| |
| |
| |
Politiek overzigt.
Om op het terrein van buitenlandsche staatkunde met het ministerie Palmerston eene lans te kunnen breken, moest de oppositie in het engelsch parlement naauwkeurig kennis nemen van den inhoud der massa staatsstukken in de deenschduitsche kwestie gewisseld. Ook zij kon haar: ‘Hélas! il faut lire Clovis’ uitroepen met het oog op dien stapel depêches en nota's over de kwestie van den dag, wier aantal reeds twaalf honderd en vijftien bedroeg. Noemde Boileau het gedicht van Desmarets ‘ennuyeux à la mort,’ ook aan lord Derby schijnt dergelijke gedachte ten opzigte dezer dokumenten niet vreemd te zijn geweest toen hij, eenigzins zuchtend, betuigde dat hij zich de moeite had getroost om het lijvig boekdeel te lezen, waarin de depêches waren vervat, welke de regering had overgelegd. De moeite en het geduld der oppositie werden echter beloond, want een groot aantal grieven werden tegen het ministerie bijgebragt. Engeland had zich vernederd door eene politiek te volgen, waarbij op den eenen dag vredes-voorstellen werden gedaan om op den volgenden te worden verworpen. Engeland had - het herinnerde ons weder aan de poolsche kwestie - aan Denemarken geen hoop op ondersteuning moeten geven om deze later toch niet te verwezenlijken. Engeland had de pen der diplomatie moeten laten rusten, maar met een dreigenden blik op de beide groote duitsche mogendheden de hand aan het zwaard moeten slaan of liever - lord Grey beweerde dit - het gedrag van Frankrijk navolgen ‘in deze kwestie zoo vol waardigheid.’ Engeland had.. juist het tegenovergestelde moeten doen van hetgeen gedaan was.
Het was der regering niet moeijelijk op al deze verwijten een voldoend antwoord te geven, te meer omdat zij op een resultaat kon wijzen: op eene konferentie, welke op 20 April zou geopend worden. Met het oog op de niet geringe staatsschuld van Engeland werd herinnerd aan het heilzame van eene politiek des vredes en voorts beweerd, dat van geene vernedering sprake kon wezen, waar de regering tusschen andere mogendheden den vrede trachtte te herstellen. Ten slotte leverde de aanval der Tories op dit terrein weinig bevredigende uitkomsten op, en ofschoon in het begin dezer maand - later wijzigde zich Napoleon's houding - door Frankrijk ondersteund, moest de oppositie naar andere wapenen uitzien. Ten onregte had men zich echter gevleid in de Shanfield-kwestie en in het budget van den heer Gladstone daarvoor een onuitputtelijk arsenaal te zullen vinden. De eerste kwestie toch had haar karakter van kwestie verloren daar ‘de vriend van den, in Frankrijk bij verstek tot deportatie veroordeelden, Mazzini,’ gelijk men hem noemde, zijn ontslag had gevraagd en verkregen. Het finantieel rapport van den heer Gladstone was buiten alle verwachting gunstig, zoodat alles scheen mede te werken om het ministerie Palmerston weder het prestige van eenigen tijd geleden te doen erlangen. Zelfs de
| |
| |
‘entente cordiale’ tusschen het ministerie en de keizerlijke regering in Frankrijk zou welhaast hersteld worden.
Intusschen vereenigden zich alle politieke partijen in Engeland tot eene huldebetuiging aan den man, wiens naam in gulden letteren geschreven staat op de eerste bladzijden der geschiedenis van het jeugdig italiaansch koningrijk. Giuseppe Garibaldi bezit dan ook alle eigenschappen, welke hem eene schitterende ontvangst bij de britsche natie moesten verzekeren. Zijne zuivere beginselen, vrij van alle onedele zelfzucht, zijne vurige vaderlandsliefde, zijn avontuurlijke levensloop maken hem tot een volksheld bij uitnemendheid. Met een onbeschrijfelijk enthusiasme werd hij bij zijne komst in de engelsche hoofdstad begroet en beijverde zich zelfs de hooghartige aristokratie om het hoofd met lauweren te sieren van den held der italiaansche revolutie. Of dit laatste nu al weder niet met een politiek doel geschiedde willen wij niet beslissen, maar of Garibaldi door dergelijke vleijerijen zou kunnen worden medegesleept betwijfelen wij ten sterkste. Zijn verleden en de regtschapenheid van zijn karakter geven daartoe regt.
Omtrent de oorzaak van Garibaldi's vrij onverwacht bezoek aan Engeland is door hem zelven opgegeven dat hij de engelsche geneesheeren wenschte te raadplegen over de wonde bij Aspremonte ontvangen en aan de engelsche natie zijn dank te betuigen voor de deelneming hem gedurende zijne ziekte bewezen. Dat hij bovendien ook gedurende zijn verblijf onder de britsche bevolking zijn levensdoel: de vrijheid zijns vaderlands niet uit het oog zal verliezen is natuurlijk en hoorden wij aan het gastmaal te Newport op het eiland Wight, alwaar hij een bezoek van Mazzini ontving, door Garibaldi's boezemvriend Seely nog ten overvloede bevestigen. Vrij verrassend was het berigt uit Londen dat Garibaldi binnen weinige dagen weder naar het eiland Caprera zou terugkeeren. Wel werd als oorzaak daarvan opgegeven dat het verblijf in Engeland hem te zeer had vermoeid en derhalve de geneesheeren op een spoedig vertrek hadden aangedrongen, maar dit vond geen geloof. Men beweerde dat de fransche regering op een spoedig vertrek van den generaal bij het engelsche ministerie had aangedrongen. Naauwelijks was dit gerucht verspreid of onmiddellijk werd dit punt - waarbij de populariteit van het kabinet op het spel stond - in het Lagerhuis ter sprake gebragt. Lord Palmerston verzekerde toen dat het vertrek van Garibaldi geenszins het gevolg was van vertoogen des franschen keizers, die integendeel aan lord Clarendon had verklaard dat hij de gevoelens bewonderde, door de engelsche regering bij Garibaldi's ontvangst geuit.
In Italië heeft het huldebetoon van Engeland aan Garibaldi weder de gedachte aan Rome en Venetië verlevendigd, terwijl de krijgstoerustingen der regering de bevolking steeds in zekere spanning houden. Is eene aanvallende beweging tegen Oostenrijk, waartoe de oorlog in Sleeswijk in veler oogen eene gunstige gelegenheid aanbood, door Napoleon's invloed te Turijn voorkomen, men denkt nog steeds aan de profetische nieuwjaars-woorden van koning Victor Emmanuel. Zoo lang het kanon ginds in het noorden van Europa ook den Italiaan ten strijde schijnt op te roepen, zal er zoo spoedig geen einde komen aan die spanning, te minder indien de
| |
| |
gezondheidstoestand van Pio nono telkens naar een naderend einde blijft heenwijzen. Niet daarin zien wij echter eene oplossing der romeinsche kwestie. Napoleon III gevoelt zich niet sterk genoeg om de klerikale partij te trotseren en daarmede allerlei onbekende gevaren en verwikkelingen te gemoet te gaan. Vooral te dien opzigte volgt de keizerlijke regering te Parijs eene zeer sterk laverende staatkunde, waarbij de balans nu eens ten gunste der liberale partij overslaat om weldra weder een gunstigen stand aan te nemen voor de klerikalen. Dit bleek nog onlangs uit de handelwijze ten opzigte van den heer Ernest Renan, hoogleeraar aan het Collège de France. De gevoelens van dezen waren geenszins onbekend aan de regering toen zij hem tot die betrekking aanstelde, en de liberale partij meende daarin derhalve een zeer gunstig verschijnsel te aanschouwen. Naauwelijks had de hoogleeraar intusschen zijne lessen aangevangen of deze werden geschorst ten genoege der klerikalen. Terwijl de regering het thans ongeraden acht om den heer Renan af te zetten en hem toch geen verlof wil geven om zijne collèges te hervatten, zijn wel beide partijen ontevreden, maar heeft geen van haar reden tot groot misnoegen. Eene poging der ultraklerikalen in den senaat om de regering vervolgingen te doen instellen tegen geschriften, welke leeringen verkondigden in strijd met de dogmata der katholijke Kerk, mislukte. Van de zijde der regering werd de liberale stelling verdedigd dat de Staat onzijdig moest blijven te midden van verschillen in godsdienstige of wetenschappelijke opvatting, waarop de senaat overging tot de orde van den dag. Minder juist werd door sommige fransche dagbladen het beginsel waarvan de heer Delangle en ook de regerings-kommissaris uitgingen geformuleerd in het bekende: ‘l'état est athée,’ hetwelk zoo dikwijls tot bittere aanvallen aanleiding - misschien regt - heeft gegeven; juister achten wij de formule: de Staat is
onbevoegd om uitspraak te doen.
Noemen wij de beginselen der regering omtrent de petitie tegen ‘ongodsdienstige geschriften,’ waardoor bovenbedoeld punt in den senaat ter sprake werd gebragt, liberaal, in dit zelfde staatsligchaam waren eenige dagen te voren verschijnselen van geheel anderen aard waar te nemen, waarbij de barometer der politieke vrijheid al zeer slecht weder voorspelde. Het gold toen eene petitie tot uitbreiding der staatkundige vrijheden, omtrent welke kwestie de ministers Rouher en Rouland verklaarden dat de regering niet alleen dergelijken wensch niet kan inwilligen, maar vermoedelijk zich genoopt zou zien om de reeds verleende kon essiën te dien opzigte aanmerkelijk in te korten.
Terwijl deze petitie-debatten werden gevoerd las de fransche natie met groote belangstelling de verslagen van het drama, hetwelk zich ontrolde voor het hof te Aix. Aldaar werd eene zeer geheimzinnige regtzaak behandeld waarin door het O.M. zeker bewoner van Montpellier, de heer Armand, werd beschuldigd van het toebrengen van kwetsuren en stooten aan zijn bediende Maurice Roux, welke een beletsel van te werken hadden te weeg gebragt van meer dan twintig dagen. Deze laatste was met gebondene handen in een kelder gevonden in bijna stervenden toestand en had opgegeven dat zijn meester hem had willen vermoorden. De beschuldigde ontkende. Ten
| |
| |
gevolge van den loop der debatten, waaromtrent wij hier in geene bijzonderheden kunnen treden, was die belangstelling zeer toegenomen en de overtuiging ontstaan, zelfs door den president van het regtscollegie geuit, dat de heer Armand òf strafschuldig òf geheel vreemd aan de zaak moest wezen. Toen nu de jury het ‘non, l'accusé n'est pas coupable’ had uitgesproken en het hof eene door Maurice Roux tegen zijn meester ingestelde vordering tot schadevergoeding, tot een bedrag van 20,000 franken, toewees, bragt deze tegenstrijdigheid - met het oog op den loop der procedure - in geheel Frankrijk een onbeschrijfelijken indruk te weeg. Wel kan men in het algemeen voor dezelfde feiten niet strafschuldig en daarom toch civiel verantwoordelijk zijn, doch hier scheen de uitspraak der jury met het arrest, waarbij de heer Armand werd veroordeeld tot de betaling eener som van 20,000 franken ‘en réparation du dommage causé à Maurice Roux par les faits accomplis le 7 Juillet,’ ten eenenmale onvereenigbaar. De woonplaats van den heer Armand was gedurende eenige dagen daarop het tooneel van ernstige ongeregeldheden. Had men te Aix de uitspraak der jury zeer toegejuicht, te Montpellier trok de menigte partij voor Maurice Roux en argumenteerde met straatsteen en tegen de getuigen à décharge en hunne huizen. Zelfs de advokaat Lisbonne, die met de heeren Jules Favre en Lachaud als verdediger voor den heer Armand was opgetreden, werd door de opgewondene volksmassa niet gespaard. Even onbesuisd en wanordelijk betoonde zich de Parijsche bevolking eenige dagen later toen de weêrsgesteldheid de luchtreis van den heer Godard met zijne montgolfière onmogelijk maakte. Men scheen zich daarover op den ballon te willen wreken.
Als verzachtende omstandigheid mag men hier aannemen dat de fransche natie zich verveelde. Men had dan ook geene buitenlandsche kwestie om zich mede bezig te houden, want omtrent het deensch-duitsch vraagstuk bewaarde de keizerlijke regering toen nog een plegtig stilzwijgen, en de houding van den Oostenrijkschen aartshertog Maximiliaan ten opzigte der mexikaansche keizerskroon werd voor de toeschouwers eenigzins afmattend. Nu eens waren het oneenigheden met den keizer van Oostenrijk, zijn broeder, omtrent den afstand zijner regten op den oostenrijkschen troon, welke de ontvangst der mexikaansche deputatie deden uitstellen, dan weder speelde de aartshertog le malade imaginaire of kreeg werkelijk de koorts. Men beweert dat keizer Napoleon hem daarop een termijn stelde binnen welken hij de keizerskroon zou moeten aanvaarden, op straffe van een lid der Napoleontische dynastie als souverein naar Mexiko te zien vertrekken. Mag men dit laatste - hetgeen ons aan Napoleon I zou herinneren - betwijfelen, niet dat keizer Napoleon zeer verlangde naar het vertrek van keizer Maximiliaan en dat de oostenrijksche regering de erfopvolgingskwestie vóór dit vertrek wenschte geregeld te zien. Het belang van Oostenrijk eischte dit bovendien ten sterkste, om te voorkomen dat er in het vervolg eene cumulatie der kroonen van Mexiko en Oostenrijk zou kunnen plaats hebben. Welligt heeft de aartshertog begrepen dat hij als keizer van Mexico even als Fer- | |
| |
nando Cortez zijne schepen moest verbranden en aan geene regten op europesche kroonen waarde hechten, waardoor hij tevens blijk zou geven van weinig vertrouwen te stellen op zijn nieuwe keizerschap. De erfopvolgingskwestie werd ten minste eindelijk geregeld en op 10 April had te Miramare de plegtige ontvangst plaats van de mexikaansche afgevaardigden. De aartshertog verklaarde aan deze deputatie, dat hij de hem aangeboden kroon aannam, omdat hij de twee daarvoor gestelde voorwaarden thans vervuld zag. De
bekrachtiging van de keuze der vergadering van aanzienlijken in Mexiko door de overgroote meerderheid der bevolking werd door den aartshertog als feit gekonstateerd, terwijl de tweede voorwaarde: het ontvangen van waarborgen voor de onafhankelijkheid der monarchie, door den franschen keizer was vervuld. In de troonrede beloofde voorts de aartshertog eene konstitutie aan Mexiko, zoodra de rust zou hersteld wezen. Gelijk dit eindelijk bij dergelijke plegtigheden de gewoonte is werd een beroep gedaan op de eensgezindheid der natie. De driewerf herhaalde kreet: leve keizer Maximiliaan de eerste! Leve keizerin Charlotte! begroette daarop den nieuwen soeverein, waarop de voorzitter der deputatie, de heer Guttierez de Estrada zich vervolgens nog in eene toespraak aan den keizer in bespiegelingen verdiepte over het geluk en den voorspoed, welke onder Maximiliaan's regering aan zijn vaderland ten deel zouden vallen. Dat de keizer zelf intusschen weinig zoets aan gene zijde van den oceaan verwacht, werd te Weenen in die dagen opgemaakt uit de omstandigheid dat, onder de personen, die hem naar zijne nieuwe staten vergezelden, ook opgenomen was.... een suikerbakker.
Op den volgenden dag, 11 April, zou het keizerlijk echtpaar zich naar Mexiko inschepen, doch de keizer kreeg de koorts, zoodat het vertrek eerst drie dagen later plaats had.
Terwijl derhalve keizer Maximiliaan en de dochter van koning Leopold van België - wier afscheid van haren vader, nog altijd in Engeland vertoevende, al zeer pijnlijk voor beide moet geweest zijn - over Rome naar hunne staten zijn vertrokken, blijft nog altijd de vraag over: welk doel heeft Napoleon gehad met de mexikaansche expeditie? Dat hij deze slechts zou hebben ondernomen om de natie bezig te houden is niet aannemelijk; dat hij verkeerd was ingelicht omtrent Mexiko's toestand is, met het oog op Napoleon's voorzigtigheid, evenmin waarschijnlijk; dat hij werkelijk het heil der Mexikanen beoogde en daaraan zoo vele menschenlevens en millioenen ten offer bragt, credat judaeus Apella - wij scharen ons hieromtrent het liefst aan de zijde van hen, die meenen, dat keizer Napoleon een bepaald doel heeft ten opzigte van Mexico, maar dit doel, volgens zijne gewoonte, eerst op het juiste oogenblik zal doen blijken. Terwijl wij derhalve van de toekomst het antwoord op boven gestelde vraag verwachten, willen wij hier nog herinneren, onder welke bewoordingen de fransche regering in den aanvang van deze expeditie sprak. Toen werd zij alleen ondernomen ‘pour obtenir une réparation pécuniaire en faveur des nationaux lésés et une satisfaction diplomatique pour l'honneur du gouvernement outragé;’ thans is een keizer naar Mexiko vertrokken, door Frankrijk
| |
| |
aangesteld met behulp van een denkbeeldig suffrage universel.
Terwijl de officieuse fransche dagbladpers de gelukkige oplossing der mexikaansche expeditie viert en keizer Napoleon zelf in een brief aan zijn minister van finantiën die oplossing wil doen strekken tot eene vermindering van belastingen als gevolg der afbetaling van een gedeelte der oorlogskosten door Mexiko, zijn de laatste tijdingen uit het nieuwe keizerrijk niet bijzonder gunstig. Wel beweert de Moniteur dat het leger van Juarez ontbonden is en hij zelf eene wijkplaats heeft gezocht, maar uit andere berigten blijkt dat Ortega, Uraga en Carvajal steeds oorlog blijven voeren tegen de fransche troepen en bij de bevolking van verschillende mexikaansche gewesten ondersteuning vinden. Bovendien werd weinige dagen geleden gemeld dat het kongres te Washington verklaard heeft dat het de stichting van eene monarchie in Mexiko op de puinhoopen van eene republiek en met behulp eener europesche mogendheid, niet erkennen kan. Wanneer de regering der Vereenigde Staten dit gevoelen deelt en derhalve reeds thans dergelijke dreigende houding aanneemt tegenover het mexikaansch keizerrijk, dan zal het einde van den amerikaanschen burgeroorlog het sein wezen tot een oorlog met keizer Maximiliaan.
Misschien zal er dan weder eene nieuwe mexikaansche expeditie moeten ondernomen worden; voorloopig zijn er intusschen bepalingen gemaakt omtrent de terugkomst der fransche troepen, welke echter afhankelijk is gesteld van de organisatie eener mexikaansche krijgsmagt. Wat overigens de toekomst moge opleveren, voor het oogenblik ademt de keizerlijke regering te Parijs vrijer en kan zich wijden aan de kwestie, welke Europa sedert eenige maanden bezig houdt: de deensch-duitsche.
Wij zeiden reeds in den aanvang, dat de pogingen der engelsche regering bij de belanghebbende partijen in dit internationaal geding tot eene konferentie hadden geleid. Men had alzoo iets, maar zeer weinig, verkregen in het belang des vredes, immers deze konferentie zou plaats hebben, terwijl de vijandelijkheden werden voortgezet en geene enkele basis voor onderhandelingen was aangenomen. Was het een gunstig verschijnsel voor het herstel van den europeschen vrede, dat de eerste opgewondenheid in Duitschland eenigzins verdwenen is; gaf de oostenrijksche regering blijk van haar verlangen om den oorlog te zien eindigen, iets hetwelk met het oog op Venetië, Gallicië, Hongarije juist niet onnatuurlijk is; de keizerlijke regering te Parijs was jegens het ministerie Palmerston, gelijk wij reeds vroeger opmerkten, met zeer weinig welwillendheid bezield. Frankrijk ja, wilde niet ongaarne medewerken om de rust in Europa te herstellen, maar wees op het zonderling gedrag van de engelsche regering, die eenigen tijd geleden de belanglooze poging des keizers om alle kwestiën, welke aanleiding konden geven tot verwikkelingen, op te lossen, niet had willen ondersteunen, en nu zelf een konferentie-voorstel kwam doen. Inmiddels gaf de keizerlijke regering te kennen, dat volgens hare meening, de kwestie slechts kan worden opgelost door de toepassing van het suffrage universel, het schrikbeeld voor Oostenrijk.
Om keizer Napoleon meer ten gunste te stemmen van het engelsch ministerie,
| |
| |
vertrok een zijner leden, lord Clarendon, die meermalen bewijzen van 's keizers welwillendheid had ontvangen, naar de fransche hoofdstad. Wat in de konferentiën van den minister met keizer Napoleon is besproken, bleef tot dusverre een geheim, maar op eene verrassende wijze is de ‘entente cordiale’ tusschen Engeland en Frankrijk hersteld geworden. Dit wordt ten minste door engelsche en fransche dagbladen als een feit gekonstateerd. Naar de oorzaken van deze plotselinge verandering kan men slechts gissen. Sommige organen der fransche dagbladpers spreken van ‘belangrijke ‘koncessiën’, welke door de engelsche regering aan Frankrijk zouden zijn beloofd, en brengen deze in verband met de mexikaansche, met de italiaansche, met de poolsche en met de napoleontische kongres-kwestie.
In bespiegelingen daaromtrent willen wij ons thans niet verdiepen, maar alleen de hooge waarschijnlijkheid stellen dat Engeland zich tot koncessiën heeft bereid verklaard, eene omstandigheid waaruit zou kunnen blijken hoe Engeland de deensch-duitsche kwestie, zij het ook tijdelijk, wil opgelost zien, om een algemeenen oorlog te voorkomen.
Het eerste gevolg van het herstel der ‘entente cordiale’ tusschen Parijs en Londen schijnt te zullen zijn dat beide mogendheden op de konferentie onmiddellijk het voorstel ter tafel zullen brengen om een wapenstilstand in Sleeswijk te doen sluiten. Aldaar bleef Denemarken steeds met bewonderenswaardige dapperheid de positie op het Schiereiland Sundewitt en het eiland Alsen verdedigen, terwijl ook in het noorden de vesting Fredericia nog van hare wallen de deensche vlag ziet wapperen. Werd de belegering dezer vesting in de laatste dagen met weinig kracht doorgezet, te meer moeite deden de pruissische troepen voor Duppel om eenige lauweren te behalen. Te vergeefs echter waren deze pogingen der Pruissen; een aanval op 28 Maart werd door de Denen afgeslagen en sedert dien tijd werd er tot voor weinige dagen de deensche positie als eene vesting geregeld belegerd, waarbij slechts nu en dan eenige voorposten-gevechten geleverd werden. Dat de positie der Denen evenwel eindelijk in 's vijands handen moest vallen, werd echter zelfs te Kopenhagen niet ontkend en is ook weinige dagen geleden geschied. Op 18 April besloot de pruissische opperbevelhebber een nieuwen storm op de Duppeler linie te ondernemen en met zijne veertig duizend soldaten de tien deensche redoutes op Sundewitt te bemagtigen. Na een moorddadig gevecht, waarin de Pruissen zes honderd man en een veertigtal officieren aan dooden en gekwetsten verloren, werden de Denen, die elken voet gronds dapper verdedigden, teruggedreven; zij trokken terug op het eiland Alsen.
De pruissische hoofdstad was bij het vernemen van deze tijding buiten zich zelve van vreugde, zoodat zelfs koning Wilhelm bij zijne verschijning op het balkon van het paleis te Berlijn met daverende toejuichingen door de verzamelde menigte werd begroet. Dat door het veroveren van de deensche verschansingen - in een oorlog tegen den wil der volksvertegenwoordiging en met gelden door haar geweigerd, ondernomen - koning Wilhelm plotseling populair zou zijn geworden moge hij zich echter niet voorstellen. Hij vergete niet dat het berigt van behaalden krijgsroem altijd
| |
| |
grooten indruk maakt op de volksmassa. Is die eerste opgewondenheid verdwenen, is de deensch-duitsche oorlog geeindigd, dan zal de pruissische natie de spekulatiën van den vrijheer von Bismarck op de nationale eerzucht doorgronden, spekulatiën, waaraan een gedeelte der pruissische jongelingschap is ten offer gebragt.
Onmiddellijk na de ontvangst van het berigt der ‘overwinning’ te Berlijn zond koning Wilhelm het volgende telegram aan prins Frederik Karel: ‘Naast den Heer der heirscharen heb ik aan mijn voortreffelijk leger en aan uw kommando de glorierijke overwinning van heden te danken. Geef aan mijne troepen mijne tevredenheid te kennen en betuig hun mijn koninklijken dank.’
Zoo wordt hier derhalve weder de ‘Heer der heirscharen’ in verband gebragt met een afschuwelijk vernielingswerk, hetwelk aan het ‘hoogst beschaafde’ Europa der 19de eeuw zeker niet tot eer verstrekt. Merken wij intusschen op, dat men sedert Homerus toch vooruit is gegaan; deze liet de goden zelve in het slaggewoel optreden. Wij eerbiedigen beide overtuigingen en hebben voorts hier niet de vraag te beantwoorden, of koning Wilhelm een veelgodendom aanneemt, dan wel zijne pruissische landskinderen, volgens de joodsche voorstelling, als het volk bij uitnemendheid beschouwt. Wij willen hier evenmin beoordeelen of de christelijke moraal.... maar wij hebben het bombardement van Sonderburg nog te bespreken.
De handelwijze der pruissische troepen ten opzigte van Sonderburg heeft de sympathie voor de kleine natie, welke tegen overmagtige vijanden kampt, niet verminderd. Het bombardement van deze weerlooze stad, zonder voorafgaande waarschuwing, waardoor een aantal vrouwen en kinderen omkwamen, deed in geheel Europa een kreet van afschuw opgaan en in het engelsch parlement werden de Pruissen door vele leden van de lijst der beschaafde natiën weggeschrapt. De pruissische dagbladen verdedigden het bombardement van Sonderburg door de bewering dat deze stad door de Denen tot wapenplaats was gemaakt en voorts dat het demonteren der kanonnen in de batterijen van Duppel al zeer weinig zou baten, indien Sonderburg, het hart der deensche stelling, onaangetast bleef. De Kreuzzeitung beweerde dat iedereen dit zal begrijpen, behalve de engelsche ministers. ‘Tegen deze - zoo betoogde men niet zonder bitterheid - kunnen wij echter de handelingen van engelsche generaals en admiraals overstellen, en wij behoeven slechts weinige bladzijden in de geschiedenis terug te gaan om een bombardement van Kopenhagen aan te treffen. Namen als Uleaborg, Kertsch, Odessa en Kagosima herinneren ons voorts even zoo vele bewijzen van Engelands edelmoedigheid.’
De pruissische regering zelve gaf als verontschuldiging op, dat zij in der tijd had te kennen gegeven dat Sonderburg, als deel uitmakende van de Duppeler vestingwerken, zou kunnen gebombardeerd worden. Dat deze bewering de handelwijze van den veldmaarschalk von Wrangel kan regtvaardigen werd echter in het engelsch Hoogerhuis ook door lord Russell ontkend, daar de inwoners van elke weerlooze stad, volgens krijgsgebruik, aanspraak hebben om vier en twintig uren vóór den aanvang van een bombardement te worden gewaarschuwd.
Daar nu in allen gevalle het bombarderen van Sonderburg voor het pruis- | |
| |
sische leger al zeer weinig krijgsroem heeft opgeleverd, onderstelt men dat de heer von Bismarck, zelfs na de ‘overwinning’ van 18 April, eene hevige oppositie zal voeren tegen het voorstel om een wapenstilstand te sluiten, zoolang niet geheel Sleeswijk door pruissische bajonetten zal bezet zijn. Men beweert dan ook dat de engelsche regering Denemarken zal zoeken over te halen tot eene vrijwillige en eervolle ontruiming van de positiën, welke het op het eiland Alsen thans nog heeft ingenomen.
Dergelijke bemagtiging van Alsen zou nu welligt den heer von Bismarck bevredigen, hoewel het te betwijfelen valt of koning Christiaan IX eene tweede voorstelling in zijne hoofdstad zou willen zien geven van de ongeregeldheden, welke het gevolg waren van de ontruiming der verdedigingslinie tusschen de Schlei en de Treene.
Van de andere zijde mag de deensche natie niet vergeten dat zij steeds alleen staat tegenover de duitsche mogendheden: en al moge zij haren koning bij het sluiten der zittingen van den Rijksdag hebben hooren zeggen: ‘de vijand moge zich overtuigd houden dat het oogenblik om een vernederenden vrede aan te nemen, nog niet gekomen is,’ zij vergete niet de anekdote van den in het water gevallen gierigaard; iemand die hem nagesprongen was riep hem toe: geef mij uwe hand! - ik geef niets! was het antwoord van den man, en - hij verdronk. De leus: je maintiendrai getuigt van fierheid en ridderlijkheid, maar of Denemarken daardoor niet zeer ‘hoog spel’ zou spelen, is eene vraag, welke, naar onze meening bevestigend zou moeten beantwoord worden.
De woede der deensche natie tegen Duitschland is overigens wel te begrijpen; behalve het bombardement van Sonderburg, geeft de handelwijze van Oostenrijk en Pruissen in het noorden van Sleeswijk en in Jutland daartoe gereede aanleiding. Heeft men voorheen aan Denemarken verweten, dat het de hertogdommen deensch trachtte te maken, thans stellen de kommissarissen der beide duitsche mogendheden alle pogingen in het werk om de hertogdommen te germaniseren. Eene depêche-cirkulaire van den deenschen minister van buitenlandsche zaken aan de verschillende diplomatieke agenten van Denemarken in den vreemde verschaft ons daaromtrent eenige bijzonderheden. Daarin wordt gezegd, dat zij in Sleeswijk op eene wijze te werk gaan, alsof er nimmer meer sprake kon wezen om dit aan den wettigen soeverein terug te geven. De ambtenaren in dit hertogdom worden ontslagen; de burgemeesters worden afgezet; de hoogleeraren aan de normaalschool en verschillende geestelijken zijn verjaagd; het hof van appel te Flensburg bezit geene leden meer. Alleen de duitsche taal mag in kerk en school, ja zelfs voor den regter worden gebruikt, terwijl twee derde gedeelte der bevolking het duitsch niet verstaat.
Het blijkt uit dit alles, dat ook de toestand der hertogdommen dringend eene oplossing der hangende kwestie vordert. Moge de konferentie er in slagen om deze oplossing te vinden.
Onder de mogendheden, welke nog aan het tot stand komen van eene oplossing schijnen te twijfelen, behoort Zweden. Deze mogendheid blijft steeds voortgaan met hare krijgstoerustingen en ofschoon zij daarbij volgens sommige dagbladen slechts het ‘si vis pacem,
| |
| |
para bellum’ in toepassing brengt, gelooven wij, met het oog op hare vroegere houding, dat de zweedsche regering de toekomst vrij somber inziet. Is ook hare meening dat op de konferentie uit wrijving van denkbeelden licht zal ontstaan, zij schijnt nog te twijfelen of dit niet het licht van kanon- en geweerschoten zal wezen. Dat zou vooral het geval kunnen wezen, indien men mogt aannemen wat sommige duitsche dagbladen omtrent de koncessiën van Engeland aan Frankrijk verzekeren. Volgens de Wiener Presse o.a. zou, wij gaven dit hiervoren reeds te kennen, Engeland geneigd zijn om de ondersteuning van de keizerlijke regering in de Sleeswijk-Holsteinsche kwestie te koopen voor hare toetreding tot het onlangs mislukt Europeesch kongres. In dit geval toch zou Europa weder geplaatst worden in den toestand, welken keizer Napoleon door zijn congres-voorstel in het leven had geroepen.
Onder de vraagstukken, welke in dergelijk geval op den voorgrond zouden treden, behoort ook het poolsche. Met de lente toch zijn de poolsche opstandelingen weder in hef veld verschenen en hebben reeds weder verschillende gevechten geleverd met de russische troepen. Ofschoon de verdere tegenstand der Polen, na het zamentrekken der ontzaggelijke russische infanterie-drommen aan de boorden van den Weichsel, wel als wanhopig mag worden beschouwd, blijkt daaruit toch met hoe groot een afkeer de poolsche natie tegen Rusland vervuld is. Uit den heftigen strijd, welken zij nog altijd blijven voeren, leiden bovendien sommigen af, dat zij door beloften van eene andere mogendheid tot volharding in den strijd worden aangespoord. Wij behoeven deze mogendheid voor onze lezers niet nader aan te duiden.
Wij spraken zoo even van het napoleontisch kongres-voorstel van 5 November 1863. Men zal zich herinneren hoe in die troonrede werd gewezen op de omstandigheid dat zelfs Engeland de traktaten ‘genereusement’ gewijzigd had ‘par la cession des îles Ioniennes.’ Er moesten echter sedert dien tijd nog verschillende depêches en nota's gewisseld worden over dien afstand alvorens deze tot fait accompli was verheven. In de allerlaatste dagen van Maart heeft de afstand van het protektoraat over deze eilanden-groep eerst plaats gehad. Behalve het daarvan opgemaakt protokol werd tevens eene overeenkomst gesloten betrekkelijk de uitbetaling van pensioenen aan bewoners der Ionische eilanden, die daarop aanspraak hadden.
Zoo vormen dan thans deze eilanden een geheel met het ongelukkig Griekenland, alwaar het eene ministerie na weinige weken weder door een ander wordt opgevolgd zonder een einde te kunnen maken aan de onbeschrijfelijke verwarring, welke allerwege blijft heerschen. Wel heeft vooral het laatste ministerie Christides met vaste hand de teugels gegrepen van het bewind en reeds eenige doortastende maatregelen genomen om een einde te maken aan de oproerige gezindheid van de grieksche legercorpsen welke geneigd schijnen om de rol van praetorianen te blijven spelen, maar het heeft bovendien nog met zoovele andere hinderpalen te kampen, dat verschillende leden van het kabinet dezer dagen weder hun ontslag hebben verzocht. Trokken zij dit op verzoek weder in, toch schijnen de dagen van het ministerie geteld.
| |
| |
Men schijnt echter in Griekenland de leer toegedaan te zijn in eene fransche vaudeville verkondigd:
Les ministres, race changeante,
Sont du naturel du melon;
Il faut en essayer cinquante
Avant d'en rencontrer un bon.
Dit ‘essayer’ is echter voor den jeugdigen griekschen staat vrij gevaarlijk.
Wij willen dit ‘overzigt’ niet besluiten alvorens nog te hebben opgeteekend dat men in België steeds à la récherche is van een ministerie, en dat Nederland in de afgeloopene maand een bezoek heeft ontvangen van prins Napoleon, incognito reizende onder den naam van graaf de Meudon. De fransche regeringsbladen hebben de goedheid gehad om ons te verzekeren dat dit bezoek volstrekt niet met de politiek in verband stond; zij kwalificeerden de reis van den graaf de Meudon als ‘wetenschappelijk.’ Behalve in den landbouw - de graaf heeft in Nederland eenige ossen gekocht - schijnt prins Napoleon ook belang te stellen in de vestingbouwkunde. Deze speelt echter in het nederlandsch defensie-stelsel niet de hoofdrol; vooral het inundatie-systeem is daarin opgenomen. Bovenal vertrouwt men echter op de energie der nederlandsche natie om den vaderlandschen grond tegen iederen vijand te verdedigen.
Middelburg, 20 April.
W.A. van Hoek.
|
|