwaar hij eene rij van defensieliniën had aangelegd en alzoo den grond voet voor voet aan zijn tegenstander kon betwisten. Bovendien konden Grant's artillerie en kavallerie in deze boschachtige streken al zeer weinig diensten bewijzen. Eene eerste defensielijn bevond zich bij Mine Run, terwijl eenige mijlen achterwaarts aan de oevers eener kleine rivier, de Pô, nabij Spottsylvania eene tweede werd aangetroffen. Woedende
| |
| |
gevechten hadden daarop plaats, waarin Grant's talrijk leger den vijand telkens terugdrong, zoodat Lee zich eindelijk, na de ontruiming der eerste linie, in de tweede, nabij Spottsylvania terugtrok. De bemagtiging hiervan zou echter met zoovele moeijelijkheden gepaard gaan dat de generaal Grant besloot tot het veranderen der basis zijner krijgsoperatiën en alzoo thans zijn tegenstander te nopen om den strijd naar een ander terrein over te brengen. In plaats van, gelijk hij tot dusverre had gedaan, de stad van de noordwestelijke zijde te naderen, besloot hij noordwaarts om te trekken en Richmond van de noordoostelijke zijde te bedreigen. Hij trok daarom dwars over den spoorweg van Richmond naar Frederiksburg op Hanoverstown aan en van daar naar de Pamunkey-rivier. Na deze te zijn gepasseerd betrok de generaal Grant, nog een weinig voortgerukt, eene uitmuntende stelling. Hij heeft aldaar vrije kommunikatie met de zee, zoodat hem leeftogt, krijgsbehoefte en manschappen konden worden toegevoerd, zonder dat de vijand dit belette.
Het gevolg van Grant's krijgsbeweging was nu ook dat de generaal Lee zijne positie verliet om den bevelhebber der Noordelijken te volgen en eene stelling innam op den weg van Mechanicsville, ten noorden van den Chickahominy. De laatste mededeelingen omtrent beide krijgsbewegingen waren intusschen niet guntstig voor de Noordelijken. Een aanval toch van den generaal Grant op de positiën van den vijand was teruggeslagen, waarbij de aanvallers ongeveer zes duizend manschappen hadden verloren.
Met het oog op Amerika moeten wij ten slotte nog opteekenen dat er oneenigheden ontstaan zijn tusschen Spanje en Peru. De ware oorzaak daarvan ligt echter tot dusverre nog in het duister. Het gevolg dier oneenigheden is intusschen reeds geweest dat het spaansch eskader in de peruaansche wateren bezit heeft genomen van eenige guanoeilanden, welke de voornaamste bron van inkomsten voor Peru uitmaakten. De gevolmagtigde van Spanje, Salazar y Mazarredo, die volgens de dagbladen ter naauwernood aan de gewelddadigheden van de peruaansche regering zou zijn ontsnapt, is eenige dagen geleden te Southampton aangekomen, en de kwestie is reeds meermalen in den spaanschen kabinetsraad ter sprake gekomen. Of Spanje, even als Frankrijk ten opzigte van Mexiko Peru zal willen gaan ‘bevrijden uit de boeijen der anarchie’ en te Lima ‘le drapeau civilisateur’ planten, valt echter te betwijfelen. In allen gevalle zullen Chili en Bolivia, bij eventuelen oorlog met Spanje, als bondgenooten van Peru optreden.
W.A. van Hoek.
Middelburg, 20 Junij.
|
|