De Tijdspiegel. Jaargang 21
(1864)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijBrievenbus.V.
| |||||||||||||
[pagina 503]
| |||||||||||||
altijd hetzelfde thema behandeld werd. Wanneer, wanneer toch zou men eens willen luisteren naar de regtmatige klagten van die ongelukkige Noord-brabanters (zoo moet men immers schrijven volgens de Grondwet?), die toch ook hun deel, hun aanzienlijk deel in de belastingen betaalden? Hoe veel tonnen schats gingen er verloren door de zorgeloosheid der regering, of liever door de stelselmatige miskenning van heilige regten? Wilde men dan altijd het Zuiden aan het Noorden opofferen, of - ja, dit was de geheime bedoeling! - zou het dan die onverdraagzame Protestanten gelukken de goede, brave, koning- en vaderlandlievende Katholieken met hun nieuw benoemden bisschop, even als wijlen Pharao en zijn heir, te doen verzwelgen door de groote wateren? Zoo steunde, zoo zuchtte men, en de jammerklagten dreigden menig hart te verscheuren... Die weemoedstoonen zijn nu echter verstomd. Er is geen sprake meer van Bossche watersnood. Er rijst geen klagt meer op van grondeigenaren, die hun landerijen voor een spotprijs gekocht hadden, en ze nu gaarne door de Regering droog gemaakt zagen, opdat de waarde er van vertiendubbeld zou worden. Hoe komt dat? Is 's Hertogenbosch nu op het drooge geraakt? of heeft men zich in de omstandigheden geschikt? Of heeft men de voordeel en van dien hoogen waterstand leeren inzien? Heeft men welligt een handel in kikvorschen begonnen, en daarvan uitmuntende baten ontvangen? of... is de correspondent gestorven, en door een ander vervangen? Dit laatste geloof ik niet. Immers ik vind in het Handelsblad van, ik meen, 16 dezer een artikel uit 's Hertogenbosch, waarin ik den stijl van onzen ouden vriend herken. Wederom klaagt hij over watersnood, ten minste over ‘een aanwassenden stroom’, maar ditmaal is het - schrik niet! - een stroom van modder- ik wil zeggen moder-niteit. Wat dat voor een stroom is zou welligt niemand begrijpen, wanneer er niet bijgevoegd ware, wie dien laat vloeijen, of liever wie die wateren zoo hoog doet stijgen. Het is Ds. Mosselmans, een hervormd predikant, en nu hebben ten minste sommige protestanten er eenig begrip van wat bedoeld wordt: ik zeg eenig, want al is het woord modern op veler lippen, en al wordt het gebruikt als een schibboleth voor ketterij en regtzinnigheid, ik vrees dat er nog menigeen met de handen in het haar zou zitten, wanneer men hem verzocht er eene juiste definitie van te gevenGa naar voetnoot*). Intusschen het moet iets verschrikkelijks zijn, die moderniteit; ik geloof het, op het woord af van den correspondent! En die moderniteit is ‘een steeds aanwassende stroom!’ Huiveringwekkend denkbeeld! Ik zie dunkt mij die wateren stijgen, meer en meer, hooger en hooger, de nood klimt, de angst groeit steeds aan, daar bereikt het water de lippen, de Bosschenaren kunnen nog slechts één kreet slaken, één langen, doordringenden kreet. Zij vergaan, helaas! komt dan niemand hun ter hulpe? God dank! die kreet wordt gehoord, en de reddende Engel daagt op! Het is de Waalsche kerkeraad, die hier het: Quos ego... sed motos praestat componere fluctus! doet hooren. En hoe belangeloos! Eigenlijk had het ‘Waalsche kerkbestuur’ (zoo als de correspondent zich gelieft uit te drukken) met deze zaak niets te maken. De Waalsche gemeente heeft een zeer regtzinnigen predikant, wiens stem met kracht door de ‘gewelven’ zijner kerk rolt; die gemeente is dus vrij van rimpel en vlek, en, daar ze waarschijnlijk geen Hollandsch verstaat, ook niet in gevaar van door één Nederduitschen ketter besmet te | |||||||||||||
[pagina 504]
| |||||||||||||
worden. Maar.... Waalsche kerkeraadsleden zijn ook Christenen, en Christenen kunnen hunne medechristenen maar zoo niet door den modder, ik wil zeggen door de moderniteit, laten slepen. 't Is maar één man, die opgestaan is in 's Bosch om het moderne (wan-) geloof te prediken, maar het moet wel een reus, een colossus, een Napoleon in zijn soort zijn, want, even als de Mogendheden, toen deze laatste in 1815 weder verscheen, roepen de Waalsche kerkeraads-leden uit: Armons soudain un million de soldats! Aux grands maux il faut de grands remèdes! Waar is de duivelbanner die dezen boozen geest kan bezweren? of liever, daar het hier een ‘aanwassenden stroom’ geldt, waar is de aardwerker, de poldergast die hier een magtigen dam kan opwerpen? De Waalsche kerkeraad zoekt, de Waalsche kerkeraad vindt! Op Rotterdam wordt het oog geslagen; van daar moet de redding komen. Daar woont wel de aartsketter bij uitnemendheid, dien zelfs geen collega kan laten preêken of hij loopt gevaar van afgezet te worden; daar staat wel naast hem de onbeschaamde, die zulk eene afzetting een daad van ‘onverdraagzaamheid’ zou durven noemen, maar daar vindt men ook nog, Gode zij dank! mannen, die tegen den overweldigenden stroom zijn opgewassen en die gaarne met kracht er tegen oproeijen! En... is het inderdaad niet een merkwaardig verschijnsel, bijna een ‘Providentiëel bestel’? de vroegere Waalsche predikant van Leyden, thans Nederduitsch predikant te Rotterdam, wordt geroepen om in het Waalsche kerkgebouw te 's Hertogenbosch de Nederduitsche ketterij te bezweren, en de Nederduitsche gemeente voor den ‘aanwassenden stroom’ te beveiligen! En nu - de grondslagen van den dam zijn gelegd; de eerste woede van den stroom is gekeerd en de Waalsche kerkeraadsleden beginnen weder ruimer adem te halen. Maar nog zijn zij niet geheel gerust; het werk moet voortgezet en andere aardwerkers opontboden worden. Reeds maakt Gunning zich gereed om met ‘gordels’ en ‘wijnkruiken’ de gaten in den dijk te komen digten, reeds haalt professor van Oosterzee de speer voor den dag, waarmede hij voor altijd het scepticismus heeft geveld, om er nu de losse aarde mede vast te stampen, reeds ziet men in de verte andere spaden en houweelen blinken, de geheele Veluwe maakt zich gereed om als één man op te rukken! Zeeland mag niet achter blijven; luctor et emergo! zoo ooit, komt deze zinspreuk thans te pas, want ook de Bosschenaren steken nu het hoofd weder boven water. Gij bemerkt het, waarde Heer redacteur! Ik ben met de zaak hoog ingenomen, en gij ook waarschijnlijk. Ik meen zelfs, dat men naast het genootschap, waarvan ik u de grondslagen voor eenige maanden mededeelde, thans eene corporatie moest oprigten onder den titel van: Geestelijke Waterstaat. De drie hoof-ingenieurs zouden natuurlijk zijn de bovengemelde heeren, voor ingenieurs heb ik reeds liefhebbers genoeg: wilt gij u met mij vergenoegen met den nederigen titel van aspiranten of - ik beef bijna op de gedachte - zoudt gij ook liever in het water willen blijven liggen? Uw getrouwe correspondent, Jan Olij. .... sel, 22 April 1864. P.S. Eere wien eere toekomt! De Waalsche kerkeraad heeft niet uitgenoodigd, maar slechts vergunning gegeven. De beurshoudend-diaken (sic!), lid van dit kerkbestuur, berigt zulks in het Handelsblad van 20 April, en het zal dus wel waar zijn. Evenzeer moet men hem geloof schenken, wanneer hij oordeelt, dat de eerste poldergast slechts weinig ‘aarde aan den dam’ heeft aangebragt. Eene reden te meer, dunkt mij, voor prof. van Oosterzee om die toch goed te komen vast stampen! J.O. | |||||||||||||
[pagina t.o. 505]
| |||||||||||||
|
|