| |
Politiek overzigt.
Als de sneeuw- en regenbuijen, welke in de eerste dagen des jaars gewoonlijk over onze vlakten heenjagen, langzamerhand beginnen te verminderen, pleegt het te geschieden dat de storm nog eenmaal de laatste krachten bijeenbrengt en alomme schrik en verbijstering verspreidt. Na dergelijk zoogenaamd afscheid van winter en lente is het alsof de natuur tot zekere rust is gekomen en weldra ziet men het Mei-tapeet over de velden ontrold als het groene lente-kleed der hope voor een lateren oogst.
Zoo was het ook op het gebied der staatkunde. Ginds in het noorden werd een bloedige strijd gestreden. Ver van hun vaderland hadden daar reeds vele aanvallers, kampende in naam eener vrijheid, welke zij aan eigen haard te vergeefs wenschten, den dood op het slagveld of in het hospitaal gevonden. Reeds zoovele offers waren daar reeds aan de verdediging van den deenschen grond gebragt. Nog werden telkens nieuwe gevechten geleverd. Daar bragten eindelijk de strijdende partijen voor Duppel nog eenmaal alle krachten bijeen tot eene laatste bloedige ontmoeting te land, waarbij honderde menschenlevens werden vernietigd. Het was alsof men toen tot zekere rust en kalmte kwam en ook op het gebied der staatkunde meende men het groene kleed der hope voor een lateren vrede te aanschouwen.
Toen de konferentie op 20 April te Londen bijeenkwam, haalde men dan ook even als na een voorjaars-onweder vrijer adem en meende nu in zijn ongeduld reeds dadelijk een wapenstilstand tusschen de strijdende partijen te zullen zien sluiten. Hierin bedroog men zich echter. Vooreerst kwam de duitsche Bond in zijn vertegenwoordiger, den saksischen minister von Beust, als altijd, te laat. De vergadering werd derhalve verdaagd op voorstel van Oostenrijk en Pruissen, welke mogendheden ditmaal al bijzonder beleefd waren jegens den duitschen Bond, onlangs nog door diezelfde mogendheden in zijne belagchelijke magteloosheid aan Europa ten toon gesteld.
Eindelijk was de vergadering voltallig en zaten de dertien vertegenwoordigers der acht mogendheden met hun sekretaris aan de konferentie-tafel in Downring-Street. Naauwelijks was er echter van een voorstel tot wapenstilstand gesproken of de duitsche leden der vergadering verklaarden zonder instruktiën te zijn en hunne regeringen te moeten raadplegen. De vergadering werd toen
| |
| |
op nieuw verdaagd en langs den weg van onderhandeling trachtte Engeland intusschen verschillende moeijelijkheden op te lossen.
De hinderpalen tegen het sluiten van een wapenstilstand werden zoowel bij Pruissen als bij Denemarken gevonden, terwijl Oostenrijk in die dagen eene vrij ondergeschikte rol speelde. Wel verklaarde men te Kopenhagen en te Berlijn eene wapenschorsing gedurende de konferentie zeer wenschelijk, maar men maakte deze verklaring vrij nutteloos door het stellen van voorwaarden, welke der tegenpartij telkens geheel onaannemelijk voorkwamen. Vooral de opheffing der blokkade van de pruissische kusten was bij de belanghebbende partijen aan zeer vele bedenkingen onderhevig. Zonder eene ontruiming van Jutland door de vijandelijke legers, wilde de deensche regering hiertoe niet overgaan en de heer von Bismarck weigerde het deensche vaste land te verlaten zonder eene teruggave der talrijke door Denemarken prijs gemaakte koopvaarders. Dit laatste voorstel werd echter te Kopenhagen weder afgewezen. Kortom, hetgeen van de gevoerde onderhandelingen uitlekte gaf al spoedig weder stof tot allerlei sombere voorspellingen. Weldra vernam men daarop dat de vesting Fredericia door de deensche troepen was ontruimd geworden en men schreef dit toe aan de vertoogen der engelsche regering. Hierdoor toch was een der vele voorwaarden van Pruissen en Oostenrijk vervuld.
Daar verspreidde zich plotseling het gerucht dat de engelsche kanaalvloot naar de deensche wateren zou vertrekken. Hier beweerde men nu dat deze, des noods onder kanongebulder, het plegtig veto van Engeland aan de strijdende partijen zou gaan overbrengen. Ginds verzekerde men dat de engelsche oorlogschepen een oostenrijksch eskader hetwelk in de noordzee kruiste, moesten beletten om in de Baltische zee te verschijnen. Weldra bleek echter uit eene verklaring van lord Paget in het engelsch lagerhuis dat de kanaalvloot zich slechts naar Duins had begeven, in afwachting dat de regering nader omtrent deze zou beschikken. Intusschen waren een paar engelsche oorlogsvaartuigen belast om het oostenrijksche eskader gade te slaan, hetwelk zich op de hoogte van Helgoland bevond en zich vereenigd had met eenige pruissische kanonneerbooten. In een zeegevecht hetwelk daarop met twee deensche fregatten en eene korvet plaats had, waarbij de pruissische kanonneerbooten zich op eenigen afstand hielden, behaalde Denemarken de overwinning. Te Weenen stelde men zich evenwel tevreden met den afloop van dit gevecht, omdat de oostenrijksche schepen de eer der vlag hadden gehandhaafd.
Naauwelijks was het berigt van deze overwinning der Denen vernomen, of uit Londen werd gemeld dat sir Grey in het lagerhuis en graaf Russell in het hoogerhuis het sluiten eener wapenschorsing hadden medegedeeld. Deze zou op 12 Mei aanvangen en eene maand duren. Van dat tijdstip af zou de blokkade der pruissische kusten worden opgeheven, terwijl Pruissen en Oostenrijk zich verbonden hadden om tot 12 Junij in de door hunne legers bezette gedeelten van Jutland geene oorlogsbelastingen te heffen en alles te vergoeden hetgeen aan de troepen zou worden geleverd. Voorts was men overeen gekomen om zich van alle versterking der ingenomene positiën gedurende de wapenschorsing te onthou- | |
| |
den en daarin te blijven. Nadat alzoo de wapenschorsing met het uti possidetes ten hoofdgrondslag was aangenomen, verdiepte men zich in gissingen naar de oorzaak van Denemarken's toegefelijkheid. Het waarschijnlijkste is dat Engeland toezeggingen zal hebben gedaan, welke ons echter onbekend zijn. Dat men over Denemarken's toetreding tot de wapenschorsing in den ministerraad te Kopenhagen geenszins eenstemmig dacht, bleek intusschen uit de omstandigheid dat een drietal leden van het kabinet hun ontslag aanboden.
Een zware sluijer ligt overigens steeds over de gevoerde onderhandelingen uitgespreid. De leden der konferentie hebben zich tot geheimhouding verbonden en daarachter verschuilen zich steeds de engelsche bewindsleden als zij in het parlement worden geinterpelleerd.
Terwijl dan nu eene konferentie te Londen vergaderingen houdt in het belang des vredes, blijft toch de toestand van Duitschland en, in verband daarmede, die van geheel ons werelddeel vrij zonderling en verward. Wel is de vrees voor eenen algemeenen oorlog voor het oogenblik verminderd, maar er blijft steeds zekere spanning heerschen met het oog op de dingen, die komen zullen. Engeland begint het geduld te verliezen nu Duitschland het zoo openlijk durft trotseren. De engelsche dagbladpers roept haar eigen schrikbeeld op: een observatiekorps aan de fransche Rijngrenzen, om aan Duitschland schrik in te boezemen. Napoleon glimlacht daarover, blijft de rol van toeschouwer spelen en verbaast Europa door zijne gereserveerde houding. Intusschen zit de heer von Bismarck te Berlijn zeer bedaard nota's en dépêches - vooral veel geheime dépêches - te schrijven aan Oostenrijk en misschien aan Rusland en misschien aan Frankrijk. Alles draagt ten minste de sporen dat er veel, zeer veel, in het duister wordt behandeld. Van daar die zonderlinge geruchten over geheime overeenkomsten tusschen de beide duitsche mogendheden en Rusland. Van daar artikelen in de pruissische regeringsbladen over de wenschelijkheid eener inlijving der hertogdommen Sleeswijk en Holstein, terwijl de heer von Bismarck zelf die inlijvingsplannen ontkent en koning Wilhelm een geheimzinnig stilzwijgen bewaart. Intusschen is na het schorsen der vijandelijkheden de pretendent-hertog van Augustenburg weder te voorschijn gekomen als uit een winterslaap. Het land rondreizende heeft hij thans reeds verschillende steden bezocht om aldaar ontvangen te worden als ware hij reeds wettig vorst.
Men kan zich bij Europa's toestand van het oogenblik niet verwonderen over de meening van hen, die een geheelen ommekeer voorspellen in de verhoudingen der verschillende mogendheden tot elkander. Toch gelooven wij dat dergelijke ommekeer slechts tijdelijk zou wezen. De verhoudingen der verschillende mogendheden onderling worden geregeld door de verschillende belangen, en nu moge men zich verwonderen over de ontrouw van sommigen aan groote politieke denkbeelden of beginselen; die verwisseling van partij op het europeesch staatkundig schaakbord is slechts tijdelijk.
Te midden van de verwarring des oogenbliks zullen wij ons echter niet vermeten om de waarschijnlijkheid te betoogen van eene spoedige oplossing der deenschduitsche kwestie. Toen men op de konferentie na de regeling der wapenschor- | |
| |
sing het sleeswijk-holsteinsche vraagstuk zelf wilde gaan behandelen, verklaarden Oostenrijk en Pruissen dat zij het traktaat van 1852 daarbij niet tot grondslag wilden aannemen. Daarop werd de zitting verdaagd tot 28 Mei, op welk tijdstip Engeland misschien hoopt de partijen nader tot elkander te zullen hebben gebragt.
In afwachting dat ook keizer Napoleon in het europeesch staten-orchest, waarin hij anders eene eerste viool pleegt te spelen, zich zou doen hooren, wijdde de fransche natie hare aandacht aan de beraadslagingen in het corps legislatif. Heftig waren de debatten over het wetsontwerp betrekkelijk de koalitiën, later met 222 stemmen tegen 36 tot wet verheven, waaromtrent de heer Ollivier rapport uitbragt. Met warmte had de vroegere kampvechter der oppositie zijn gevoelen omtrent dit belangrijk onderwerp verdedigd en - ietwat transigerend - betoogd dat men eene verbetering moest aannemen al was deze nog niet hetgeen men wenschte. Daaruit bleek reeds dat de oppositie een harer strijders had verloren. Toen daarop de debatten op scherpen toon werden voortgezet en de heer Ollivier van stelselmatige oppositie begon te spreken, bleef een antwoord van de zijde zijner vroegere politieke vrienden niet achter, hetwelk bij monde van den heer Jules Favre werd gegeven. Na den afloop der zitting bevonden beide zich in elkanders nabijheid. Jules Favre bood den heer Ollivier als naar gewoonte zijne hand aan. ‘Non monsieur,’ werd hem echter geantwoord, waarop hij zich verwijderde. Een ‘Favre! voici ma main; donnez- moi la vôtre!’ riep hem terug. ‘Non monsieur, was toen het antwoord aan den heer Ollivier; à présent l'heure est passée!’ Herinnert het ons niet aan het ‘te laat!’ bij afgerukte kroonen uitgesproken; werd ook misschien eene kroon van eerlijkheid en opregtheid verloren?
Op 6 Mei werden de budget-debatten door den heer Thiers aangevangen met eene zeer uitgebreide redevoering over den algemeenen toestand van het finantiewezen onder vroegere regeringen en onder de tegenwoordige. Wat den tegenwoordigen toestand der geldmiddelen betrof erkende de spreker, niet zonder ironie met het oog op de telkens herhaalde bewering van de zijde der regering, dat alle uitgaven der laatste jaren op de allernatuurlijkste wijze te verklaren zijn, indien men deze slechts van nabij beschouwt. On expliquerait ainsi des budgets de 2 milliards 500 millions et même des budgets de 3 milliards. Vous voulez tout faire à la fois; mais le pouvez-vous? C'est la question capitale de la situation financière. Hieruit nam de heer Thiers voorts aanleiding om aan te dringen op bezuiniging en in verband hiermede op de handhaving van den vrede en op de vermeerdering van vrijheid. De heer Calley St. Paul kon in zijne wederlegging van den heer Thiers niet nalaten om weder den weg te betreden, door dien spreker als ten eenenmale onjuist aangewezen: ‘cette augmentation de 5 à 600 millions effraie, mais de près tout s'explique.’ Deze en andere jaarlijks terugkeerende argumenten werden ook thans weder van de zijde der regering vernomen. Belangrijker dan deze algemeene beraadslagingen waren intusschen vooral de debatten over het budget van het departement van buitenlandsche zaken, waarin de oppositie-redenaar Favre en de heer Rouher vooral op den voorgrond
| |
| |
traden. Van het standpunt uitgaande dat aan de buitenlandsche politiek van Frankrijk een beginsel ten grondslag moest liggen, verklaarde hij dit in de staatkunde van den laatsten tijd te vergeefs te hebben gezocht. Hij wees daartoe op de nog altijd rookende poolsche ruïne, waaruit zich nu en dan de vlam weder verheft. Hij herinnerde hoe het kongresplan door de weigering der mogendheden evenmin als later het congrès restreint verwezenlijkt werd en hoe dit alles de Polen toch tot verzet bleef aansporen. Toen eindelijk de bloem der poolsche bevolking vernietigd of gedeporteerd was, werden bij ukases van 2 Maart 1864 de boeren in het bezit gesteld van de landerijen van den overwonnen adel. Telles ont été - zoo luidde het niet zeer vleijend voor de regering - les conséquences des hésitations de la diplomatie française. Voorts wendde de spreker zich tot de kwestie van den dag. Hij herinnerde daarbij aan den brief van keizer Napoleon op 10 December 1863 tot den hertog van Augustenburg gerigt, waarin voorkomt: ‘Si le Danemark venait à être opprimé par des puissances voisines, l'opinion publique en France se retournerait de son côté.’ Welnu dan, zeide de heer Favre, le Danemark a été envahi et il à été laissé à ses propres forces. Ook met het oog op het traktaat van 1852 werd de weifelende houding van Frankrijk afgekeurd. Had de regering het voornemen niet om Denemarken bij te staan, dan had zij dit met ronde woorden moeten zeggen.
In Italië, zeide de heer Favre, was de houding van Frankrijk met het oog op Venetië en Rome evenzeer weifelend en beginselloos. Dit alles werd in vrij heftige bewoordingen te kennen gegeven, welke een zeer oorlogzuchtigen geest ademden. Met zeer veel takt en vernuft begon dan ook de heer Rouher zijne repliek aldus: ‘Il y a deux jours l'atmosphère était à la paix. Ses bienfaits, ses avantages étaient invoqués par l'honorable M. Thiers, et dans le discours que nous venons d'entendre M. Jules Favre vient de nous conseiller trois déclarations de guerre; la première pour le Danemark, la deuxième pour la Vénétie, la troisième, avec un peu d'indécision, il est vrai, pour la Pologne.’ Met een glimlach op de lippen over dezen aanhef, luisterde de meerderheid verder naar de redevoering van den heer Rouher, welke in zeer vredelievenden zin gesteld was. De minister van staat trachtte natuurlijk te betoogen, dat er volstrekt geen sprake kon zijn van weifeling in Frankrijk's politiek. Omtrent de kwestie van den dag merkte hij onder meer op dat de regering krachtens het traktaat van 1852 geenszins geroepen was om Denemarken bij te staan. Te dien opzigte had de heer Favre gezegd dat als een traktaat, door Frankrijk onderteekend, geschonden werd, men naar het zwaard moest grijpen. Al weder met zeer veel takt zeide de heer Rouher hierop: ‘L'honorable M. Favre était moins fier l'année dernière, lorsqu'il avait le téméraire courage de nous conseiller de nous rétirer du Mexique après l'échec de Puebla. Uit de redevoering van den heer Rouher bleek overigens dat Frankrijk zeer veel sympathie bezat voor Denemarken, voor Polen, voor Venetië en voor alle verdere hulpbehoevende nationaliteiten, welke sympathie ons echter herinnerde aan het verba ac voces praetereaque nihil.
Wanneer wij thans ook de beraadslagingen over het budget van het minis- | |
| |
terie van binnenlandsche zake opslaan, dan is dit om daarin eene kwestie behandeld te vinden, welke groote opschudding heeft veroorzaakt onder de fransche dagbladen. Gedurende eenige dagen werd dan ook het uitgeven van een Moniteur du soir, dit is de bedoelde kwestie, door de meeste organen der dagbladpers besproken, tot dat het de regering begon te vervelen, welke dekreteerde dat men hierover voortaan het stilzwijgen moest bewaren. Sedert 1 Mei had de regering behalve den gewonen Moniteur ook nog eene avondeditie van haar officieel orgaan uitgegeven en wel tegen den prijs van vijf centimes, terwijl zij den eigenaars zelven aan onvermijdelijke uitgaven minstens tien centimes moest kosten. Op alle mogelijke wijzen te Parijs en in de departementen verspreid, kon deze Moniteur du soir alzoo gemakkelijk met andere dagbladen konkurreren en daaraan veel nadeel toebrengen. De heer Gueroult bragt dit punt in het corps législatif ter sprake en betoogde dat de regering evenmin een Moniteur du soir tegen vijf centimes kon uitgeven, als een manufactuurwinkel opzetten, en de koopwaren beneden inkoopsprijs verkoopen. Van de zijde der regering werd hiertegen op zeer verwonderden toon aangevoerd, dat de Moniteur du soir niet konkurreren kan met andere dagbladen, omdat hij niets aantrekkelijks bezit voor het lezend publiek en voor het grootste gedeelte slechts officiële benoemingen en besluiten bevat. Voorts was reeds lang geklaagd dat die officiële tijdingen zoo laat gepubliceerd werden, terwijl de gewone Moniteur bovendien slechts met de morgentreinen kan verzonden worden en derhalve overal later aankomt dan de overige dagbladen. Wel zond men iederen dag per telegraaf aan de prefekten eene korte opgave der officiële berigten, doch dit werd onvoldoende geacht.
De oppositie voerde tegen dit alles nog aan dat de Moniteur du soir welligt niet amusant kon geacht worden, maar toch alle moeite deed om dit te zijn door het opnemen van verschillende niet-officiële berigten en verslagen van zittingen der hoven van assises. Hierin stelt dan ook de fransche bevolking steeds een levendig belang. Zoo was men in Frankrijk zeer begeerig om, na de behandeling te hebben gevolgd, de uitspraak te vernemen van het hof van kassatie te Parijs in de zaak van Armand-Roux, welke wij in ons vorig overzigt memoreerden. In strijd met de door den advokaat-generaal Charrins geuite gevoelens is het arrest van het hof te Aix gekasseerd en de zaak naar de regtbank van Grenoble verwezen. Intusschen had men in de laatste dagen deze procedure al weder vergeten en amuseerde zich met de, zoo geheel op franschen bodem te huis behoorende ‘affaire La Pommerais.’ Een schuldig der jury zonder de traditionele circonstances atténuantes deed deze zaak eindigen met eene ter dood veroordeeling.
Met het oog op de budget-debatten in het fransch wetgevend ligchaam hebben wij nog eene vrij hevige scène te vermelden, welke dezer dagen door den niet altijd parlementairen Eugène Pelletan werd uitgelokt. Eene beschuldiging van dezen oppositie-strijder tot de regering gerigt dat het handhaven der loi de sureté genérale zekere overdrevene vrees verraadde, werd door den hertog
| |
| |
de Morny beantwoord met een: de regering is niet bevreesd, noch voor u noch voor iemand! Dit gaf aanleiding tot eene zeer weinig parlementaire woordenwisseling, waaraan de heeren Favre, Thiers, Picard en de minister van staat Rouher deel namen, welke zich in eene groote opschudding eindelijk oploste. Hiermede meende men nu echter dat de zaak afgeloopen was, maar neen; in de volgende zitting, na voorlezing van het procesverbaal, komt de heer Pelletan nog eens verklaren, dat hij nu evenmin bang is voor de regering als toen na den tweeden december vijftien- of twintig-duizend Franschen verbannen werden en de beroemdste burgers naar Mazas gevoerd. Op den meest bedaarden toon antwoordde de heer de Morny hierop, dat men het woord niet mogt voeren naar aanleiding van het procesverbaal eener vorige zitting dan alleen indien men aanmerkingen wilde maken op den inhoud daarvan. Men lachte en de onhandigheid van den heer Pelletan had dien lach verdiend.
Zoodra eene oppositie een ironischen glimlach bij hare tegenstanders ontlokt over eigene handelwijze, voorwaar, dan is zij op dat oogenblik niet sterk. Tot deze opmerking bood ook het engelsch lagerhuis stoffe. Nadat de oppositie in dit staatsligchaam hemel en aarde had bewogen om het ministerie te doen vallen, maar telkens zich in hare pogingen had teleurgesteld gezien, verwachtte men dat zij nu verder geene blijken van magteloosheid meer zou geven. Daar komt de heer Disraeli op hoog ernstigen en plegtigen toon aan de vergadering verkondigen, dat hij het kabinet te midden der belangrijke konferentie-onderhandelingen ongaarne wilde zien aftreden en daarom ook het uitlokken van een votum over de regeringspolitiek nog wilde uitstellen. Lord Palmerston maakte zich vrolijk over deze fanfaronnade van ‘zijn geachten vriend’ en men ging tot andere zaken over.
Een groot gedeelte der engelsche natie was intusschen nog altijd bezig om het onverwacht vertrek van Garibaldi te bepeinzen, waarvoor men andere oorzaken zocht dan diegene, welke men in het parlement door lord Palmerston en andere woordvoerders der regering had hooren opgeven. Eene meeting van een vijfduizendtal personen wenschte deze zaak nog eens grondig te bespreken in Regents-Park. Naauwelijks was men echter aldaar vereenigd en had een redenaar beweerd dat de regering Garibaldi tot zoo spoedig een vertrek had gedwongen, of de policie kwam verzoeken om te zwijgen en uiteen te gaan. Op de bedreiging dat men tegen de verzamelde menigte geweld zou gebruiken indien aan het verzoek niet voldaan werd, protesteerden de leiders der volksvergadering, maar gehoorzaamden. Het bestuur der meeting vergaderde daarop onmiddellijk in een nabijgelegen gebouw om te beraadslagen over hetgeen hun bij deze ‘schending van de regten des volks’ thans te doen stond. Eene deputatie werd naar den heer Gladstone afgezonden om zich te beklagen en in de eerstvolgende zitting van het lagerhuis werd het ministerie over het voorgevallene geinterpelleerd. De regering betuigde daarover haar leedwezen en beweerde dat de policie eigenmagtig maar ter goeder trouw aldus gehandeld had. Aan de deputatie gaf de heer Gladstone bovendien te kennen dat men, indien iemand door de policie bij die
| |
| |
gelegenheid was mishandeld, eene klagt bij den regter kon indienen.
Eene nieuwe meeting werd daarop gehouden, en eene nieuwe deputatie naar den heer Gladstone afgezonden, ditmaal om inlichtingen te vragen omtrent Garibaldi's vertrek. Voor zooverre dit onderhoud bekend werd, bleek daaruit dat de heer Gladstone tot de volgende verklaring zijne toevlugt moest nemen. Hij had niet geweten dat Garibaldi aan de engelsche regering het verlangen naar zijn vertrek had toegeschreven. Op de herhaalde verzekering van den woordvoerder der deputatie dat dit toch het geval was geweest, bleef den minister niets anders over dan de betuiging van leedwezen daarover. Zoo werden derhalve velen in de meening versterkt dat de regering eene ‘schending der nationale gastvrijheid’ had gepleegd, zooals op de meeting in zeer scherpe taal was beweerd geworden.
Inmiddels had Garibaldi den engelschen bodem reeds sedert eenige dagen verlaten, nadat de fransche regeringsbladen door eenige geheimzinnige mededeelingen omtrent bij hem bestaande plannen om hier of daar op de italiaansche kust te landen, de regering te Turijn tot eenige waakzaamheid hadden aangespoord. Bij de budget-debatten in de italiaansche kamer van afgevaardigden werd dit punt door den minister van binnenlandsche zaken, in een antwoord op de interpellatie van den heer Baragoni omtrent zijne houding jegens de Garibaldi-partij, ook nog even aangeroerd. De minister uitte daarbij de hoop dat niemand, na de door Garibaldi gebragte hulde aan den eerbied der engelsche natie voor staatsinstellingen en wetten, een politiek zou volgen, welke in strijd was met de staatkunde der regering en met de konstitutie. Met het oog op Rome en Venetië wees overigens de regering weder op de toekomst, zonder zich echter te kunnen vleijen met eene spoedige oplossing der kwestiën, maar ook zonder de ontmoediging van sommige sprekers in het parlement te deelen. Of Garibaldi bij zijn vertrek uit Engeland werkelijk het plan had opgevat om de oplossing der beide italiaansche kwestiën ietwat te verhaasten, is te betwijfelen; sedert lang bevindt hij zich thans echter weder op Caprera.
Verspreidden de woorden van den heer Gladstone over het vertrek van Caprera's bewoner al zeer weinig licht, niet altijd is hij zoo duister en dubbelzinnig. Zoo werd onlangs in het engelsch lagerhuis door sir Baines eene vermindering voorgesteld van den census voor de verkiezingen, de groote kwestie, welke sedert lang niet ter sprake was gebragt. Op de allerverrassendste wijze verklaarde bij die gelegenheid de heer Gladstone dat volgens zijn gevoelen ieder, die daarin niet door persoonlijke ongeschiktheid wordt verhinderd het stemregt bezit, tenzij daaruit eenig gevaar voor den staat mogt voortvloeijen. Volgens dezen engelschen staatsman is alzoo het stemregt een natuurlijk regt, inhaerent aan de hoedanigheid van burger. Met zekere verbazing hoorde zelfs de heer Bright en zijne staatkundige vrienden den heer Gladstone aan en met een glimlach van genoegen riep hij na afloop der zitting: ‘nu gaat hij waarlijk nog verder dan ik!’ Men denke echter niet dat de meerderheid in het lagerhuis of zelfs in het ministerie die gevoelens deelt; toch gelooven wij de verklaring van den heer Gladstone als een belangrijk teeken des tijds te mogen opteekenen.
| |
| |
Nog een ander leverde de beraadslagingen van het engelsch staatsligchaam in deze Mei-maand. De kwestie der afschaffing van de doodstraf kwam ter sprake. Het verdient de aandacht dat zich nog verscheidene stemmen verhieven tegen de volledige afschaffing en daaronder ook die van sir Grey, volgens wiens gevoelen de doodstraf moest behouden blijven bij doodslag met voorbedachten rade. Allen gingen echter van het zoo geheel engelsch standpunt uit: openbaar nut. Op voorstel van den heer Neate werd, na intrekking van verschillende andere motiën, besloten om een adres te rigten aan de koningin ten einde eene kommissie te doen benoemen tot het uitbrengen van een rapport omtrent de wenschelijkheid van het wijzigen der thans in vigueur zijnde strafwetten. Zoo zal derhalve de uitgebreide doodstraf-litteratuur waarschijnlijk weder met een belangrijk geschrift worden vermeerderd, waarbij men wel niet in de dwaling zal vervallen van sommigen, die de wijze van uitvoering der doodstraf met de doodstraf zelve verwarren en uit de eerste argumenten ontleenen tegen het behoud der laatste. Na eene schildering met kleurenrijk palet van de afschuwelijke wijze waarop hier en ginds de doodstraf ten uitvoer wordt gelegd, tot de konklusie te komen dat ‘derhalve’ de doodstraf moet worden afgeschaft, is geene zuivere behandeling van het vraagstuk en.... doch vervolgen wij ons ‘overzigt.’
Groote vreugde verwekte in het engelsch parlement - even als te Turijn, alwaar men bijna eene algemeene illuminatie had ontstoken - de tijding van de nederlaag der oostenrijksche schepen in het zeegevecht bij Helgoland, hetgeen aan koningin Victoria weder zeer onaangenaam was. Dagelijks wordt dan ook de reeds lang bestaande klove tusschen de regerende vorstin en den vermoedelijken troonopvolger breeder. Zijn bezoek aan Garibaldi griefde haar, zijne deenschgezindheid ergert haar. Openbaarde zich nu dit verschil van gevoelen op minder hartstogtelijke wijze, vooral aan de zijde van koningin Victoria, dan zou men nog kunnen denken aan hetgeen men in andere rijken ziet, alwaar, om het evenwigt tusschen de staatkundige partijen te handhaven, de regerende vorst behoudend en de vermoedelijke troonopvolger liberaal is of omgekeerd. In Engeland zijn dergelijke kunstgrepen echter onnoodig en er bestaat werkelijk een zeer groot verschil van gevoelen tusschen koningin Victoria en den prins van Wales. Hierdoor nu ontstaan er langzamerhand als het ware twee hoven en twee troonen in Engeland, hetgeen in het belang des rijks zeer te betreuren is.
Terwijl koningin Victoria intusschen geenerlei pressie tracht uit te oefenen op de natie, gaat Napoleon III steeds voort met allerlei willekeurige maatregelen te nemen. De laatste weken waren weder zeer rijk aan despotieke handelingen. Zoo werd den heer Prévost-Paradol verboden om letterkundige verhandelingen te houden in de zaal Barthelemy te Parijs en mogt eene voorlezing van den heer Morin over Molière in de zaal der rue de la Paix evenmin plaats hebben. Ook het herdenken van den 300sten jaardag der geboorte van Shakespeare, welke overal in Duitschland en in Engeland gevierd werd, mogt te Parijs geen plaats vinden. De bevolking betuigde daarover haar leedwezen, men rammelde met de ketenen, waarin men zich zag vastgeklonken, de onafhankelijke dagbladen sloegen den
| |
| |
scherpsten toon aan, welke zonder eene waarschuwing te ontvangen mogelijk was, en men wendde zijne blikken naar.... Algerië. Van daar toch was juist het berigt ontvangen dat de nomadische stammen der provincie Oran in opstand waren gekomen tegen het fransch bestuur en eene kolonne troepen hadden verslagen. Als oorzaak van dit onverwacht verzet der arabische stammen werd door den maarschalk Pélissier eene voorspelling der marabouts opgegeven, waarbij de komst van den mahomedaanschen messias werd aangekondigd, welke vergezeld zou gaan van de verdelging der christenen. Bij anticipatie schenen de arabieren daarmede reeds nu een aanvang te hebben willen maken. Volgens de laatste berigten kon men echter - de fransche regering beweerde dit ten minste - eene spoedige onderwerping der opstandelingen te gemoet zien.
Ongeveer ter zelfder tijd als in Algerië - volgens sommigen daarmede in verband staande - brak ook in Tunis een opstand uit. Deze wordt voornamelijk toegeschreven aan de verhoogde belastingen, welke verhooging de opstandelingen aan de zeer liberale konstitutie schijnen te wijten. Hun programma, als men de verwarde berigten dienaangaande gelooven mag, luidt ten minste: opheffing der konstitutie, intrekking der laatste belastingwet en ontslag van den minister van finantiën. Wat te dien opzigte intusschen betwijfeld wordt, zeker is het dat de kommunikatie tusschen de residentie van den bey en het binnenland geheel verbroken kan geacht worden en dat men groote vrees koestert voor eene uitbreiding van den opstand tot in de hoofdstad. Sedert eenige dagen liggen daarom eenige engelsche, fransche, italiaansche en zelfs turksche oorlogsvaartuigen op de reede om de te Tunis gevestigde Europeanen zoo noodig te beschermen, daar aan al deze woelingen zoo spoedig nog geen einde schijnt te zullen komen.
Van eenigzins anderen aard zijn de verwikkelingen te Bucharest, welke wij thans nog te bespreken hebben. De gevoelens van Vorst Kusa - ietwat demokratisch gekleurd - zijn daar onlangs in heftige botsing gekomen met de ultra-behoudende overtuiging van de meerderheid der wetgevende vergadering. Verschillende volksmanifestatiën tegen dit staatsligchaam schonken echter aan de regering de overtuiging dat zij op den ingeslagen weg kan blijven voortgaan. Toen echter vorst Kusa een wetsvoorstel indiende, waarbij met opheffing van den census voor verkiesbaarheid verkiezingen in den eersten trap waren aangenomen, weigerde de meerderheid der vergadering op de meest bepaalde wijze om dit in behandeling te nemen. Het gevolg daarvan was dat de vergadering ontbonden werd verklaard. Toen nu echter na voorlezing van dit regeringsbesluit - terwijl derhalve de vergadering geen staatsligchaam meer uitmaakte - de meerderheid toch nog wilde beraadslagen omtrent een votum van afkeuring over de handelingen van den vorst, drong eene afdeeling troepen de zaal binnen en dreef de nog aanwezige leden uiteen. Over de voorgestelde kieswet zal thans de natie zelve uitspraak doen door eene algemeene stemming.
De berigten uit Amerika spreken steeds van min of meer belangrijke ontmoetingen tusschen Noord en Zuid, waarvan de laatste meestal gunstig afliepen voor de konfederatie. Met ingenomenheid tee- | |
| |
kenen wij intusschen weder een feit op, hetwelk naar een naderend einde des oorlogs heenwijst. In de kamer van afgevaardigden te Washington hebben twee leden openlijk verklaard dat het volgens hun gevoelen wenschelijker ware om het Zuiden te erkennen, dan den verderfelijken oorlog nog langer voort te zetten. Wel is daarop met meerderheid van stemmen een votum van afkeuring over de gevoelens dier beide leden uitgebragt, maar toch verneemt men dat zij geenszins alleen stonden en ook buiten dit staatsligchaam ondersteuning vinden. Zoo treffen wij bij beide strijdende partijen steeds afmatting en toenaderingsgezindheid aan. Intusschen heeft de senaat te Washington het voorstel om een votum uit te spreken over de laatste mexikaansche gebeurtenissen onbepaald verdaagd. De fransche regeringsbladen hebben hieruit aanleiding genomen om te betoogen dat de vijandige gevoelens tegen den nieuwen staat van zaken in Mexiko door den senaat niet gedeeld worden. Ook al ware dit alzoo, zou keizer Maximiliaan, die weldra te Vera-Cruz wordt verwacht, met moeijelijkheden te over te kampen hebben. Het nuttelooze eener bezegeling van dit votum in de tegenwoordige omstandigheden kan echter in den senaat tot deze verdaging aanleiding hebben gegeven. Behalve dat men te Washington liever handelt dan woorden verspilt, zou door eene bekrachtiging van het votum tegen Mexiko welligt reeds van de zijde der fransch-mexikaansche regering eene erkenning der zuidelijke staten zijn uitgelokt, welke met het oog op eigen behoud later toch wel volgen zal.
Middelburg, 20 Mei.
W.A. van Hoek.
|
|