De Tijdspiegel. Jaargang 21
(1864)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijVertalingen en herdrukken.De parel van het eiland. Een verhaal van Mrs. H. Beecher Stowe, Schrijfster van de Negerhut. uit het Engelsch. Amsterdam, P.N. van Kampen, 1862.Of de geheimen van het vrouwenhart ontsluijerd, had welligt de schrijfster aan den titel van haar boek toegevoegd, als ze eenige tientallen jaren vroeger had geleefd en geschreven. Men was 't toen zoo gewoon, den hoofdinhoud van het boek, gemakshalve zeker, maar met één in den titel te vermelden. Men behoefde er dan zelf niet naar te zoeken. Tegenwoordig is men zoo voorkomend niet. De titel is meestal zeer onbepaald, en de lezer moet nu de moeite nemen zelf over de bedoeling en den inhoud van het gelezene na te denken, ten minste als hij die wenscht te begrijpen. En 't is goed ook, meenen wij, dat men ons tot nadenken dwingt. Krachten die ongebruikt blijven, roesten of verlammen en - 't mogt met onze denk-kracht ook eens zoo gaan. 'k Dacht dan na over de strekking van ‘de parel van het eiland,’ en 'k meende die te vinden in het aan 't licht brengen van wat er voor velen duisters en ongekends is in 't vrouwelijk hart. 't Vrouwelijk hart! hm! een gevaarlijk terrein, geheimzinnig niet slechts, maar van kieschen en teêren aard, bespot vaak en miskend. Toegestemd, maar juist in die laatste bijvoeging meenen we de aantrekkingskracht van het onderwerp tot de schrijfster te vinden. Ook in de opvatting van en de gevoeligheid voor miskenning schijnt ons het menschdom in twee helften verdeeld. De ééne, wij staan er niet voor in, dat de verdeeling wiskunstig juist is, is uiterst prikkelbaar, waar het de miskenning harer eigene persoonlijkheid geldt, ze voelt dan ziekelijk fijn, maar die overspanning schijnt haar dan ook uitgeput te hebben. De andere heeft het oog geopend, ook voor wat daar rondom haar wordt gedragen en geleden. Ze voelt de miskenning, die anderen treft, ze krimpt van pijn, waar ze hen ziet gekwetst. Dat Mrs. Beecher Stowe tot de laatste behoort, zal wel door niemand, die de beroemde schrijfster kent worden betwist. Datzelfde gevoel was 't dat haar dreef tot den strijd voor de vertrapte regten van 't rampzalig ras, dáár in 't Zuiden van haar land, dat een kreet haar deed slaken, zoo luide, dat hij doordrong tot in 't harte der Christenheid. Een kreet, die nog natrilt, tot op dezen oogenblik toe. Datzelfde gevoel is 't naar wij meenen, dat onzer schrijfster de pen in handen gaf, toen ze de ‘de parel van het Eiland’ schreef. Ze strijdt voor de miskende regten van 't vrouwelijk hart. En zeker, het terrein waarop ze zich thans beweegt, is van teederen, kieschen aard, maar daarom ook heeft ze zich als geoefend strij- | |
[pagina 474]
| |
der gansch andere wapenen gekozen. Ze uit thans geen kreeten die door de wereld weêrgalmen, ‘de parel van het eiland’ zal wel niet op ieders lippen zijn, zoo als het ‘de Negerhut’ was. Er zijn zaken zoo teêr dat men ze slechts fluisterend bespreken mag, dat ze maar door een sluijer mogen worden aanschouwd. Mrs. Beecher Stowe heeft het gevoeld. Ze treedt daar niet op als luide aanklaagster, tegen wie de regten van 't vrouwenhart vertreden, ze geeft maar het verhaal van een paar eenvoudige meisjes: twee jeugdige harten, die worden opgeofferd aan den hartstocht van één man. Och 't is niets ongewoons. Een jongeling, die zich niet zeker gelooft van de wederliefde van het meisje, de parel van het eiland, waaraan hij zich nog niet heeft verklaard, maakt het hof aan hare vriendin Sally, om daardoor haar ijverzucht te prikkelen en haar hartstocht aan te blazen; wat is meer alledaagsch dan dat? Hij denkt er zelfs niet over, wat wreed spel hij speelt. Hij beschouwt slechts het oppervlak der zaken, en och, dat blijft zoo kalm. Van al den strijd en de onrust, van het lijden en dulden, binnen in dat vrouwelijk hart, vermoedt hij niets. Hij weet niet, wat kracht er kan schuilen in zoo'n eenvoudig meisje, als ze haar vrouwenwaarde handhaaft. Maar de oogen worden hem geopend, hij ziet 't wat rijkdom van liefde er in dat trouwe hart voor hem bewaard bleef, en vol blijde verrukking keert hij zich thans tot de eerste geliefde, en eigent al haar liefde en teêrheid zich toe, als zijn natuurlijk eigendom, zonder zich te bekommeren om dat andere hart dat hij als speelbal heeft gebruikt. Of 't ook gekwetst werd bij zijn ruwen greep, of 't geleden heeft, onder dat wreede spel, och hij denkt er niet aan. Toch is Mozes geen slecht of bedorven jongeling. O neen, hij is maar een beetje zelfzuchtig, zelfzuchtig ook in zijn liefde, hij begrijpt maar niet regt wat liefde is. De parel zal 't hem leeren. Of onder den strijd dien ze heeft gestreden, haar harte gebroken is, tot niet weder heelens toe, de schrijfster spreekt het niet uit, ze laat 't slechts vermoeden. Het teedere gestel van het meisje wordt immer zwakker en kwijnender, en treffend schoon is de strijd geschetst, dien daar de frissche levenslust heeft te doorworstelen, bij het denkbeeld van den naderenden dood. Daar schiet het haar eenklaps door de ziel, dat welligt die dood de zelfzucht in 't hart van den geliefde zal breken, 't wereldsgezind gemoed tot God brengen. Ze voelt het als bij instinct, de woorden die ze thans tot hem zal spreken zullen blijven hechten in zijne ziel, de rust waarmeê zij zich zal overgeven aan de leidingen Gods, zal ook aan zijn gemoed zich meêdeelen. Ze voelt het, dat ze meer magt zal oefenen over hem na haar dood, dan wanneer ze ware blijven leven. En 't is liefelijk, thans dat jeugdige wezen in haar laatste levensdagen gade te slaan. Ze heeft nu vrede gevonden, volkomen vrede, geen enkele gedachte meer heeft zij thans voor zich zelve, om geheel zich te wijden aan het doel, dat haar tegenlacht. Zie dat is eene opvatting van de liefde, van haar verhevene, van haar ware zijde. Eene liefde, die zich zelve kan vergeten, en verloochenen, om alles te zijn voor het beminde voorwerp, dat is de liefde van God zelf, zich openbarend in zijn menschenkind. Onder de vele lezers en lezeressen, die dit verhaal, vertrouwen we, wel vinden zal, zullen er zeker gevonden worden, die het woord liefde vaak op de lippen hebben gehad, en haar ook in 't hart wanen te hebben, och, mogten ze zich 't afvragen met het oog op dit eenvoudig kind der natuur, of ze dat gevoel waarlijk hebben gekend en gepeild. Mogten ze 't van haar afzien dat er nog een dieper beteekenis in ligt, dan er ligtzinnig over te beuzelen en te schertsen, dat spelen met harten nog geen liefde mag heeten, en evenmin de hartstocht die slechts zich zelven | |
[pagina 475]
| |
zoekt. En of nu het schoone doel van de Parel is bereikt en of Mozes ook nog een andere vrouw heeft gevonden? Wij weten waarlijk geen beter antwoord hierop te geven, dan den nieuwsgierige of liever belangstellenden lezer naar het verhaal zelf te verwijzen. 't Is waarlijk zeer lezenswaard, en 't zal wel de moeite loonen. De nevenfiguren zijn natuurlijk en fiks geteekend, met zeer uiteenloopende karakters, die gloed en beweging aan het geheel geven. De vorm en stijl is, zoo als men die van de schrijfster van de ‘Negerhut’ mag verwachten. En of dit dan nu een boek is waarin geene feilen zijn te vinden? Te vinden? welligt als men er naar zoeken wilde. Maar het zoeken naar schier onmerkbare vlekjes in een helder zuiver beeld komt ons als een hatelijke taak voor, waarmeê we ons niet belasten. Onvoorwaardelijk prijzen we alzoo de lezing van ‘de parel van het eiland’ aan. | |
Het huis op de Heide. Een familieverhaal, door de schrijfster van ‘Margaret Maitland’, ‘de Heer van Norlau’ enz. Uit het Engelsch door Antonia, Amsterdam. P.N. van Kampen, 1862.De zucht naar vrijheid is ieder mensch ingeschapen. Ze getuigt van 's menschen roeping tot vrijheid. Dikwijls echter wordt ze verkeerd opgevat. De mensch, bij wien de zinnelijkheid en zelfzucht overheerschen, waant zich vrij wanneer hij kan leven naar de inspraak zijner neigingen. Door zijn begeerten geleid, rukt hij de zedelijke en maatschappelijke banden van één en treedt ze met voeten. Zich vrij wanende is hij niettemin de slaaf zijner hartstochten. De ware vrijheid toch voor den redelijken en zedelijken mensch bestaat daarin, dat hij zich kan ontwikkelen tot 't geen hij naar zijn aanleg en bestemming wezen moet. Van Gods geslachte en tot God geschapen, is de ware vrijheid voor hem in de volkomenste afhankelijkheid van God gelegen. De mensch die wil wat God wil, is alléén waarlijk vrij. 't Is er helaas! nog ver van af - dat die vrijheid 's menschen deel is. Niettegenstaande het Christendom ons die vrijheid te aanschouwen geeft in den persoon van Christus, niettegenstaande deze persoonlijkheid werkelijk eenige gestaltenis verkregen heeft in hen, die zich naar Christus noemen, behoort die vrijheid voor den mensch nog tot de idealen, die verwezenlijkt moeten worden. Zoolang de menschheid nog niet in het bezit is dier vrijheid, zijn er wetten noodig om de persoonlijke en gemeenschappelijke vrijheid te waarborgen en te handhaven. Die wetten, ze zijn er Gode zij dank! Maar ze dragen het kenmerk der onvolmaaktheid van hare zamenstellers. Een proeve daarvan vinden wij zeker in de Engelsche wet, waar deze de regten van het individu ten opzigte van zijn eigendom handhaaft. De Engelschman draagt er roem op, dat hij een vrije zoon van het Noorden is. Hij verheft zich op de wet, die ieders individueele vrijheid beschermt; en dezelfde man, die trotsch op zijn natie en zijn land, andere landen en volken minacht, maakt zich aan het grofste misbruik van vrijheid schuldig; dezelfde wet, die hem tot een vrij individu verheft, miskent op de vreemdste wijze de regten van het huisgezin. De wet in Engeland geeft vrijheid om het eene kind ten koste van het andere te bevoordeelen, en miskent de regten der vrouwelijke telgen zoozeer, dat zij deze tot de afhankelijkste wezens maken kanGa naar voetnoot*). De vrije | |
[pagina 476]
| |
Engelschman gebruikt die wet tot voeding van zijn trots. Zijne schatten bragten hem in eer en aanzien, welnu, zijn naam zal geëerd en magtig zijn ook na zijn dood. Op zijn oudsten zoon bouwt hij zijn toekomstigen roem. Voor hem is de schat, en voor zijn broeders en zusters een jaarlijksche toelage, even genoeg om ze niet den hongersnood prijs te geven. Diezelfde Engelsche wet geeft aan een ieder vrijheid om met zijn eigendom naar goeddunken te handelen. De vrije Engelschman onterft zijn eigen kind en geeft het aan armoede prijs om zijn haat aan hem te koelen. 't Is tegen deze wet dat miss Oliphant's roman ‘het huis op de Heide’ gerigt is. Horatio Scarsdale wordt ten nadeele zijns vaders, de éénige erfgenaam zijns grootvaders. Om echter te voorkomen dat Horatio als een regtgeaard kind zijn vader de erfenis afstaat, bepaalt de haatdragende grootvader bij testament, dat Horatio eerst na den dood zijns vaders, zijn regten als erfgenaam mag doen gelden. Gegriefd en verbitterd door deze onbillijke handelwijze, vliedt de onterfde zoon met zijn beide kinderen de zamenleving, en wreekt zijn teleurstelling op hen. Norsch en onbillijk, stijf en afgemeten in zijn gedrag, behandelt hij hen als vreemden, die aan zijn zorg zijn toevertrouwd. Onwillekeurig beschouwt hij Horatio als de oorzaak van zijn ongeluk; - hij haat hem, en verzwijgt uit afgunst de schitterende toekomst, die hem, na zijns vaders dood, wacht. De onvaderlijke behandeling wekt baloorigheid en achterdocht bij den zoon, slechts droefheid bij de dochter. Horatio vergeeft het den vader niet, dat hij hem zulk een somber en eenzaam leven doet leiden. Zelfzuchtig van aard, denkt hij alléén aan zijn eigen grieven en voedt daarmede den haat, dien ook hij den vader toedraagt. Één gedachte slechts bezielt hem. Hij wil - hij wil het geheim kennen, dat zijn vader zorgvuldig voor hem verborgen houdt. Hij ontvlugt het huis op de Heide, wordt klerk bij een notaris en komt eindelijk door onvermoeide pogingen, tot de ontdekking van de oorzaak zijner verdrukking. Nu ook rijst zijn haat ten toppunt. De onedele drijfveer van de behandeling zijns vaders, zijn treurige jeugd, zijn boersche opvoeding, die hem nu een doorn in 't oog worden, vermeerderen den afkeer dien hij reeds van hem voelt. Begeerig strekt hij de hand uit naar den schat, die de zijne is, maar altijd stelt zich het barsche, wantrouwende gelaat van hem, aan wien hij 't leven verschuldigd is, als een belets el tusschenbeide. De dood alléén kan hier raad schaffen, den dood roept hij in - maar die weigert te komen. Zijn vader leeft en blijft leven en berooft hem daardoor van de schatten waarnaar hij zoo vurig haakt. Eindelijk kent die begeerte geen grenzen meer - ze moet voldaan worden! In Horatio's bedorven hart is geen plaats meer voor edele aandoeningen. Als een moordenaar sluipt hij des kluizenaars woning binnen - stort het vergif uit in den beker dien de vader straks aan de lippen zal brengen...... en.... doch wij willen den lezer het genoegen niet benemen door hem den afloop van het verhaal mede te deelen. Genoeg zij het hem, dat miss Oliphant's begaafde pen ook hier weêr den hoogsten lof verdient. Krachtig en helder zijn haar karakterschetsen, nuttig en leerrijk haar wenken, maar vooral edel is de strekking van haar schrijven, dat de feilen der wet in het helderste licht stelt en zich altijd en overal tegen een ritueele vrijheid verklaart, die de ware vrijheid benadeelt. - Heil zij haar streven. - Der vertaalster brengen wij onzen dank toe, dat zij de bloem op Engelsch grondgebied ontloken, zoo frisch en gaaf in Hollandsche aarde overplantte.
Celestine. |
|