De Tijdspiegel. Jaargang 21
(1864)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 530]
| |
Godgeleerdheid en onderwijs.Het middelbaar onderwijs in Frankrijk.
| |
[pagina 531]
| |
sluimeren op het papier, om eerst na 1, 2 eeuwen te worden verwezentlijkt. Geen vak waarin niet Ramus zijne eeuw vooruit was, geen geschrift waarin niet de sporen van gezond verstand en helder inzigt, denkbeelden ook voor ons bruikbaar staan geteekend...... maar ea ipsa quae dixi fuisse sentio longiora. Ik schrijf toch eigentlijk voor heele of halve practici: daarom zal ik, den beminnaar eener schoone biographie naar Wadd. verwijzend, beknoptheidshalve hier nog slechts enkele trekken van het beeld des paedagoogs en een paar woorden over 's mans laatsten levensloop bijvoegen.
Mijn nationaliteitsgevoel noopt me echter al aanstonds dat ik mij als kozak stel tegenover mijn Franschen guide. Wadd. schildert met harde kleuren den toestand der Latiniteit op de scholen in Ramus' eeuw. Ik wil gelooven dat die treurig was. Toch is de Grammatica Joa. Despauterii (waarvan de bibliotheek van het Kamper gymnasium een exempl. bezit van 1546 Antv. ap. Mich. Hillen. in Rapo) - hoe omslagtig en confuus ook - niet in zoo barbaarsch Latijn gesteld als Wadd. beweert. Nog minder begrijp ik wat onze auteur bl. 347, ten bewijze van den slechten vorm waarin men zich toen uitdrukte, zegt ‘Le petit livre Graecarum inst. rudimenta, authore Georgio Mauropaedio, Paris, 1554, in 4o, 20 f. commence ainsi: Pro graecae litteraturae rudimentis perfecte apprehendendis etc., c'est-à-dire: pour bien apprendre les éléments de la langue grecque, etc. Voilà comment on écrivait la grammaire en latin cinq ans avant Ramus.’ Geen Franschman kent Mauropaedius of neemt notitie van mijn geschrijf; maar om der waarheid wil merk ik op, dat noch de Utrechtsche bibliotheek, noch de koninklijke Haagsche dat werkje bezit van Mauropaedius - dat is wel Georgius Macropedius - onzen beroemden Langeveldt, geboren te Gemert bij 's Bosch, van 1541 tot '54 rector der Hieronymusschool te Utrecht. Leest men echter in de Epistolica van dezen geleerde (Antv. Joa. Hill. 1543) de voorrede ad scholae Traiectinae studiosam iuventutem, dan leest men fiksch Latijn. Zoo zijn ook zijn 13 schooldrama's, gedicht op inspiratie van Reuchlin, in vloeijende iamben geschreven. En zijn brief aan Bruno voor zijn Lazarus, de epistolae nuncupatoriae voor zijn Hecastus en Verloren Zoon aan den Utrechtschen burgemeester Boll, in iambische trimeters opgesteld, getuigen veeleer - zoowel als de prologen dier stukken - van groote meesterschap over de taal. Daar nu zijn Rebelles in 1539, zijn Asotus, Hecastus, Petriscus in de eerstvolgende jaren zijn gedicht, begrijp ik niet hoe Macropedius later te Parijs zoo onclassisch heeft kunnen schrijven. Mij dunkt de gevierde Utrechtsche rector van 't jaar 1554, summus eo tempore grammaticus (Burm.), de auteur van linguae graecae rudimenta (die echter noch te Utrecht noch in den Haag zijn, ook Burm. geeft het jaartal niet op), kon in 't zelfde jaar '54 geen Grieksch spraakkunstje opstellen en het ad captum Gallorum beginnen met de woorden ‘pro litteraturae rudimentis perfecte apprehendendis.’ Immers dat hij, die ziekelijk en hoogbejaard in 1554 zijn rectoraat te Utrecht verliet, zelf een reis naar Frankrijks hoofdstad zou hebben ondernomen, daar- | |
[pagina 532]
| |
tegen pleit het elogium in Julij 1558 op zijn graf te 's Bosch door Valerius geplaatst ‘toto orbe nobilis senex - zoo heet het - corpus reliquit hoc podagricum loco, longo labore exercitum.’ - Ik houd dus voorloopig de door Waddington aangehaalde Rudimenta voor een epitome van Macropedius' Grieksche spraakkunst, door een slecht stilist gemaakt. Iets dergelijks, zoowel als het uitgeven van een geheel werk van een vreemd auteur, hetzij met aanteekeningen, hetzij uit speculatie, had meer plaats. Te Bazel verscheen in 1557 een uitgaaf van Ramus' Ciceronianus, zoover ik kan nagaan, buiten weten des auteurs. Wat opmerkelijk heeten mag is, dat Mich. Maittaire in zijne Annales Typographici (Hag. C. 1722) waarin hij chronologisch en duidelijk alle drukwerken, vooral voor Frankrijk zeer volledig, opgeeft, deze Rudimenta niet op 't jaar '54 en - als ik goed heb gezien - ze nergens vermeldt. Maar al vind ik het ook niet geboekt en al heb ik vlugtig Bulaeus doorbladerend nergens Macropedius' naam aangetroffen, zoo is het toch hoogst waarschijnlijk dat Langeveldt te Parijs is geweest, waar men ook toen nog als geleerde móést geweest zijn. Dit is althans wel het geval met Macropedius' grooten leerling Cornelius Valerius ab Audüater (Cornelis Wouters van Oudewater) geb. 1512, eerst ook rector der Hieronymusschool te Utrecht, later latinae linguae in coll. Buslidiano Lovanij prof.. Deze Hollandsche Ramus die - gelijk Foppens, Bibl. Belg. I. i.v. zegt - ook ‘philosophiam in societatem vocare voluit’ en een cyclus van vakken beschreef (dial., phys., eth., gramm. institutiones; rhet. et dial. tabulae; phys. institutio; sphaera; ethicae epitome; animadvv. in Cic. de off.) heeft eerst ook in Frankrijk gereisd en zijn Grammaticae instit. I. IIII Lutet. ap. Vascosanum in 1550 - zooals hij die met zijn discipels behandeld had - uitgegevenGa naar voetnoot*). Hoe het zij, beide scholarchen waren in 't grammaticale mededingers van Ramus: beider spraakkunsten worden nog in de Instructie van den rector der Hier. school Bernh. Swaerdecroon, in 1607, naast de Logica Rami en Omer Talons Rhetorica als schoolboeken voorgeschrevenGa naar voetnoot†). Doch om voor goed deze apologetische excursie te eindigen, gesteld dat Waddington overdreef, dan is het toch zeker dat Ramus met zijn schoolboeken als een Attisch gentleman onder de dikke Boeotiërs verscheen en dat zijn Latijn in de Peripatetische school geurde zoo frisch als een bos seringen in een dorpskroeg. Stonden ook Muretus, Turnebus, Lambinus, Gallandus als goede stilisten te boek, zij werden met de pen verreweg overtroffen door Ramus, en hun aanschijn verbleekte geheel bij den luister zijner magische diktie. Was het wonder dat Ramus, met fraaijen leest en spiegelglad harnas plotseling op het tooneel springend verbazing wekte? Inderdaad men moet, zelfs in onze dagen, zijn Latijnsche geschriften lezen - waarvan ik een matten Hollandschen weerklank gaf om der zaak | |
[pagina 533]
| |
wil - om den opgang dien hij met de schoonheid zijner vormen maakte te begrijpen, om de handigheid te bewonderen waarmede hij de pen voert en den zwier waarmede hij zelf verrigt wat hij anderen aanprijst als hij in beeldspraak zegt: Cum apud Ovidium Apollo Daphnes Spectat inornatos collo pendere capillos
Ecquid si comantur ait?
Zuiver geformuleerd, was zijn methode in zijn leerboeken kort en gemakkelijk, bestaande uit een handvol algemeene regels, volgens het idee, later door Fénelon in zijn Lettre à l'académie uitgesproken, que ‘le grand point est de mettre une personne le plus tôt qu'on peut dans l'application des règles par un fréquent usage.’ Ofschoon hij de eerste was die in de Parijsche colléges de studie van 't Grieksch plaatste naast die van 't Latijn, werd zijn Grieksche spraakkunst - de eerste in Frankrijk - met lof nog door den geleerden Lancelot vermeld; terwijl deze in zijn Méthode grecque opmerkt: On peut dire que si Ramus n'a pas trouvé entièrement la véritable manière d'enseigner méthodiquement et cet art et les autres, au moins il a été des premiers à la rechercher, et a excité les autres, par son exemple, à faire de même: en sorte que toute la gloire en est toujours due à l'université de Paris, comme à la mère qui avoit produit ce génie. Niet minder groot waren de diensten door hem aan de Latijnsche taal bewezen, zoowel door de bevordering eener juiste en keurige uitspraak waarop hij, als λιγὺς ἀγορητής vooral werken kon, als ook door de declinaties en conjugaties beter te classificéren en een afzonderlijke plaats in te ruimen aan verscheiden rededeelen (het pronomen bvb. en participium). Echt Franschman stelde hij, duidelijksheidshalve, even als in zijn moedertaal ook hier 't gebruik der v en j voor, twee letters die, onder den naam van consonnes ramistes bekend, in zwang gebleven zijn, in weerwil van Jos. Scaligers spijtige ontboezeming ‘Aujourd'huy on ne faict estat que des ramistes. Ils escrivent les v consonnes à la ramiste, distingués des u voyelles; la grande folie!’ Dat men de waarheid die men verkondigt zelf wil zien zegevieren, ziedaar het ongeluk van 't menschdom. Despauterius schrijft geregeld in zijn gramm. Vergilius: men week van hem af, schreef 300 jaren lang Virgilius, doch keerde onlangs tot van Pauteren terug. En den afstammeling der Alaansche vorsten zou het goed hebben gedaan te weten dat deze interessante zifterij der j en v in zijn tweede vaderland een paar eeuwen later à la Scaliger zou worden beslist. Daargelaten Ramus' onjuiste - immers door den tijd gelogenstrafte - opinie over Fransche prosodie ‘que nostre langue est capable de vers mesurés tels que les grecs et les romains’ - een meening in allerlei landen door latere poëten, bvb. in Duitschland door Klopstock in zijn Lehrling der Griechen (1747), door Hölty in 1771, in zijn Sehnsucht en in al zijn Oden und Lieder, over hunne taal uitgebragt en die een gevolg is van hooge ingenomenheid met den klassieken vorm - daargelaten ook zijn denkbeelden over spelling, waaromtrent Pasquier hem het noodige schreef in een brief aldus eindigend: bouleverser en tout et par tout sens dessus dessous nostre orthographe, c'est à mon jugement gaster tout; - zoo heeft Ramus iets beters | |
[pagina 534]
| |
gedaan voor zijn land. Hij behoorde tot die edelen die een innige roeping gevoelden om aan Frankrijk een nationale literatuur te geven op een tijdstip, toen men er nog aan twijfelde of het wel goed was (om met Pasquier te spreken) de coucher les arts en françoys. Hij had koning Frans' ordonnantie die de regtbanken tot het bezigen der Fransche taal verpligtte toegejuicht, hij drong onvermoeid aan op vertalingen in de volkstaal van de H. Schrift. Zijn prachtige brief aan Karel v. Loth. over zijn overgang tot het protestantisme geschreven en menig ander geschrift kan dat getuigen. Dit is een opmerkelijk feit bij hem die - blijkens zijn verrukkelijke lessen - diepen eerbied koesterde voor de classici vooral voor Cicero en, wat meer zegt, hen begreep. De lange lijst zijner geschriften over de exacte wetenschappen - geschriften waarvan er velen, 100 jaren lang, uitsluitend als de beste werden gebruikt - toont hoe Ramus met hart en ziel de belangen der school bepeinsde en hoe regtschapen hij dacht meer om anderer heil dan om eigen schittering en populariteit, die hij juist door te werken in rhetorica en belletrie het best had kunnen verhoogen. Trouwens voor de wetenschap ontzag hij geen geld, schroomde hij geen levensgevaar: getuige de leerstoel voor wiskunde - la chaire de Ramus in 't Collége Royal - waarvoor hij een deel zijner znurverdiende penningen vastlegde op 't stadhuis te Parijs; getuige zijn manmoedig optreden voor de eer van 't Collége Royal tegen Jacq. Charpentier die zich een benoeming had weten te verschaffen als lecteur Royal in de wiskunde - een vak waarvan hij zelfs de taal niet verstond. Ik noodig den lezer uit, het testament van Ramus te lezen bij Waddington, hij zal dat pieuse stuk teregt genoemd vinden l'oeuvre d'une belle âme et d'un ami zélé de la science. En 't pleidooi met Charp. is zoo origineel, dat ik niet zou geschroomd hebben het onder de moderne artikelen van eenig tijdschr. te werpen, had ik niet te veel veto's van hen die mijn artikelen in de Tijdspiegel overslaan op mijn conscientie. Met het grootste regt ter wereld, door koning en parlement gesteund, kreeg Ramus toch ongelijk; en toen hij, de grofheden in Charp. Riolan, Auratus' libellen moede, eene geregtelijke vervolging instelde en Charp. door den regter in de gevangenis sluiten liet, stond hij herhaalde malen aan sluipmoord bloot. Op zekeren dag - schrijft Nancel - drong een kerel, sterk gewapend, met geweld Ramus' woning binnen om hem te vermoorden. De gespierde Ramus wist zich van hem meester te maken, liet hem een pak zweepslagen toedienen, en joeg hem toen op straat. Een andermaal was eene troepje vechtersbazen opgehitst. Zij bestormden Presles. Ramus opende hun de poort en sprak hen toe met zulk een uitwerking dat allen afdropen zonder te denken aan een moord die, toen vooral, zeer zeker straffeloos zou zijn gepleegd. De oude Pasquier slaat bij wijlen den toon des predikers aan, als hij de groote mannen van zijnen tijd monstert en onder deze principalement Tournebus et Ramus. J'ay autrefois appris - schrijft hij zeer schilderachtig - de trois Allemans, gens d'honneur, qu'en plusieurs universiteiz d'All., lorsque ceux qui sont en chaire allèguent Tournebus et Cujas, aussitost mettent-ils la main au bonnet pour le respect et l'honneur qu'ils | |
[pagina 535]
| |
portent à leurs mémoires. Et qu'ès universitez qui sont sous la domination du lantgrave de Hain (Hessen), ils ont banny la philosophie d'Aristote, pour embrasser celle de Ramus, se donnant ceux qui estudient en dialectique le nom et titre de Ramistes. Ook in Frankrijk zelf genoot Ramus buiten de school, in weerwil van zijnen waarheidszin, veler vertrouwen. In kennis met de meeste heeren van het hof, had hij met Hendrik II menig onderhoud hetzij over zijn vakken van onderwijs, hetzij over de academische studiën in 't algemeen. Hij werd dan ook in '57 in een commissie benoemd, ten einde voorstellen ter hervorming van 't un. onderwijs te doen. Voorts was Ramus in een eeuw toen, als in de Homerische, de fortuin afhing van persoonlijken moed, toen 't begrip van algemeen regt nog onontwikkeld was en 't palladium van 't maatschappelijk welzijn op partijgeest of geweld door persoonlijke koenheid moest worden veroverd, herhaaldelijk de voorvechter der universiteit. Zoo in 1557 en '61. De studenten lagen wederom over 't eigendomsregt van 't Pré aux clercs overhoop met de geestelijken van St. Germain des prés, en in '57 zoo erg, dat het niet bleef bij 't inslaan der glazen en 't vernielen der tuinen van de abdij maar dat men van weerskanten - de geestelijken het eerst - met vuurroeren schoot. 't Parlement was in slechten luim, de koning gebelgd: ettelijke studenten werden gevat, een hunner veroordeeld om opgehangen en verbrand te worden en werkelijk ook terstond na de voorlezing van 't vonnis geexecuteerd. Deze sententie wachtte meerderen, zij werd reeds uitgesproken. Bovendien had de vorst alle vreemde studenten gelast binnen 14 dagen het land te verlaten en alle niet pensionnaires, zelfs hen wier ouders te Parijs woonden, van de academie weggejaagd. Met panischen schrik sloeg al dit in luttel dagen gebeurde de universitairen: colléges, chefs, docenten, koninklijke lezers, allen stonden verplet. Toen was Ramus de man, die in een deputatie naar La Fère opgetrokken, door zijn flinke woorden eerst 's vorsten omgeving en daarop Hendrik zelven won, zoodat de uitvoering der maatregelen tegen de universiteit en der geslagen vonnissen werd geschorst. 'k Vermeld in 't voorbijgaan deze détails, om den lezer een blik te doen slaan in 't geheel. Even heilrijk was de zending in '61 volbragt, toen de theoloog de Salignac, getroffen door 's mans humaniteit, in de volle vergadering van 't Mathurijnenklooster uitriep: dat men hem een standbeeld moest oprigten als het gebruik dit gehengde. De Salignac, de president der voormalige jury die Ramus veroordeeld had, de Salignac was dus zijn vriend geworden! Ook anderen ondervonden dien ommekeer van gevoelens jegens Ramus. Galland bvb. en Turnebus, door zooveel openhartige eerlijkheid verwonnen, legden hunne onredelijke vijandschap af en bleven goede vrienden van onzen philosooph tot aan hunnen dood.
De laatste tien jaren zijn niet het minst merkwaardige tijdperk van Ramus' leven. Le feu des prédications nouvelles avait pris à cette tête inflammable, zegt Théry als geposeerd ambtenaar; en Ramus' overgang tot het protestantisme, die met zoo zware opofferingen gepaard ging, noemt hij, eveneens glimlagchend, la hardiesse de ses opinions religieuses. Grooten eerbied voor zedelijke waarde toont daarentegen Waddington, die deze gebeurtenis in | |
[pagina 536]
| |
't leven van onzen held met ongemeene kennis van zaken behandelt. Inderdaad is Waddington een lastig personaadje voor de clericale censuur, daar hij trots de beste journalisten, tusschen de regels gedachten weet te laten spelen, die een docent der Sorbonne niet in ronde woorden zeggen mag. Ziehier zulk een ondeugend onnoozele phrase, een theologisch oxumoron. Le catholicisme, depuis Constantin jusqu'à Louis XIV, n'a pas craint de faire plus d'une fois cause commune avec les puissances du siècle; il s'est même appuyé volontiers sur elles. Cette alliance, souvent utile pour la domination temporelle, aurait pu aussi parfois devenir compromettante à plus d'un égard, si l'Eglise romaine, dans son remarquable esprit de conduite, n'avait su en général éviter un excès d'attachement pour les puissances arrivées à leur déclin. - Ramus, scholarch met hart en ziel, was steeds goed katholiek geweest. Intusschen was er veel dat hem in tegenspraak brengen moest met de kerk. Eerstens de afgodische vereering van Aristoteles, wiens moraal, in de kerksermoenen aangehaald, wij boven zagen dat door Ramus, als in strijd met het Evangelie, werd afgekeurd. Dan de verregaande onwetendheid der Roomsch Katholieke geestelijkheid. Jean de Montluc, bisschop van Valence, verzekert in zijn Sermons van 1559, dat van de 10 priesters er 8 niet lezen konden. Een aantrekkelijke zijde daarentegen van 't gereformeerde christendom was, dat het een zeer groot aantal wetenschappelijke mannen tot tolken had. Ook dit wordt erkend door de katholieke partij. Een harer woordvoerders onzer dagen, Ch. Labitte, zegt: Une des causes qui ont le plus efficacement contribué au succès de la réforme, c'est qu'elle eut, pour ainsi dire, le privilège et presque le monopole de la science et du talent. Dit feit vooral moest Ramus' opmerkzaamheid trekken. De geleerde vreemdelingen, door koning Frans naar Parijs gelokt, vooral de professoren van 't Collége Royal, waren meerendeels protestantsch of als zoodanig gedoodverwd. De Hebraeïst Franç. Vatable en zijn nog beroemder leerling Jean Mercier; de Graecus Jacq. Tousan; Guillaume Postel de Orientalist; zijn vriend Coroné; Luc Fruter; de bekwame mathem. P. de Montauré; Denis Lambin en Adr. Turnèbe - deze gansche keurbende van gevierde mannen helde naar de hervorming over of had haar opentlijk omhelsd. Voeg daarbij nagenoeg den ganschen adel, een schare van de hoogste prelaten en staatsmannen, van goede vrienden en leerlingen met wie Ramus omging, en het is ligt in te zien dat Ramus - de voor dag en daauw wakkere - bij het theologisch réveil niet ontbreken zou. Zijn bekeering dagteekent van 't jaar '61. Gelijk aan geheel Frankrijk gaf ook aan Ramus het mondgesprek te Poissy den beslissenden schok. Hij zelf noch zijn leerlingen gingen voortaan meer naar de mis: met paasch '62 waren er in de kapel van Presles slechts 3 communicanten: Ramus zelf, Nancel en de beroemde lecteur royal in de medicijnen Jean Goupyl die daar echter bij toeval gekomen was. En Ramus eenmaal in de theologische spheer getrokken, was de man niet om half werk te doen. Mijn geestdrift voor logica (ardor logicus) zegt hij, drong door in 't gebied der godsdienst: ook daar zocht hij, als overal elders, zijn dialectica toe te passen. De godsdienstoefeningen werden gewijzigd, de mis gestaakt, de dienst voor de afgestorvenen en de litanieën der heiligen | |
[pagina 537]
| |
afgeschaft, de preken in geheel anderen geest gesteld; en toen Michel de l'Hospital - die koude maar nobele gestalte, die geïncarneerde verdraagzaamheid - Catharina de Medicis had weten te bewegen tot de uitvaardiging van 't edict van 17 Januarij '62 (waarbij den protestanten vrije uitoefening hunner religie en erkenning hunner godsdienstige regten werd gewaarborgd) toen, zegt Théry - en zie eens, lezer, hoe vileinig Théry schildert, ‘liet Ramus uit de kapel van Pr. de heiligenbeelden wegnemen en door zijn scholieren aan stukken breken, zeggende dat hij geen doofstomme toehoorders behoefde. Dat was een buitenkansje voor zijn vijanden: zij eischten luidkeels zijn verwijdering uit de universiteit. Karel IX bood Ramus een wijkplaats aan te Fontainebleau: de onvoorzigtige philosooph liet, schuilend onder 't vorstelijk dak, het onweer afdrijven; doch in zijn afwezigheid werden zijn huisraad en rijke bibliotheek geplunderd.’ Van dat alles nu is geen letter waar; en schande is het, en wat moet er van de historische wetenschap worden als Théry zoo onbeschaamd, met Waddigtons boek vóór zich, schrijven kan! De waarheid is - zegt Waddington - dat de leerlingen van Presles, men weet niet met of zonder goedvinden van Ramus, de beelden amoveerden en er, hetzij met opzet, hetzij bij ongeluk, verscheidene van braken. Wel hitsten Ramus' tegenstanders 't gepeupel op en de universiteit stelde een enquête in met het plan om, zoo het feit geconstateerd werd, Ramus van de universiteitsprivilegiën te berooven; doch het geheele onderzoek heeft niets gegeven: noch Bulaeus, noch iemand anders vermeldt het resultaat, en het is historisch zeker dat, zonder vlugt naar Fontainebleau en zonder plundering zijner woning of bibliotheek, Ramus op zijn post bleef tot aan het uitbarsten des oorlogs in Julij dezes jaars. Sinds dat ongelukkig tijdstip begint Ramus' omzwerving. Toen de maarschalk de Brissac, gouverneur van Parijs, op poene der strop, de Calvinisten uit de stad joeg, vertrouwde Ramus zijn Presles aan een bevriend docent Jean Poitevin. En toen 't Parlement de onderteekening eischte eener geloofsbelijdenis, door de theologische faculteit opgesteld, verloor Ramus, als niet teekenende, zijn post en werd vervangen door een bacal. in theol., Antoine Muldrac. Parijs had hij verlaten onder een vrijgeleide van Karel IX, of liever van de koningin-moeder, die hem liefhad en een schuilplaats verleende te Fontainebleau. Dáár, onder de hooge bosschen van Franç. I, in de kostbare boekerij reeds door Karel V aangelegd, studeerde hij - als Luther op den Wartburg - terwijl het buiten woedde, kalm en volijverig, mathesis en theologie. Doch ook uit dezen schuilhoek wordt hij opgejaagd en slechts een overijlde vlugt redt hem het leven. Ten einde raad, dobberend tusschen Italië, waar men hem prachtige aanbiedingen doet en Duitschland, waar hij talrijke vrienden heeft, hoort hij eensklaps dat Presles geplunderd en zijn rijke bibliotheek vernield is. Wanhopig snelt hij dien kant uit en komt in 't koninklijk slot van Vincennes; maar een aanslag op zijn leven verjaagt hem, onder duizend gevaren, langs ongebaande wegen, vermomd en hier en daar bij eenig vriendelijk geestverwant gastvrijheid en verpoozing smakend. Wederom vond zijn geest lafenis in alle doodsangsten die hem omsingelden: 't was in deze zelfde omzwervingen dat hij zijn | |
[pagina 538]
| |
scholae physicae voltooide. De vrede van Amboise, in Maart '63, dreef Ramus op snelgewiekten voet naar Parijs. Zonder bezwaar nam Ramus weer bezit zoo van Presles, dat door Muldrac werd ontruimd, als van zijn zetel in 't Coll. R., die onvervuld was gebleven. In Augustus '63 - juist 12 jaren nadat hij was opgetreden als lect. royal - gaf hij, zijn openingsrede in Presles houdende, een overzigt der 12 verloopene jaren alsmede eene schets van hetgeen hij verder hoopte te doen. God dankende voor de uitredding uit de gevaren en voor den vrede aan 't vaderland hergeven, wijdde hij een traan van ongeveinsde rouwe aan de nagedachtenis van zijnen dierbaren Talon, die door een ongeneeslijke kwaal aangetast, als geestelijke in een parochie welke aan Ramus toebehoorde overgegaan en daar onlangs op zestigjarigen leeftijd verscheiden was. Thans was vooral wiskunde zijn studievak. Met eigen middelen; uit Fontainebleau door de heuschheid der koningin-moeder; uit Venetië en het Vaticaan; van Camerarius, Rheticus en Roger Asham won hij hand- en afschriften in, waarvan hij er vele, onder zijn toezigt, in 't Latijn liet vertalen door Reisner, d'Ossat en Nancel. Hij had zich voorgenomen - zoo sprak hij in zijn Orat. de sua profess. (1563) - om buiten alle politiek geheel voor de wetenschap te leven. Werkelijk geschiedde weer, wat Hubert Languet in Maart '64 aan J. Camerarius schreef: Het publiek trekt in massa op, om Ramus te hooren, die op nieuw welsprekendheid doceert. Doch slechts één jaar schitterden de drie sterren Turnebus, Lambinus, Ramus, tusschen de donkere wolken des eersten en tweeden godsdienstoorlogs in. Reeds in September '65 staat Turn. als verscheiden, door Bulaeus in zijn Catal. illustrium acad. geboekt; en de twee anderen worden door twee andere fataliteiten - de Jezuïten en Charpentiers candidatuur voor 't Coll. R. - uit hunne baan gerukt. Daar we van de Jezuïten in een volgend artikel spreken zullen, en 't pleidooi van Ramus tegen Charp., hoe curieus ook, te veel plaats zou beslaan, wil ik hier nog, als een andere acte voor de wetenschap, de anonyme brochure vermelden, door Ramus in 1562 onder den titel ‘Advertissement sur la réformation de l'un. de P. au Roy.’ gepubliceerd. Daarin wordt de vinger gelegd op veel plaatsen van het kranke ligchaam, aangedrongen 1o. op vermindering der studiekosten die van 4, 5 kroonen tot 56 livres waren opgedreven. C'est chose fort indigne - zegt hij - que le chemin pour parvenir à la cognoissance de la philosophie soit clos et défendu à la pauvreté, encore qu'elle fust docte et bien apprise - que la seule et légitime dépense que fasse l'écolier soit d'avoir vescu, de s'estre entretenu d'accoutremens, d'avoir acheté livres, d'avoir travaillé, veillé et passé les nuits entières, d'avoir employé la meilleure part de sa vie aux lettres. - Nobel woord van den man in bonis die zich nog de magere jaren herinnerde toen hij, vrijende naar zijn schoone Rachel, oom Laban diende in den sieur de la Brosse van Navarre!Ga naar voetnoot*). Hij betreurt in de fac. der regten 't ontbre- | |
[pagina 539]
| |
ken van 't burgerlijk regt. Hij klaagt luide over de groote abuizen in de med. en theol.. Hier hebben de doctoren geheel het onderwijs gestaakt, niets doende dan presideren bij de disputen en zware inkomsten trekken, waarvan zij enkele kroonen laten vallen voor een paar candidaten die het werk doen. Hemeltergende misbruiken die dagelijks en onder de oogen des publieks plaats hebben en die ten minste dit goed gevolg hebben gehad in de med. fac., dat verscheiden uitstekende mannen, door zelfstandige studie gevormd, daar van buiten zijn ingedrongen en naam hebben gemaakt, zoo als Sylvius en Goupyl. Maar waar zijn de Sylviussen en Goupyls in de theologie? - - Zoo gaat hij onverholen den stand van zaken na en draagt, om de Universiteit in hare eer te herstellen, een even eenvoudig als radicaal middel voor: aanstelling van een klein getal gewone, van staatswege bezoldigde leeraren die alle deelen der philosophie, regten, med., theol. moeten onderwijzen, met terzijdestelling aller disputen en onvruchtbare argumentatiën uit de oude school. De vakken splitsende laat hij aan de colléges slechts de gramm., rhet., log. een splitsing die eerste derdehalve eeuw later haar beslag kreeg. 't Is ligt te begrijpen dat die leegloopende doctoren, welke Ramus eenvoudig wilde afgezet hebben, de glorie der Universiteit niet verhoogd rekenden door de verwezentlijking van Ramus' denkbeelden: dat zij met hand en tand den man tegenwerkten die op de puinhoopen hunner misbruiken zooveel schoone plannen droomde als hij sprak van een ernstig, geregeld, gratis onderwijs in alle faculteiten; een zetel voor wiskunde in de fac. art. en een jaar studie in de phys.; in de regten onderwijs in 't burg. regt; in de med. zetels voor bot., anat., pharm. en praktijk onder toezigt der professoren, het volgen, wat betreft de theorie, van Hippocr. en Gal.; eindelijk in de theol., behalve oefeningen en preken, studie des bijbels, de verklaring van het O., Hebr. en N., Grieksche T.. Ramus voorzag de liefelijkheden die hem het odium theol., door dit schrijven gewekt, zou baren. La révérence et la saincteté du nom de théologie - zoo voorspelde hij - criera que tout ce que nous dirons icy n'est ny vray ny croyable. C'est vergogne et plustost horreur, de soupeçonner une tant saincte et tant divine profession estre si prodigue en banquetz et si avare en rapine et exaction. - Wat de fondsen aangaat waaruit zijne landsprofn. zouden worden betaald, wees hij op de vette inkomsten der geestelijken. Sire, que par vostre autorité gages propres selon le mérite de si grande profession, soyent fournis et pris des moines et chanoines... Ce sera un divin bienfaict à des hommes opulens et vivans en oisiveté, d'ayder et entretenir des docteurs faisans profession de religion et de saincteté. - - Maar genoeg: Crevier, een voor Ramus hoogst ongunstig auteur, velt in zijn Hist. de l'un. de P. (1761) dit opmerkelijk oordeel over het boekske: ‘het bevat, zegt hij, verscheiden goede gedachten waarvan men later partij getrokken heeft. Men erkent terstond een scherpzinnig, maar tevens vrijzinnig auteur: en die oplet merkt er tevens een reukje van protestantismus aan.’ Doch de partij der Guises overvleugelde meer en meer aan het hof den onkreukbaren De l'Hospital: De Thou noemt opentlijk den doodvijand der protestanten, | |
[pagina 540]
| |
den kard. van Lothar., als den bewerker des strijds. Ramus zou dan ook, toen de oorlog in Sept. '67 weer uitbrak, zonder eenigen twijfel vermoord zijn, als hij niet was weggevlugt naar het kamp van den prins van Condé. Doch ook in Maart '68 was het weer vrede en vond Ramus weer Ant. Muldrac die in zijn absentie de rol van stadmuis te Presles- speelde; maar wat erger was, zijn boeken vond hij niet; al de planken stonden leeggeplunderd en Reisner, die te Parijs gebleven was, had alleen het handschr. der Schol. Math. kunnen redden. De politieke lucht stond echter nog verre van kalm: Ramus voorzag nieuwe stormen en daar hij sinds lang aan een reis naar Duitschland had gedacht, vroeg hij verlof aan bij den Vorst. Hij ontving dit niet alleen, maar tevens de opdragt om in een wetenschappelijke reis de voornaamste academiën van Europa te bezoeken. - Na zijn testament omtrent den Ramus-zetel te hebben geregeld en op losse blaadjes die hij aan zijn vrienden uitdeelde een afscheidsgroet te hebben gesproken, waarin de diepe melancholie van het ‘Scheiden thut Weh’ u schier de tranen uit de oogen perst, kwam Ramus, gedekt door een kon. vrijgeleide, dwars door Frankrijk, over de grenzen.
Had ik een schilderstalent en ruimte van doek, ik zou u in een reeks van tafereelen de twee jaren buiten 's lands malen, de vriendelijke uren - terwijl het in Frankrijk bulderde - door den hooggevierden ‘Franschen Plato’ te Straatsburg, Baz., Zür., Heidelb., Neur., Augsb., doorgebragt. Lezer, die het voorregt geniet van tijd tot tijd onder uwen vijgeboom uit te rusten en als de hond met een saprijk kluifje u weg te philosophéren uit de maatschappelijke werkelijkheid, ik beloof u met de biographie van den beminnelijken Ramus menig oogenblik van genot. Daar zult ge hem te Straatsburg, zien, zich onderhoudende met Sturm over opvoeding en onderwijs, of den 8sten Sept. '68, zittende in de herberg ‘Het Hert’ aan een gastmaal door de docenten der acad. en van 't gymn. hem ter eere bereid. - Te Bazel ziet ge hem den geleerden Theod. Zwinger in de armen snellen, den armen knaap van weeleer dien hij te Parijs met geld en onderwijs voortgeholpen had; is ook hun blijdschap weinig luidruchtig, daar juist een kleine Zwinger ter wereld kwam, Ramus komt juist van pas om als peter te staan over den kleinen Jacques, aldus naar Ramus' vader gedoopt. - In 't liefelijk Bazel verwijlt hij lang, gehuisvest bij Cathérine Petit, dezelfde vrome dame die weleer Calvin had geherbergd toen hij zijn Inst. Chrét. schreef en die Ramus veel van den grooten hervormer plagt te verhalen. IJverig bezocht hij de lessen over het Hebr. en Gr. Test. van Sulcer en Coccius. Van daar zoekt hij Bullinger op te Zürich: 't is daar weer feest van stadswege te zijner eere; en toen hij, getroffen door de drukte die er heerschte vroeg of men een bruiloft zou vieren te Zürich, antwoordde hem Bull.: ja, wij vieren het huwelijk van onze stad met u. - Gij ziet hem later te Heidelb., om strijd geherbergd, maar bij voorkeur verwijlende in den godvruchtigen huiselijken kring van den Hebraicus Emanuel Tremellius. Aan de voeten van dezen Gamaliël - zoo schrijft hij aan Sturm - zou ik dit jaar willen | |
[pagina 541]
| |
blijven neerzitten: zoo doende zou ik - als een Sorbonist mij aanviel - de leer die ik belijd beter kunnen verdedigen.’ Want werkelijk beleed hij thans opentlijk de prot. leer. - Maar Ramus is geboren onder 't schorpioens-gesternte: zelfs zijn paedagogische reis zal niet zijn zonder tumult. Zie eens, hoe den 14den Dec. '69 het groot auditorium te Heidelb. in opschudding en door twee legerkampen is ingenomen, Ramisten en peripatetici. Keurvorst Fredrik III beschermt hem, maar de meerderheid wil hem niet als vast hoogleeraar, ja zij wil hem zelfs nu verhinderen, een korten cursus over pro Marcello te openen. Een Duitscher neemt de trede van den katheder weg: een Franschman buigt zich en biedt zijn rug ter beklimming van 't gestoelte den grooten landgenoot aan. Scholastiek kabaal, gefluit, geschreeuw, men stoort zich zelfs aan den kleinen Christoffel niet, 's vorsten zoon die was komen hospitéren. De redenaar blijft kalm, met beleid overwint hij de Aristotelische clique: de peroratie zijner eerste les is zoo schitterend dat de geheele vergadering uitbarst in gejuich. - Naar Frankfort trekken hem Languet en André Wéchel: te Augsb. ‘waar de vrouwen, om haar schoonheid vermaard, zooveel Lucretia's en Cornelia's schijnen’ (zegt Freigius), zongen niet deze, maar twee schatrijke bibliotheken, Ramus haar Sirenenlied. Snuffelend naar Gr. Mss, zal het hem niet aan hulp ontbreken: want een disc. van Presles, Hier. Wolff, is te Augsb. een man van naam en conserv. der bibl. geworden.... Maar eensklaps verspreidt zich het gerucht van vrede: Ramus snelt ijlings Tyrol, Zwabenland, Beijeren door, wil, hoe ook geprest, zich niet te Bern ophouden: in eenen adem trekt hij voort naar Laus. en Genève. Hier, op den drempel zijner Heimath, zijn reisindrukken verzamelend, dankt hij voor 't genot in Germanië en Helvetiës gebergten gesmaakt in een opstel, vol schilderachtige trekken van personen en toestanden, getiteld naar zijn lievelingsoord Basilea. Hij achtte den vrede verzekerd en den terugtogt veilig. Helaas, hij keerde - volg. de uitdrukking van Gaillard - om zich nogmaals te laten vervolgen.
School en kon. zetel vond Ramus bezet, de Universiteit, het parl., den koning tijdens zijn uitlandigheid bewerkt en een vorstelijk bevelschrift van kracht: ‘allen die onderwijzen, hetzij privaat hetzij openbaar, ook dezulken die een ambt en bezoldiging van Z.M. ontvangen, moeten zijn van de R.K. leer.’ In Oct. 70 schreef Ramus een hartelijken brief aan Kar. v. Loth., waaruit dit fragment: - Door eigen werk - schrijft hij - in 't zweet mijns aanschijns, was ik steeds mij zelven genoeg. Ik herinner mij, u eens ten aanhooren van velen te hebben hooren zeggen, dat ik zoo opmerkelijk van uw geheele omgeving verschilde, doordien alle anderen u bestormden met vragen, terwijl ik voor mij nog nooit het geringste geschenk had begeerd. En toen voegdet gij er, als het ware spijtig, bij, of ik twijfelde aan uw welmeenen of aan uw magt. - Ronduit gesproken ik hechtte meer - ziedaar mijn begeerlijkheid - aan die achtingsbetuiging dan aan al uw gaven en goud. Den kon. leerstoel zelfs - gij weet het - zou ik u reeds lang hebben teruggegeven, als gij mij vergund hadt opvolger te worden van Rom. Amaseus, waartoe men mij uit Bologne noodigde met een tract. van | |
[pagina 542]
| |
1200 ducaten. Uwe achting, uw vriendschap zijn dus de weldaden waarvoor ik wezentlijk uw schuldenaar ben, en als ik die vergat, dan zouden zij die mij zwart maken mij teregt een ondankbare noemen.’ - Denkt gij, lezer, bij deze zinsneden niet aan een paralel met Horatius? Doch het ‘non isto vivitur illic Quo tu rere modo’ kon de Fransche Biedermann den indringer niet toeroepen. ‘Vescere sodes’ sprak de Christen Maecenas, zich verlagende tot een Calabréschen boer; maar het ultimatum door de humane vrienden aan hun hooge vereerders gesteld - cuncta resigno - ging niet in kortswijl maar met oneindige rouwe den Franschman van het hart. - Nog eens - zoo gaat hij voort - ik heb de vijl reeds aan de gramm., rhet., dial., de reken- en meetkunde gelegd: nog slechts 2 vakken blijven over: Gij weet wat ik van u vraag. Heb ik eenmaal deze taak, al nachtwakend, volbragt, dan heb ik slechts eenen wensch: mijn leven te wijden aan de studie der H. Schrift. Geve de goede en groote God dat ook gij, verzadigd en moede van de eer dezer wereld, uw hart moogt rigten naar den hemel. Onze eeuw is rijk aan mannen, zeer geleerd in talen en wetenschappen en deze zoudt gij met de opbrengst van ééne uwer talrijke abdijen aan u kunnen verbinden, om het O. en N.T. uit het oorspronkelijke zorgvuldig in de volkstaal te doen overzetten.’ - - Helaas, hoe gemoedelijk deze brief mogt zijn gesteld, de voor immer verbeurde gunst des prelaats hergaf hij den schrijver niet. Den heerschzuchtigen Kard., die bezig was de grootheid zijns geslachts op de ontworpene Ligue te bouwen, kwam de bede ongelegen van een Christen, die hem noodde, met terzijdestelling van de glorie dezer wereld, slechts te denken aan het heil zijner ziel. Ja al had de Kard. nog een greintje der vorige genegenheid bewaard, staatkunde eischte dat hij het opgaf. Er zijn oogenblikken dat men concessies moet doen. Cicero had niet voor niets Philippica gehouden tegen Antonius: Ramus moest worden opgeofferd aan de geduchte Coalitie der geestelijkheid en Universiteit. In weerwil dus der gunst welke Ramus aan het hof genoot, bleef hij van alle ond. en universitaire bedieningen ontzet: een toestand hem zoo ondragelijk dat hij Th. Beza liet polsen over een leerstoel te Genève, waar hij veel vrienden en leerlingen had. Maar de invloedrijke man antwoordde in een brief, 1 Dec. 70, aan Ramus zelven gerigt, vriendschappelijk maar flink, dat 2 bezwaren zijnen wensch in den weg stonden: 1o er was geen vacature en volstrekt geen geld voor een buit. leerstoel, 2o. men had te G. vast besloten om in logica en ond. volstrekt niet - ne tantillum quidem - af te wijken van Aristoteles. Na 't verdwijnen dezer illusie treedt Ramus herhaaldelijk den koning en de kon. moeder op zijde, met krachtige vertoogen over de onredelijkheid hem bejegend; welligt heeft ook zijn oude schoolmakker Karel van Bourbon, dezer dagen Kans. en Cons. Apost. der Universiteit geworden, een goed woord gedaan: hoe het zij, niet alles kunnende herkrijgen van Karel en Cathar., wier handen hij wist dat gebonden waren, treedt Ramus wijselijk in een schikking: hij behoudt den titel van Kon. Lezer, ook dien van principaal van Presles alsmede het vast tract. aan beide verbonden, ja uit aanmerking zijner lange diensten verdubbelt men zelfs dat zijner | |
[pagina 543]
| |
schoolfunctiën en staat hem toe in deze zelf zijn opvolger te benoemen.
't Waren overigens - deze bevoorregting van Ramus daargelaten - dagen van spanning, waaronder de geleerde wereld zwoegde, toen de godsdienst, zoogenaamd, hare smetstoffen, hare donderwolken boven haar zamentrekkend, eerlang zou losbarsten in den vuurgloed der Saint-Barthélemy. Karel van Loth. had in beraad gestaan, ter wille dier godsdienst, 't gansche Coll. de Fr., de stichting van Franç. I, te ontbinden; maar de brave Charpentier (hij schrijft het zelf) had hem weerhouden. Doch zuiveringsmaatregelen, een strenge schifting der schapen en bokken had men toegepast daar zoowel als in de Universiteit. Toch was het aan Charp. en de zijnen niet gelukt, den vroegeren bloei te herstellen. Ramus wel is waar, Charton, Dahin waren als chefs de collége, een menigte andere ketters als docenten verwijderd; maar, als ware de Fransche bodem onherbergzaam geworden, honderdtallen van vreemde jongelingen ontvloden tevens Parijs. En de kath. huisvaders? - Zij draalden evenzeer om hunne zonen naar de van ketters gereinigde colléges te zenden, meenende dat, wat zuiver kath. beginselen betrof, geen Universiteitscollége kon halen bij de scholen van Loiola. ‘De Jezuïten zetten alle andere docenten in de schaduw - zoo schrijft Languet aan Camerarius, 21 Aug. '71 - en allengs brengen zij de Sorbonisten in minachting.’ Die arme Sorbonisten! En 't Collége de Fr.? - Men hoort het niet meer noemen in dezen tijd. Turnebus is dood: Ramus is verstomd: Lambinus, onthutst door den naam van Politicus, hem door Charp. naar 't hoofd geworpen, Lambinus geeft voor, manuscripten te moeten nazien in Italië en verdwijnt. Alleen de lector regius Jac. Carpentarius met zijn treize pauvres galoches is gebleven. Serpit deinde res, quae proclivius ad perniciem, quum semel coepit, labitur. Zoo zou de Un., gewurgd door de godsdienststrop der Ligue den geest geven en die heildag doorbreken welke de rector Roze in zijn Satire Ménippée zeer luchtig beschrijft: Jadis, au temps des politiques et hérétiques Ramus, Gall., Turn., nul ne faisait profession des lettres qu'il n'eust de longue main et à grands frais estudié, et acquis des arts et science sen nos colléges, - - Mais maintenant - - les beurriers et beurrières de Vanvres, les vignerons de Saint-Cloud - - sont devenus maistres ès arts, bacheliers, principaux, présidents et boursiers des colléges, régents des classes, et si arguts philosophes que mieux que Cicéron maintenant ils disputent de inventione.
Een woord ten slotte over Ramus als protestant. Calvijn en Th. Beza hadden de Fransche hervormden georganiseerd. De kerkelijke tucht, streng en stijf als het Calvinisme, werd bij hen gehandhaafd door een vertegenwoordigend bestuur, dat in elke kerk aan een klein getal handen was toevertrouwd. Elke gemeente werd geleid door een vergadering - senaat of consistorie geheeten - zamengesteld uit de leeraren, met eenige ouderlingen en diakenen. De consistories stonden onder provinciale synodes en deze weder onder een nationale synode die vergaderde als het noodig was. Deze inrigting der kerken, die in vervolg van tijd nog aanvul- | |
[pagina 544]
| |
ing en versterking kreeg, was, gelijk men weet, een der krachtigste middelen van overwinnenden wederstand, door de hervormers aan zooveel vervolging geboden. Maar tegen die voordeelen, eerder politiek dan religieus, stonden bepaalde nadeelen over, en het ergste van deze was ongetwijfeld de onderdrukking der godsdienstige vrijheid van de individuen en minderheden. Immers als 't geweten de brug is der gemeenschap van elke christelijke ziel met God, dan heeft geen vreemde het regt zich daarop te plaatsen door haar voor te schrijven wat zij aannemen of verwerpen moet. Deze waarheid en de bezwaren verbonden aan geestelijke ‘genootschappen bestuurd naar de wijze van de instellingen dezer wereld’ (gelijk B. Huet de off. godsdiensten zeer juist karakteriseert) zijn in onze dagen vrij algemeen erkend, zoowel blijkens het laisser aller dat de synodes zelve wijselijk, zooveel mogelijk, voorstaan als ook blijkens den zwakken indruk dien haar uitspraken maken op 't verlicht publiek. Maar die waarheid werd volstrekt niet begrepen in de 16de eeuw. En ik spreek hier niet enkel van de katholieken, sedert zooveel eeuwen gewend aan 't beheer hunner bisschoppen: ook de protestanten zelve, die zoozeer vrijheid behoefden en haar zoo luide inriepen tegen de Roomsche kerk, verstonden de kunst niet, haar onder elkander in toepassing te brengen. Hunne consistories oordeelden over 't gedrag en 't geloof der individuen, administratief, om zoo te zeggen, beslissend over leer en tucht, over keus en ontslag van predikanten, kortom over absolutie en excommunicatie. Ramus nu trachtte, zooal niet volkomen vrijheid in de kerk te brengen, althans die vrijheid welke er reeds bestond uit te breiden, door een deel der buitensporige magt van de consistories over te brengen op de schare der lidmaten. 't Is geen luttel aantal personen - zoo redeneerde hij - maar de geheele kerk die oordeelen moet over de belangrijkste vraagstukken. Ook keurde hij af de gewigtige veranderingen in de zamenstelling der consistories gebragt door de synode te la Rochelle, onder voorzitting van Theod. Beza in 1571 gehouden, waarbij de diakens van 't bestuur werden uitgesloten en de leeraren, om zoo te zeggen, de eenige regters bleven op alle punten van geloof en discipline, hetzij er leeraren benoemd of afgezet, hetzij er lidmaten moesten worden vrijgesproken of geëxcommuniceerd. Had voorts deze zelfde synode de kleingeestige beschouwingen hervat over de substantiëele tegenwoordigheid van Christus bij de communie, had zij zelfs in bedekte termen hen veroordeeld die de woorden substantia, substantialis als weinig bijbelsch verwierpen, Ramus, door Bullingers schrijven gewaarschuwd, was op zijn post in de aanstaande synode provinciaal van Ile de France. Hier bestreed hij met goed gevolg de duistere leer der Calvinisten over de ligchamelijke tegenwoordigheid, hier werden ook gereedelijk al zijn conclusiën over de kerkelijke tucht toegestemd. Eilacy, eerlang moet te Nîmes de nationale synode bijeenkomen en daar ducht Ramus zeer den invloed van Beza, ‘die bij de reformatoren zooveel gezag heeft dat zij zich op hunne vergaderingen, onbekommerd om de opbouwing van 't koningrijk van Christus, slechts beijveren de reglementen en persoonlijke gevoelens van dezen hoofdleider goed te stemmen.’ - En zoo geschiedde het. ‘Alle voorstellen der heeren Ramus, Morellius, Bergeron en anderen werden | |
[pagina 545]
| |
verworpen, zoo lezen wij in de act. ecclés. et civ. de tous les Synodes, ‘omdat ze niet gegrond zijn op Gods Woord en eene gevaarlijke strekking hebben voor de kerk.’ Hoe gebelgd echter Beza op Ramus was, kan blijken uit den 67sten zijner theologische brieven, een bul die hij, de paus der protestanten, tegen den verwatene slingerde. En toch, al beweerde Ramus dat het beheer der kerk democratisch en niet aristocratisch zijn moest, al heette hem Beza ‘den drogredenaar die steeds gereed is verwarring te brengen in 't geen het voortreffelijkst is geordend;’ Ramus was bovenal een vriend van godsdienstvrede, gelijk hij dien in 't burgerlijke en staatkundige zocht. Van den eersten dag af had hij eene keus gedaan tusschen de twee partijen der protestanten. Immers men onderscheidde toen hugenoten van godsdienst en hugenoten van staat: géne slechts zuchtende naar godsdienstvrijheid en vast besloten om harentwil alles te lijden: déze minder gelaten, neen vast besloten om met alle middelen, ja met geweld, 't geloof dat ze omhelsden en dat zij hunne cause noemden, te verdedigen. Natuurlijk wierpen de vervolgers de verantwoordelijkheid voor al hunne aanslagen op deze laatste partij die - niet ten bate van de goede zaak - die aanslagen afsloeg en tot zelfverdediging de wapenen greep. Evenwel, hoe moeijelijk lijdelijkheid bij zooveel gewelddadige vervolgingen was, Ramus en de leeraar Capelle predikten haar aan anderen en betrachtten haar zelve. Hunne namen staan dan ook met lof vermeld in een befaamd geschrift van Pierre Charpentier, ter regtvaardiging van de bloedbruiloft opgesteld in 1572. Neen Ramus was geen scheurmaker, integendeel hij was - gelijk Nancelius schrijft - een groot vriend van vrede en rust, een groot vijand van oorlog en tweespalt. Vereenigen we ons - zoo riep hij uit weinige dagen vóór zijnen dood - om in alle nederigheid God te smeeken, dat Hij medelijden hebbe met zijne kinderen. Dat Hij den booze van ons verwijdere, den stichter aller tweedragt onder de Christenen; hij verlichte hen genadiglijk door zijn Heiligen Geest en verzoene hen, opdat allen uit éénen mond, met ééne ziel zijn glorie verkonden! Ziedaar wat hem bekommerde, ziedaar hoe hij zijn medechristenen opwekte, ziedaar de gedachten die ademen in zijn werk over de Christelijke godsdienst, een werk waarmede hij zich bezig hield in de uren vóór zijnen dood. De godsdienst, verfrischt, hernieuwd door het Evangelie, was zijn eenige gedachte; en zijn uiterlijk leven - altijd zoo rein - trad zigtbaar met die gedachte meer en meer in harmonij. Dit is ook het getuigenis door La Croix du Maine, welke hem in zijn laatste levensjaren kende, afgelegd: il n'avoit point l'âme autre que d'un homme de bien, et vivant en la crainte de Dieu. Maar bij dat alles nimmer fijmelaar, vergat hij zijn wetenschappelijke missie niet. Bij André Wéchel, weer drukkende te Parijs, gaf hij een verbeterde uitgaaf zijner Grieksche spraakk., alsmede zijner Fransche en Latijnsche; hij bezorgde een nieuwen druk van zijn Ciceron., van Talons rhet. en na een laatste revisie zijner Latijnsche dial, maakte hij een nieuwe editie in het Fransch gereed. Dit alles omstreeks 1572. Den 16den Augustus dezes jaars schrijft bij aan Freigius bij het toezenden van eenige werken: ik werk met kracht door en elk jaar zal ik u - hoop ik - een gedeelte doen geworden. Dat ‘hoop ik’ vond Freigius een onheilspellende clausule en teregt, want | |
[pagina 546]
| |
luttel dagen later werd hem de dood zijns geliefden meesters berigt. 't Schijnt dat sommigen een gevoel hadden van de nadering der Saint-Barthélemy. Toen men Hendrik van Anjou, Karel IX's broeder, tot koning van Polen trachtte te doen verkiezen, maar die verkiezing, naar het scheen, veel tegenstand vinden zou, omdat een groot aantal Poolsche edelen de hervorming was toegedaan, had men tot geruststelling dezer partij den protestantschgezinden bisschop van Valence, Jean de Montluc, tot ambassadeur benoemd. De Montluc nu, fijn en geslepen hoveling, voorzag den hugenotenmoord en waarschuwde nog bij zijn vertrek, 17 Augustus 72, den graaf de la Rochefoucault. Vriend van de protestanten, gelijk hij zich jegens Ramus betoond had en Frans Hotman tot hoogleeraar te Valence had benoemd, schijnt hij ook Ramus te hebben willen ontrukken aan 't gevaar door hem aan zijne ambassade te verbinden. 't Ware ‘do ut des’ geweest, want Ramus' redenaarstalent zou de zaak des hertogen van Anjou niet weinig hebben gebaat. Maar hoe dringend ook noodigend en welke schitterende belooningen ook voorspiegelend, de Montluc overreedde Ramus niet. ‘Een redenaar - antwoordde onze hugenoot - moet vóór alles een braaf man zijn en zijn welsprekendheid niet verkoopen.’ - ‘Zonderlinge misslag’ - roept de historieschr. Gaillard uit - wanneer het er op aankomt zijn meester een dienst te doen!’ Vreemde uitroep - zeggen wij op onze beurt - uit den mond van een vrijzinnig schrijver, die weten moest dat de jonge overwinnaar van Jarnac en Montcontour juist niet de candidaat was dien de protestanten bij voorkeur op den Poolschen troon zouden hebben gezien. Ramus maakte er dan ook een gewetensbezwaar van, om geloofsgenooten met schoone woorden te roepen onder het juk van een vorst die door hem, om zijn antecedenten, teregt werd gewantrouwd. Negen dagen later had Ramus opgehouden te leven.... Ik wil de namen niet opnoemen - zegt de ontroerde Waddington - dergenen die de historie nooit zal ophouden te brandmerken, in weerwil hunner moderne verdedigers, in weerwil vooral van die laffe en schandelijke theorie die alle misdaden vergoelijkt, zoodra zij bedreven zijn in overeenstemming met de meerderheid eens volks: alsof het onregt door aan een grooter aantal te gerieven ophield onregt te zijn. Ik wend mijn oogen af van die opeenstapeling van ijselijkheden, om slechts éénen gruwel te zien. 'k Zou ook geen tranen gevonden hebben om zoo veel edelaardige, onschuldige slagtoffers te beweenen, geen kracht in mijne hand om naar eisch dat breed tooneel te malen. Onder zooveel moorden heb ik, God lof, er slechts een te verhalen; maar hij is zoo afgrijselijk dat zelfs zij die den St. Barth. nacht in bijzonderheden hebben beschouwd, mij, vrees ik, van overdrijving zullen beschuldigen bij 't mededeelen dezer ééne episode uit het groote drama. 't Is niet in den St. Barthol. nacht zelven dat Ramus omkwam, maar eerst dingsdags den 26sten Augustus, den derden dag van het bloedbad, toen dus de volkswoede reeds eenigzins was bedaard. 't Is niet de ketter die door dweepzucht, maar de wetenschappelijke schoolhervormer die door belangzuchtige oudgasten, Ramus die door Charpentier wordt vermoord. Inderdaad heeft Wadd. Ch's | |
[pagina 547]
| |
aandeel aan 't ombrengen van Ramus tot zulk een klaarheid gebragt, dat zelfs de knoeijerige Théry genoodzaakt is uit te roepen: Ch. fut soupçonné d'avoir soudoyé les assassins, et la bassesse de sa haine, comme le cynisme de ses paroles, donnent à cette conjecture le poids d'une affreuse vérité. Ziehier wat Banosius, die in Presles was tijdens de daad werd gepleegd en Nancelius die opzettelijk van Tours te Parijs kwam, om uit den mond van zijn vriend Serenus, destijds principaal van Presles, de bijzonderheden te vernemen, hebben geboekt. Bezoldigde moordenaars, door een kleermaker en een bediende aangevoerd, breken de deur open en doorzoeken het huis. Ramus, begrijpende dat het op hem gemunt is, begeeft zich naar zijn klein studeervertrek op de vijfde verdieping: daar wacht hij peinzend en in gebed den uitslag af. Toen de bloedgierige bende, op een aanwijzing hun gedaan, zijn verblijf uitvindt en binnenstormt, ligt hij op zijne knieën, de handen gevouwen, de oogen ten hemel gerigt. Hij staat op: hij wil de onverlaten, door onwillekeurigen eerbied een oogenblik getroffen, aanspreken; maar hij ziet dat hij van hen geen medelijden, geen genade te wachten heeft en ‘o mijn God - roept hij uit - genade voor mij armen zondaar en voor deze ongelukkigen die niet weten wat zij doen!’ Met een raauwen vloek breekt de een der aanvoerders zijn bede af en op hem aanspringend brandt hij een vuurwapen met twee kogels geladen los tegen zijn hoofd, terwijl de ander, vlak voor hem staande, hem een degen door 't lijf steekt. Het bloed stroomt uit de wonden, maar 't slagtoffer is nog niet ontzield. Daarom nemen ze hunne toevlugt tot een andere marteling: zij grijpen hem op en werpen hem uit het venster honderd voet diep naar beneden. In zijn val verbrijzelt hij een gedeelte van een dak en ploft stuiptrekkend in den binnenhof van 't collége. Nog leeft hij, schoon bloed en ingewanden zijn uitgestort. Men tiert, men huilt rondom hem, men slaat een koord om zijn voeten, men sleept hem door de straten der stad naar de Seine. Daar snijdt een chirurgijn hem het hoofd af: men verminkt den romp, toen wierp men dien in de golven... Christelijk lezer: dem Verdienste seine Krone, maar niet altijd hier op aarde.
Een physisch raadsel, een psychologisch wonder, is Pierre de la Ramée voor ons een modelmensch, een model dat ons schier tot mistroostigheid over eigen aanleg stemmen moet. Inderdaad wij kunnen van hem gelijk anderen van Marius getuigen ‘A pueritia consuetam duritiem et alia quae ceteri miserias vocant voluptati habuit’ (Sall)., met dit hemelsbreed onderscheid echter, dat de bron van dat puriteinsch diëet bij den Romein zelfzucht was - je parviendrai! - en bij Ramus humaniteit. Trouwens op Ramus is dan ook nimmer de dubbelzinnige uitroep des politieken mastklimmers ‘je suis parvenu!’ hem door de toeschouwers in den mond gelegd, van toepassing geweest. Gij lezer, die u - en teregt - niet vereenigen kunt met Pindarus' aanhef, Ἄριστον μ `ν ἵδωρ - die, evenmin vrede vindende bij het kluizenaarsleven door Haug geteekend, 't programma uws levens niet wilt laten afloopen met den regel: | |
[pagina 548]
| |
Ich pflanze Kohl. Ich bete.
ja die uw ideaal beter getroffen zoudt achten, als eenig groot poëet watertandend u, per open brief, toeriep: Di tibi divitias dedere artemque fruendi;
bij zulk een constitutioneele neiging naar genot, dat ge 't epicurisme met den gaffel van 't gezond verstand uwe deur niet kunt uitdrijven, zonder dat het in schofttijd weer om uwe woning loert; - bij zulk een mengeling van vochten, dat ge - zijt ge pover Orbilius en coelibatair - geen hemelweelde proeft in den simpelen kus der wetenschap, dat ge u geen heilstaat voorspiegelt van Salomo's verstandige keuze-alleen, maar dat ge, onrustig uit de armen uwer easy chair opgejaagd, met onstuimige ziel dorst naar tijdverslindend huwelijksheil, - ook bij zulk eene van Ramus' complexie, als dag en nacht, verschillende bewerktuiging, houden wij moed, lezer, omdat wij punten vinden van leering en vergelijking. Nog eens, Ramus vereenigde in zich schier aan niemand door de natuur geschonken gaven van ligchaam en geest: spierkracht, schoonheid, een uitnemend redenaarsorgaan, een gestel van diamant, door 't blakeren van den geest die er in woelde niet te verteren, onderhouden door een diëet, waardoor de gewone geleerde ten eerste bezwijken zou: verder een instinctmatige aandrift voor studie, die in hem als kind ontwaakt, met hem als man opwies tot een passie, - een passie waarin hartstogten en zinnen, zijn gansche stoffelijk en zieleleven opging. Maar daar staat tegenover dat hem kruis naar kracht was gegeven. Luther heeft geen hagchelijker stelling in de kerk gekozen, geen schooner lauwerkroon verdiend dan Ramus in de wetenschap. Hij was vlug en helder van geest; maar het veld dat hij ontginnen moest was ook dor en onmetelijk. En de loop onzer beschouwingen ontlokt ons hier de vraag: wat is wil, wat is wilskracht? Is zij verdienste of genade? of een complex van beide, een mixtum quid, door de tegenwoordige chemie niet te ontleden? Psychologen beslist! Van waar dat de eene knaap zwak is, de andere krachtig van wil? Van waar dat ik knapen zwak blijven, als jongmannen mislukken zag, die de uitmuntendste huiselijke opvoeding, de rationeelste leiding van kindsbeen af genoten, en die ook niet ontbloot waren van goeden aanleg? Van waar dat ik anderen zag gelukken, met wier jeugd, om zoo te zeggen, werd gemorst en in wier stelsellooze omgeving veel meer aanleiding was tot vernietiging dan tot ontwikkeling van het goede element? Heeft het Naturam furca expellas tamen usque recurret bij sommigen de evidentie eener waarachtige predestinatieleer? En heeft Herder gelijk met zijn weinig bemoedigende woorden: Erziehung gibt uns nichts, was wir nicht aus uns selbst haben könnten; sie gibt uns das was wir aus uns selbst haben könnten nur leichter und geschmeidiger? Immers la force des choses, de uiterlijke omstandigheden waren ook niet, bij velen die ik zag, de causa movens van 't innerlijk proces. Als we een Ramus als 9jarigen knaap reeds zien dorsten naar wetenschap en uit pure leergierigheid tot drie malen alleen den togt naar Parijs zien wagen, dan bewijst dit feit alleen, dat we hier te doen hebben met een dier rarae aves, die hoogst zeldzaam zich op onze Latijnsche school vertoonen, - knapen die, als ze blijven le- | |
[pagina 549]
| |
ven, wondermannen worden, maar die meestal hunnen geest exploiteren ten koste van 't physiek, wier verhoogd zieleleven huns ondanks eerling, helaas, den aardschen tabernakel uitwoont - Alcyons engloutis avec leurs nids flottants! - evenbeelden der jonge, hartstogtelijke Mathilde - door Heije in de Tesselschade zoo natuurlijk in beelden en keurig in epitheta geschilderd - wier vlotte ziel reeds vroeg 't gesloopte lijf verliet. Ramus had een hoogst zeldzame voorliefde voor studie; maar hij had daarbij gezond verstand. Hij was geen droomer, geen afgetrokken geleerde, die, opgesloten als de zijworm, zich wegspint in draden welke eerst door de praktische hand eens menschen moeten worden verwerkt; maar zijn geniale theorieën zelf uitwerkend, was hij de Sophocles, de Molière in zijn paedagogisch drama. In dat opzigt is Ramus' voorbeeld leerrijk voor zijn latere ambtgenooten: hij toont hun feitelijk het duizendwerf gesproken ‘non scholae sed vitae docemus’ in zijn schoonste ontwikkeling. - Zijn de leerlingen de beste beoordeelaars der docenten; aan een lange rij van uitmuntende en liefhebbende kweekelingen herkent men tevens de degelijkheid des docents. Nu zal men in de Nieuwe Geschiedenis te vergeefs naar een paedagoog zoeken, die als Ramus zulk een aantal ferme en beroemde mannen aan de wereld schonk. - In weerwil zijner gestrengheid - want hij was streng: plagosus heette hij en de zweep der middeleeuwen nam hij dikwijls ter hand - hadden zijn leerlingen hem lief. Want zij eerbiedigden zijn liefde voor de waarheid, die hem bezielde ook waar hij den onwil tuchtigde. En beter dan de katholieke Théry die hem noemt ‘toujours ardent et avide de nouveautés, ne sachant pas avoir raison sans faire d'éclat et sans éveiller la haine,’ hebben zijn leerlingen hem die een Roscius in arte was begrepen, daar ze in Ramus konden bevestigd zien wat Cicero van den Comoedus getuigde: Quo quisque est sollertior et ingeniosior, eo docet iracundius et laboriosius! - Edoch van zulk eene correlatie heeft per se een ambtenaar van het tweede keizerrijk geen begrip. Wat zoo weinigen na hem met eere deden, de rol van professor voor volwassenen en docent van knapen vervulde Ramus gelijktijdig en met een takt die deed vragen, of oréren dan wel docéren zijn lievelingsvak was? Schijnt welsprekendheid zijn fort te zijn geweest, was de classieke literatuur het paradijs van zijnen geest, zoodat hij eens in een moeijelijk pleidooi voor 't Parlement in vrome geestdrift de oogen ten hemel slaande uitriep: Deus Aeterne Maxime, maximas tibi gratias debemus, quod pro vix plumbeis illis veterum grammaticorum rivulis aurea Ciceronis, Virgilii, Demosthenis, Homeri flumina nobis effuderis et singularem quamdam gratiae tuae lucem nostris temporibus accenderis; - van den anderen kant liet hij alle' andere' vakken der humane propaedeusis regt wedervaren door ze zelf te bestudéren als een χαλϰέντερος en ze anderen te doceren mondeling en in geschrift. - Vereenigde Ramus als mensch twee zeer zeldzaam vereenigde eigenschappen, daar hij, in den volsten zin des woords gemüthlich, een aan fierheid grenzende onversaagdheid had, intellectueel vertoont Ramus het niet minder wonderbaar verschijnsel der zamengroeijing van een echt mathematisch hoofd, op het lijf van een groot aesthe- | |
[pagina 550]
| |
ticus. Een man van handelen in 't openbaar, was hij, als Maximus, in oculis civium magnus sed intus domique praestantior. En al die eigenschappen: karakter, moed, scherpzinnigheid, smaak vloeiden voort uit den logos zooals hij dien had opgevat. De rede - 't certificaat van oorsprong door den Schepper aan den mensch op aarde medegegeven - de rede in 't gemoedsleven, de rede in 't verstandsleven immer en consequent toegepast, gaf die veelzijdige humaniteit die we in Ramus zoozeer bewonderen. Zijn ardor logicus dreef hem tot de beoefening van vakken die hij welligt niet bij voorkeur liefhad, maar die hij in 't belang der jeugd zuiverder meende te kunnen verklaren, duidelijker te formuleren, en zijn leenspreuk daarbij ‘Labor improbus omnia vincit’ kan ons een wegwijzer zijn op eigen paedagogische baan. Zijn rede zocht naar de uitbreiding van het rijk der intellectueele waarheid - eene waarheid die ook vrijmaken zou - terwijl hij des noods geen personen ontzag, geen smaad of vernedering duchtte; en met volle hand strooide hij de kruimkens van 't brood zijner wetenschap op den vloed, zelf welgemoed tot zich zelven zeggende, wat Bilderdijk anderen troostend toeroept: Dankt u 't stomme vischje niet:
God erkent het, die het ziet.
Zijn rede eindelijk beschouwde het leven voor anderer welzijn als de missie des menschen: van daar dat hij, de stem zijner zinnelijke natuur smorende, kuisch, sober, onbaatzuchtig, vroeg en spa, 36 jaren lang, met woord, met veder, met geld, werkte waar hij slechts achtte dat zijn arbeid oorbaar wezen kon. Zou niet met meer regt dan L. van den Broek eenmaal Loots bezong, een eerlijk Franschman - gelijk wij in Charles Waddington liefhebben - van Petrus Ramus mogen uitroepen: Beween zijn dood, bewaar zijn asch,
En zet zijn onvergeetbren naam
Op 't schel klaroen der vlugge Faam,
O Volk, wiens kampioen hij was.
En verdient niet Ramus, ook na Waddingtons lijvig boekdeel - bvb. van dezelfde bevoegde hand - de aristocratische eer van een Essay, waarin in een beknopte ruimte de gedachten en daden des schoolhervormers in haar zegenrijken invloed op de Europésche beschaving, uit de historie en uit 's mans werken bijeengezocht, den volke worden verkondigd? Immers ik eindig, lezer, met Dollfus' woorden waarmede ik begon: Het Regt is de groote martelaar der Geschiedenis! Een der krachtigste en prachtigste figuren uit de Fransche paedagogiek, werd Ramus, miskend door de meerderheid zijner tijdgenooten, door de historici der Parijsche Universiteit stelselmatig verguisd, om de eenvoudige reden dat Pierre de la Ramée in karakter en denkwijze, evenals Alexis de Tocqueville, het merk van den gewonen Franschman niet droeg.
Dr. A.H.A. Ekker. |
|