| |
| |
| |
Mengelwerk.
Het voorgenomen huwelijk van den hertog van Anjou en Elisabeth, koningin van Engeland.
Eene groote drukte heerschte op den 24sten April 1581 te Westminster; sierlijke tapijten en guirlandes waren langs de huizen gehangen in die straten, welke naar het paleis van Engelands koningin leidden, en het was aan de menigte die daarlangs zich bewoog te zien dat een vreemd schouwspel haar te wachten stond. Hoe nader men bij Westminster-abbey kwam, hoe grooter de menschenmassa werd, welke zich verdrong om hoe eer hoe liever in het genot gesteld te worden van datgene te zien, waarvoor zij hier waren te zamen gekomen. Eindelijk kondigde een zeker onbestemd geluid, een dringen en woelen de komst aan van hetgeen reeds zóó lang en zóó begeerig verbeid werd: het was eene schitterende bende ruiters, uitgedost met al den zwier, welken het tijdvak der Tudors daaraan ten koste kon leggen, terwijl zich in het midden van dien stoet een rijtuig bevond, waarin twee zeker zeer aanzienlijke heeren hadden plaats genomen. Rijtuigen waren nog geen jaar geleden voor het eerst in Engeland ingevoerd; het is dus na te gaan met hoeveel nieuwsgierigheid dit nieuwe voertuig werd aangestaard, dat hoe lomp en ongemakkelijk ook in vergelijking van onze hedendaagsche droschkys en faëtons, en hoe die voortbrengselen uit den vreemde met wanstaltige namen nog meer mogen heeten, toch duizende geriefelijkheden aanbood, vooral aan vrouwen, die vroeger veroordeeld waren om lange reizen evenals mannen te paard af te leggen. De persoon, die achter in het rijtuig had plaats genomen, verdiende zeker meer de aandacht dan die koets; het was namelijk Frans van Bourbon, dauphin van Auvergne, die met nog acht andere gezanten door den Franschen koning Hendrik III en door diens broeder, den ten onzent zoo befaamden hertog van Anjou, naar Westminster gezonden was om er eene huwelijksovereenkomst op te stellen, welke de Engelsche koningin verbinden zou met genoemden hertog, om daardoor de Britsche kroon op het hoofd te zetten van een Franschen prins
die eenmaal wellicht ook koning van zijn
| |
| |
vaderland worden zou. - Was het wonder nu dat zich zulk eene volksmenigte verzameld had op den weg, dien de gezanten volgen moesten? was het wonder dat zij belangstelde in eene daad, welken over het lot van Engeland beslissen zou? Het was toch een beslissende stap, welken Elisabeth wagen zou, als zij haar lot ging verbinden aan den Franschen vorst, die in voortdurende twisten met zijn' broeder Hendrik III, weliswaar den schijn had aangenomen de Hugenoten te willen beschermen, die zich tengevolge hiervan menigmaal naar de Nederlandsche gewesten zag roepen om daar de pas gegrondveste Protestantsche kerk te helpen verdedigen, doch aan wiens vingers misschien nog het bloed kleefde, in den Bartholomeusnacht vergoten, en wiens geweten waarschijnlijk niet geheel zuiver was van den schandelijken moord bij die gelegenheid op zoovele aanzienlijke, edele, nijvere en bekwame mannen gepleegd. Hij die zijn eerste wapenfeit verrichtte bij de belegering van het Protestantsche La Rochelle, dat door zijn broeder werd ingesloten, kon zeker de man niet zijn, naar wien de Engelschen vol verlangen uitzagen om hem verheven te zien op den troon naast hunne geliefde koningin; er waren er dan ook velen die ongeloovig het hoofd schudden, en vol beteekenis glimlachten, als men hun sprak van dit huwelijk; er waren er die het bepaald tegenspraken en met den Franschen gezant in de Nederlanden (Duplessis-Mornay) beweerden ‘que ce mariage ne se ferait pas.’
Er was reeds heel wat voorgevallen over dit huwelijk, en geen wonder, want het staatkundig belang speelde hier zeker al eene zeer groote rol onder. - Spanje was in de zestiende eeuw de groote mogendheid, welke door de ontdekkingen en veroveringen in Amerika, door eene groote vloot, maar vooral door het bezit der rijke Nederlanden zich eene macht en een' invloed had weten te verschaffen, waarmede geen staat ter wereld kon vergeleken worden; door het onvermoeide streven van Karel den Vijfde was de uitoefening der verschillende takken van nijverheid veelal in de handen der Nederlanders; door zijn toedoen en dat van zijn' zoon had de vloot zich uitgebreid, zoodat het gebied der zee in handen der Spanjaarden was; door gelukkig gevoerde oorlogen had Karel zijnen vijanden ontzag weten in te boezemen, en zijn rijk vergroot; het Spaansche voetvolk was het beste van Europa, de Spaansche kanonniers zeer gezocht; het uitgestrekte rijk, waarin de zon niet op- of onderging, was nog even rijk aan invloed, nog even groot aan macht toen Karels zoon Filips daarover heerschte, doch met al het langzame en trage dat dien koning aankleefde, en met al zijn geliefkoosde uitstellen kon het niet anders of die macht moest niet meer zóó gevreesd blijven. Een talmer in zijn hart wist Filips niet altijd tijdige of afdoende maatregelen te nemen om zijnen tegenstanders het hoofd te bieden, en door één weluitgevoerd feit hunne macht te verpletteren. Zóó moest Spanje dus langzamerhand den naam van het groote rijk, maar ook zijne wezenlijke grootheid zien verloren gaan, en bij al de aanvallen, welke het te verduren had, wegkwijnen als een zieke voor wien geen enkel middel meer baat.
Tegenover Spanje stonden Duitschland, Engeland en Frankrijk. Al was het eerste jaren lang beheerscht geworden door den vorst, die ook Spanje's
| |
| |
kroon droeg, toch kon er in Duitschland al bitter weinig sympathie bestaan voor het land dat de Protestantsche Duitschers beschouwden als de bakermat der inquisitie, en men kan licht begrijpen dat men het van harte toejuichte dat Karels pogingen bij zijn' broeder Ferdinand en diens zoon Maximiliaan schipbreuk leden om voor Filips II ook de Roomsche koningskroon te verwerven. Wel waren de vorsten van beide rijken eenigzins door de banden van bloedverwantschap aan elkander verbonden, doch dit nam niet weg dat het Duitsche volk, voornamelijk van de noordelijke helft van genoemd keizerrijk, het niet ongaarne zag dat Spanje aangevallen, en zijne macht vernietigd werd; het ‘verdeel en heersch’ was trouwens toen reeds in de mode, evenals thans.
Onder de regering van Hendrik VIII had een groot gedeelte van het Engelsche volk de Hervorming omhelsd, en toen na zijn' dood zijn zoon Eduard VI hem opvolgde, was zuks niet veranderd. De vijandige houding, hierdoor tegenover Frankrijk en Spanje aangenomen, was evenwel geheel veranderd toen de bloody queen, de streng Katholieke Maria den Engelschen troon beklommen had: zij voelde zich als dochter van de verstooten Katharina van Aragon, en later als de vrouw van Spanje's koning geroepen het oude geloof weder in te voeren, en hare wederspannige onderdanen met den plaatsvervanger van Christus op aarde te verzoenen; ten koste van hoeveel bloed en tranen zulks geschied was kon het Smithfield getuigen, waar de beul dagelijks zijn bloedig werk verrichtte, en waar de vlammen, die bij de auto-da-fé's opgingen, zich als om wraak ten hemel verhieven. Hoe men dus in Engeland over Spanje dacht, zal wel geen breedvoerig betoog noodig hebben.
De klokken luidden, vreugdevuren werden ontstoken, en het volk jubelde toen in 1558 na Maria's dood de geliefde prinses Elisabeth den troon besteeg. Al heette zij bij velen nog eene onechte dochter van Hendrik VIII, toch was zij ook de dochter van de Protestantsche Anna Boleyn; van haar verwachtte men de vergunning om vrij te denken en te spreken, en na eenige voorafgaande zaken werden hare onderdanen daarin niet te leur gesteld, want in het voorjaar van 1562 liet zij de 39 artikelen des geloofs afkondigen, waarop de thans nog bestaande Anglikaansche kerk is gegrondvest. - In hare staatkunde tegenover het buitenland waren er vooral vier staten waarop Elisabeths oog gevestigd was, namelijk Schotland, Frankrijk, Spanje en de Vereenigde Provinciën. In het eerste land regeerde Maria Stuart, die vroeger met den Franschen koning Frans II gehuwd, daardoor haar land nog meer met Frankrijk verbonden had, dan zulks reeds het geval was doordat Maria's moeder eene dochter uit het beroemde huis van Guise was. Als naaste bloedverwant van Eduard VI maakte Maria aanspraak op den Engelschen troon, en deed daarbij de vermeende onechtheid van Elisabeth uitkomen; de haat, welken deze dus jegens hare mededingster koesterde, werd ook gedeeltelijk tegen Frankrijk gericht, door de naauwe verbinding, welke tusschen dit rijk en Schotland bestond. Spoedig na het vertrek van Maria Stuart uit Frankrijk ontstonden in dit rijk de bekende godsdienstoorlogen, waarbij Elisabeth de partij der Hugenoten koos,
| |
| |
die door den prins van Condé in den beginne werden aangevoerd; deze wist Elisabeth zelfs liet sterke Havre de Grâce in handen te spelen, doch zonder eenige vrucht, daar de koningin het slechts één jaar kon behouden. - Toen nu later de hertog van Anjou zich aan het hoofd scheen te stellen der Protestantsche partij, leende Elisabeth het oor aan hen, die haar raadden hem hare hand te schenken, ten minste zij hield zich zoo; welke belangen er bij dit huwelijk nog meer in het spel kwamen, zien wij later.
Tegenover Spanje stond Elisabeth in eene zeer vijandige houding, niet alleen wat haar volk, maar ook wat hare persoon betrof. Filips II was in Engeland om reeds bekende redenen vreeselijk gehaat, en toen hij weinige weken na den dood der koningin Maria, de hand vroeg van Elisabeth, verafschuwde zij den man, die zoo weinig kieschheid bezat dat hij reeds zoo kort na den dood zijner echtgenoot aan eene andere niet alleen dacht, maar die zelfs met heel veel staatsie ten huwelijk liet vragen, en dat alles om der wille van haar arme koningrijk, hetwelk hij reeds als een wisse prooi had meenen te kunnen beschouwen, doch dat hem zoo deerlijk tusschen de hebzuchtige vingers was doorgegleden. - Ook om andere redenen stond de koningin vijandig tegenover Spanje; hare scheepsmacht begon zich te ontwikkelen en vond eene geduchte mededingster in de Spaansche vloot; het Engelsche scheepswezen kon dus geene hooge vlucht nemen, zoo der Spaansche macht niet op de eene of andere wijze paal en perk gesteld werd. Weliswaar doorkliefden ook Portugesche en Hollandsche schepen de kort te voren nog onbekende zeeën, doch nog geenszins in die mate dat dit eenigzins tegen de Spaansche koop- en kustvaart kon opwegen. Elisabeths regering kon reeds roemen op een John Hawkins, die de kust van Guinée koloniseerde, op een Frobisher, die de Engelsche vlag voor het eerst in de Noordelijke IJszee wapperen deed, om eene noordelijke doorvaart te ontdekken, maar vooral op een' Francis Drake, die om Kaap Hoorn zeilende, naar Indië voer, en langs de kaap de Goede Hoop terug keerende, de eerste Engelsche zeevaarder was, die eene reis om de wereld had durven ondernemen; doch dit alles nam niet weg dat Engeland nimmer onder de eerste zeemogendheden zou kunnen gesteld worden, zoolang Spanje's vlag op alle zeeën zulk eene voorname plaats bleef bekleeden.
Spanje en Frankrijk begunstigden openlijk Maria Stuart: het laatste land had mogelijk meer punten van aanraking met het Katholieke Spanje, doch telkens als de Hugenoten het hoofd opstaken stond de Spaansche monarch op den uitkijk om te weten of hij uit den daardoor ontstanen burgerkrijg zijn voordeel niet halen kon. Het waren dus zelfs geloofsgenoten, die eenigermate gespannen tegenover elkander stonden. Spanje's macht was te groot in de oogen van den Franschen koning, en al verklaarde deze aan Filips II niet openlijk den oorlog, zoo was toch hunne verhouding verre van vrienschappelijk, en Frankrijk zou het zeker niet beletten wanneer men Spanje aanviel en overwon, altijd.... wanneer Frankrijk dan maar een stukje van den buit medekreeg. Kon er een middel gevonden worden om eene verbindtenis aan te gaan met eenigen anderen staat, ten einde Spanje
| |
| |
daardoor te benadeelen, dan zou Hendrik III zulks niet laten.
Men ziet het dus, geheel Europa stond in zeer gedwongen houding tegenover elkander: Spanje's macht was gehaat bij het geheele buitenland; elke staat groeide er in dat de Nederlandsche gewesten tegen dit rijk waren opgestaan, en Engeland en Frankrijk beiden zouden gaarne helpen, als zij, althans het laatste rijk, verzekerd waren een stuk mede te krijgen. Nu er dus van eene huwelijksverbindtenis sprake was tusschen Anjou, den schijnbaren beschermer der Hugenoten, wien men ook het beschermheerschap der Nederlandsche gewesten had opgedragen, en koningin Elisabeth, moesten de Nederlanders daarin juichen en zich vrolijk de handen wrijven, daar Frankrijk nu wel genoodzaakt zou zijn de wapenen tegen Spanje op te vatten.
Doch keeren wij terug tot de plechtige ontvangst der gezanten te Westminster: zij hadden het met opzet voor hen gebouwde paleis met groote staatsie verlaten en lieten zich bij de koningin aandienen; deze troonde in de prachtige zaal van haar paleis, welke overladen met krul- en lofwerk en rijkelijk van vergulde versierselen voorzien, een staaltje was van het zoogenoemd bloeijende tijdperk van de bouwkunde onder de regering der Tudors. Elisabeth zat daar onder een troonhemel met een wit zijden kleed met paarlen omzoomd, en droeg daarover een zwart zijden mantel, welke met gouddraad was doorweven; op het koninklijke hoofd droeg zij eene kleine kroon. De koningin was toen 48 jaar oud, doch wie haar gezien had met het schitterende oog, met dien welgevulden hals, die fiere houding, die fraaije handen, zou haar zeker eenige jaren minder hebben toegekend; en 't was gelukkig, want de jongeling voor wien men aanzoek deed om hare hand telde 21 jaar minder dan zij. Elisabeth zat daar, omringd van al wat Engeland groot en aanzienlijk opleverde; aan hare rechterhand stond de reeds bejaarde William Cecil, beter bekend als lord Burleigh, haar raadsman, haar steun in alle moeijelijke omstandigheden, het levend bewijs van wat vorstengunst vermag, want deze had hem uit eene mindere klasse verheven tot het hooge standpunt, hetwelk hij nu innam, terwijl meer dan twintig edellieden hem bedienden; naast hem stond Robert Dudley graaf van Leicester, de schoone man die eens hoog in de gunst zijner meesteres deelde, die zelf huwelijksplannen met haar zou gekoesterd hebben, en haar had zoeken aan te trekken door het zeventien dagen lange feest op zijn bekend Kenilworth, waarvan Walter Scott ons zulk eene schitterende beschrijving geeft; doch die gunst was een weinig verminderd sedert Jean de Simier, Anjou's gezant aan het Engelsche hof, in 1578 het geheim van Leicesters huwelijk met de gravin-weduwe van Essex aan het licht had gebracht; zijn mededinger, Burleigh was daardoor slechts in
aanzien geklommen, en Elisabeth greep later vol verlangen de gelegenheid aan om haren vorigen gunsteling, die het in schijn evenwel nog altijd was, naar Nederland te zeilden, toen de Vereenigde Provinciën de koningin om hulp hadden gevraagd, en nog later moest hij geheel plaats maken voor zijn' stiefzoon den jongen Essex, toen deze, zoo als men zegt, zijnen fluweelen mantel niet te goed had gekeurd om dien voor de koningin neêr te wer- | |
| |
pen, opdat hare voetjes daarover in plaats van door de slijk zouden treden. En hoezeer Leicester in 1585 in hare gunst reeds gedaald was kan men daaruit opmaken, dat hij voor geruimen tijd verwijderd werd van haar, die eenmaal in tegenwoordigheid van den Franschen gezant le Foys gezegd had: ‘ik kan niet leven zonder hem alle dagen ten minste eens te zien. Hij is als mijn kleine hond; zoodra als men dezen ergens ziet zegt men aanstonds dat ik ook zal komen;’ al was die vergelijking met een schoothondje niet zeer eervol of vleijend, toch zou Leicester bij haar reeds in 1566 hebben aangedrongen op een huwelijk, en zij ook had hem zulks beloofd; door haar talmen op dit punt verdrietig geworden verbond zich de gunsteling in het geheim met eene andere, en dit gaf aanleiding tot de vredebreuk tusschen hem en de virgin queen, die het niet dulden kon dat iemand God Hymen in plaats van haar ten dienste stond.
De eerste plaats na Leicester werd bij de koningin ingenomen door Francis Drake, den koenen zeereiziger, die onder ongeloofelijke gevaren in bijna drie jaren tijds een' tocht om de wereld had volbracht. Hij was den 26sten September van het vorige jaar te Plymouth weder binnen gevallen: toen het gerucht van zijne terugkomst verspreid werd, werd de algemeene geestdrift opgewekt door het verhaal van zijne lotgevallen, van de rijkdommen, welke hij medebracht, van zijne herhaalde gevechten tegen de gehate Spanjaarden. De nationale eigenliefde voelde zich door dit alles gestreeld, en de koningin, die hare tevredenheid wilde te kennen geven, was slechts drie weken vóór de beschreven ontvangst der gezanten van Anjou, naar Deptford gegaan, en had er op het schoon versierde admiraalschip, de Golden Hind, aan Francis Drake op 4 April 1581 den ridderslag gegeven. Het schip zou een nationaal gedenkteeken blijven, en zou geene andere reizen weêr ondernemen. Toen het in latere jaren geheel dreigde te vergaan, werd er van de overblijfselen een groote armstoel gemaakt, welke thans nog op de Universiteit te Oxford getoond wordt.
Om Elisabeths troonzetel stonden ook geschaard Walsingham, haar sekretaris, de 26jarige Philip Sydney, de dichter der Arcadia, die weinige jaren later in den slag bij Warnsveld zulk een treurig einde vond; verder de schrijver van de ‘History of the world’, Sir Walter Raleigh, de lord kanselier Nicolas Bacon en zijn slechts twintigjarige zoon Francis, later ook als lord kanselier zoo bekend, in wien men toen nog niet den grooten wijsgeer vermoedde, die eene onsterfelijke plaats onder Albions letterkundigen zou innemen; daar stonden ook nog Eduard Clinton, graaf van Lincoln, Thomas Radclif, graaf van Sussex, Francis Russel, graaf van Bedford, en zoovele andere ridders van den kouseband, die te midden van eene menigte dienstdoende jonkvrouwen en pages het belangrijke van het oogenblik beseffende, met de noodige deftige achtbaarheid zich hadden gesteld om den zetel van hunne meesteres. En wel was het een plechtig oogenblik waarop de gezanten zouden ontvangen worden, die mogelijk door het opmaken van een huwelijkskontrakt eenen beslissenden invloed zouden uitoefenen op Engelands lot.
Het was niet vreemd meer dat er over zulk een huwelijk gesproken en onderhan- | |
| |
deld werd, het was niet vreemd zelfs dat er gezanten over het kanaal waren gekomen om die zaak tot stand te brengen of te bespoedigen, doch nimmer nog scheen er in die handeling zooveel ernstige meening, zooveel oprechtheid geheerscht te hebben als nu.
Reeds dikwijls was er sprake geweest van een huwelijk van Elisabeth. Jaren geleden had Katharina de' Medici reeds pogingen aangewend om haar te verbinden aan haar tweeden zoon Karel IX, doch de Engelsche vorstin had dit om groot verschil in leeftijd van de hand gewezen; later was Karel, aartshertog van Oostenrijk, een zoon van keizer Ferdinand, op het tapijt gekomen, doch hij die eene bijzit en verscheidene kinderen had, kon de man niet zijn voor de fijngevoelige Elisabeth. - Alsof zij zich voegen wilde naar den wensch harer onderdanen, die niets liever zouden zien dan dat zij aan een' landgenoot hare hand schonk, was er later weêr sprake van een huwelijk met den graaf van Arundel of met Leicester, doch al die plannen vervlogen in rook, en telkens trad Anjou weder op den voorgrond. Door een der meest geloofwaardige geschiedschrijvers wordt ons in 1566 verzekerd, dat er verscheidene aanzienlijke personen en rechtsgeleerden Elisabeth aanrieden om zich in het huwelijk te begeven; Premboke en Leicester, maar vooral Nicolas Bacon, zouden dien raad hebben ondersteund, doch haar raadgever William Cecil dien tegengewerkt, omdat hij zag dat het geenszins met de plannen zijner meesteres strookte. Zij zou toen den raad van een harer geneesheeren hebben ingeroepen (dr. Huick), die haar het huwelijk afried, omdat hij bij eventueele bevalling niet voor haar leven instond. Is dit waar, dan ziet men daaruit dat, welke plannen er ook geopperd, welke aanzoeken er om hare hand ook gedaan werden, zij uit staatkunde wellicht de belanghebbende partijen eenigen tijd aan de praat hield, doch nimmer het voornemen tot eenig huwelijk, welk ook, kan gehad hebben. - De drie aanzienlijke heeren, die haar eene verbindtenis hadden aangeraden, vielen daardoor gedurende korten tijd in ongenade. Het parlement had bij die gelegenheid eene som gelds beschikbaar gesteld voor de koningin, indien zij in het huwelijk trad, doch Elisabeth weigerde dit, zeggende dat zij meer gesteld was op de
harten dan op het geld van hare onderdanen.
Het schijnt dat in 1571 het eerste aanzoek door Katharina de' Medici voor haar zoon Frans Hercules, hertog van Alençon gedaan werd; deze vorstin, die aan al hare kinderen zoo het schijnt eene kroon wilde verschaffen, had met dit voorstel het geheime plan, zooals men beweerde, om, of te beletten dat de Protestanten in 't vervolg hulp uit Engeland kregen, of om het huwelijk tegen te werken van Elisabeth met Hendrik van Navarre, waarvan aan het Fransche hof eenigermate sprake was. Katharina zond toen vier gezanten naar Westminster om onderhandelingen aan te knoopen; le Mauvissière, later gezant aan het Engelsche hof, en Salignac de la Mothe Fenélon waren daarvan de voornaamste; zij maakten een kontrakt op, doch lang niet met die praalvertooning als waarvan boven sprake was; eerder in stilte als vreesde Elisabeth den nationalen en erfelijken haat van haar volk tegen Frankrijk; toen nu het artikel over de geloofsbelijdenis van beide partijen ter tafel gebracht werd, kon men het niet eens worden over de woorden waarin het zou worden opgesteld;
| |
| |
heimelijk had men Elisabeth wel medegedeeld dat de hertog van Alençon niet ver af was van het denkbeeld om het Protestantisme te omhelzen, doch men kan nagaan uit welke partij dit zeggen voortkwam en dat de koningin zich er weinig aan stoorde. Hoe het zij, de onderhandelingen werden om zulk eene geringe aanleiding afgebroken, waaruit menigeen het besluit trok dat de zaak zelve nimmer ernstig gemeend was geweest; Frankrijk had die alleen begonnen om de verbinding van Engeland met de Protestanten tegen te werken, Engeland om daardoor ten minste voor eenigen tijd de Hugenoten tegenover de koningin-moeder en hare partij te beschermen, om de plannen van Maria Stuart tegen te werken, en om de zamenzweringen in Ierland, waar men zich in 't geheim met Spanje en den paus verbonden had, in rook te doen verdwijnen; Leicester zelf schreef in dezen geest een brief aan Elisabeths sekretaris Walsingham.
Toen een jaar daarna (1572) Montmorency in Engeland was, kreeg hij den last de huwelijksonderhandeling op nieuw op het tapijt te brengen. Er werd weder over en weêr gepraat, wederom aangedrongen op een goed einde van de zaak, doch toen verklaarde de koningin in zeer beleefde bewoordingen, dat er behalve een verschil in godsdienst nog grooter verschil in jaren tusschen haar en den hertog bestond; hij toch was 17, en zij telde reeds bijna 39 jaar. Dit viel vóór twee dagen voor de Parijsche bloedbruiloft! Alençon wist zich, zoo het schijnt, eenigermate vrij te pleiten van daaraan te hebben deelgenomen, ten minste hij hield niet op bij de koningin aan te dringen op voltrekking van hun huwelijk, en mengde daarin telkens zoovele liefdesverklaringen, dat de ijdelheid van Elisabeth, die trouwens zijne moeder wel kon zijn, zich daardoor niet weinig gestreeld gevoelde, en zij hem bewijzen van vriendschap gaf, welke later medewerkten om zijne plannen ten opzichte van de Vereenigde Provinciën te doen gelukken. ‘Ik kan echter geene vaste verzekering voor het welgelukken dier huwelijksplannen geven,’ schreef zij in Junij 1573 aan haar gezant te Parijs Horsey, ‘in het geval dat Alençon naar Engeland komt. De vervolging der Hervormden in Frankrijk heeft de harten mijner onderdanen zoo vervreemd, dat de overkomst des hertogs onze vriendschap eer benadeelen dan vermeerderen zou. Ook moet hij betere bewijzen van gematigdheid ten opzichte van de godsdienst geven, dan de belegering van La Rochelle bewijst; of wil hij hierheen komen na arm en zwaard gedoopt te hebben in het bloed van onze geloofsgenoten?’
De zaak was dan nog alles behalve couleur de rose, al werden er ook onophoudelijk gezanten naar Elisabeth gezonden, al werden ook voortdurend verschillende vorsten aangezet, die onderhandeling te doen gelukken. Hoe de meesten er echter over dachten zien wij uit een' brief van den Palzgraaf aan den Landgraaf Willem van Hessen, waarin hij zegt dat hij wel niet geheel tegen zulk eene poging is, doch dat hij niet gelooft dat ‘zijn raad de koningin er toe zal doen besluiten, als zij geen lust heeft, om Alençon te huwen.’ Later zendt de Palzgraaf zijn' zoon, den bij ons wel bekenden Johan Casimir, in stilte naar Londen om er zaken van het hoogste gewicht te behandelen, doch begrijpt eindelijk toch dat het beter is om zich van alle inmenging te onthouden.
| |
| |
De zaken van Alençon schenen het volgende jaar eenigzins beter te staan, want toen hij in 1574 beschuldigd werd van met zijn' schoonbroeder koning Hendrik van Navarre het plan te koesteren om in Frankrijk onlusten te verwekken, zond Elisabeth aanstonds eene lastgeving aan Valentin Dale, haren gezant te Parijs, om der koningin-moeder te raden dat zij niet zoo licht geloof moest slaan aan de nadeelige geruchten, welke er omtrent beide prinsen in omloop waren. Alsof dit niet genoeg ware, zond de Engelsche vorstin kort daarop sir Thomas Randolph als buitengewoon gezant naar Parijs om eene verzoening tusschen moeder en zoon te bewerken, en de beide vorsten van hare bescherming te verzekeren. Toen weinige dagen daarna Karel IX overleed en Hendrik III uit Polen kwam om den troon zijns broeders te bekleeden, beproefde hij echter te vergeefs de Hugenoten in Frankrijk te beschermen en den koning tot verzoenende maatregelen aan te zetten.
Het bleef nu een over en weêr zenden van gezanten, die echter niets uitwerkten; overal en altijd werd zij met hetzelfde huwelijksvoorstel lastig gevallen; eens zelfs verhaalt men was zij te Melford in het graafschap Suffolk, om er eenige dagen buiten door te brengen, toen zij op zekeren dag met hare hovelingen op de jacht zijnde, waarvan zij eene hartstochtelijke liefhebster was, het bezoek ontving van Martel de Bacqueville, een Normandisch edelman, die als buitengewoon gezant van Hendrik III haar voor diens broeder ten huwelijk kwam vragen, en alsof dit niet voldoende was, werd hij daags daarna nog door een' ander gezant gevolgd, die eene week later weder door een' derde werd vervangen en altijd met hetzelfde doel; de laatste vooral, als door Alençon of Anjou, zooals hij sints 1576 meer genoemd werd, toen hij dit hertogdom van zijn broeder gekregen had, zelven gezonden, werd met vriendschapsbewijzen door Elisabeth overladen, en het deed velen genoegen, want menigeen zelfs in Engeland hield zulk een huwelijk voor noodzakelijk. ‘Ik moet erkennen dat onze ellendige en onzekere toestand ons met tranen in de oogen om een eervol spoedig te sluiten huwelijk smeeken doet’, schreef in Julij 1578 de Engelsche gezant Paulet uit Parijs. - Ook in ons vaderland was het velen bijzonder aangenaam die geruchten hoe langer hoe meer met schijn van waarheid te hooren verspreiden; ‘men meende so dit huwelijk voortgang hadde’, redeneert Bor, ‘datter niet gewenschter voor dese landen en mocht vallen om uit den oorlog te raken dan van den conink van Spangien te scheiden en met Alençon te handelen, en de coninkryken van Vrankrijk en Engeland te verbinden met onderlinge alliantien mette Nederlanden.’ In deze woorden is al het belang uitgedrukt, hetwelk de Vereenigde Nederlanden in eene dergelijke verbindtenis konden stellen, en al vinden wij ook brieven waarin door Engelsche onderdanen (onder anderen door den gezant
Davidson te Parijs) in 't lange en breede al het nadeel wordt uitgemeten, hetwelk uit die huwelijksverbindtenis kon voortkomen, dan zien wij ook aan den anderen kant welke pogingen Anjou zelf in 't werk stelde om de echtgenoot te worden van Elisabeth; zelfs was hij tegen zijne gewoonte in dien tijd zeer openhartig en rondborstig jegens de Staten en Engeland, iets wat men in het geheel niet gewoon van hem was.
| |
| |
Zóó stonden dus de zaken toen er een deftig gezantschap naar Westminster komen zou om op plechtige wijze de huwelijksvoorwaarden op te stellen, en dit zoo openlijk mogelijk te doen. Het schijnt dat Elisabeth die huwelijksvraag, misschien Anjou zelven wel, als den speelbal harer staatkunde heeft gebruikt, welken zij naar zich toehaalde of van zich afstiet, naarmate het meer of minder met den toestand van haar rijk overeenkwam om zich met Frankrijk te verbinden. Zij koesterde de vrees dat de Nederlandsche gewesten, die op het punt stonden zich voor goed onafhankelijk van Spanje te verklaren, dan eene gemakkelijke prooi van Frankrijk zouden worden, sedert de intrigante Katharina de' Medici er in geslaagd was dáár de hulp van haren jongsten zoon te doen inroepen; slaagde nu Elisabeth er in om die huwelijkszaak lang, zeer lang te rekken, dan bestond er nog veel kans dat de Nederlanden geene provincie van Frankrijk werden, doch met Engeland tegen Spanje een verbond zouden aangaan, mogelijk wel hare hulp inroepen. Hoe noodzakelijker dus eene toenadering werd, hoe verliefder zij scheen te zijn. ‘De koningin zeide mij’, schrijft een vertrouweling van Anjou in Junij 1580, ‘dat zij u dagelijks wenschte te zien, dat haar niets zoo lief zou zijn.’ Het was zijne koningin, zooals de hertog zeide, zij was zijne bruid, gelijk Elisabeth verzekerde. - De onderhandelingen werden nu hoe langer hoe levendiger gevoerd, totdat deze op 24 April 1581 het zenden van een formeel gezantschap ten gevolge hadden.
Na wederzijdsche plichtplegingen en na het overreikender geloofsbrieven, gaf de koningin last aan den Groot-schatbewaarder lord Burleigh om in overeenstemming met een zestal andere Engelsche edelen, die zij daartoe benoemde, met de Fransche gezanten een kontrakt op te maken. Na het gehoor ging men aan 't werk, en dit vlotte tamelijk goed, niettegenstaande men den Franschen heeren op allerhande wijze door feesten en banketten het verblijf aangenaam trachtte te maken, maar hun daardoor ook veel tijd ontroofde. Onder meer werden zij vergast op een toen zeer in zwang zijnd beerengevecht, waarbij zulk een dier in eene opene ruimte met eenige honden moest vechten, hetwelk gewoonlijk ten nadeele der laatsten afliep; doch er werden telkens versche strijders binnen het perk gelaten, totdat de arme beer ten doode toe gemarteld niet meer kon en verscheurd werd: en dit schouwspel was toen zeer gezocht vooral bij de dames, die er nu waarschijnlijk wel anders over zouden denken. De eene jachtpartij volgde op de andere, danspartijen werden door toernooijen, banketten en feestmalen door ridderspelen afgewisseld, en het speet den gezanten gewis eenigermate, toen het huwelijkskontrakt door de vereenigde pogingen van Burleigh en den Dauphin van Auvergne was opgesteld. De voornaamste artikelen luidden dat elk vreemdeling in Engeland en Ierland vrijheid van godsdienst hebben zou, en dat het Anjou zou vrij staan overal zijne godsdienstplichten te verrichten: hij zou na het huwelijk den titel van koning krijgen zonder er ooit de voordeelen van te genieten, behalve eene kroon en eenige uiterlijke eerbewijzen, en de voogdijschap over minderjarige kinderen, als die geboren werden en hij zijne vrouw overleefde; als er meer kinderen waren, en Anjou werd eenmaal koning van Frankrijk, dan zou de oudste zoon de Fran- | |
| |
sche, de tweede de Engelsche kroon erven; ingeval er maar één zoon geboren werd, kreeg hij beide rijken, doch moest ze later weder onder zijne kinderen
verdeelen; Anjou mocht zijne vrouw zonder hare toestemming niet buiten Engeland voeren; evenmin eenig kroonjuweel medenemen (een fraai artikel!), en geen oorlog met andere mogendheden verwekken. Het voornaamste punt was zeker wel dat er tusschen Frankrijk en Engeland een verbond van vrede en vriendschap zou worden gesloten. - Toen dit stuk was opgesteld weigerde de koningin het te teekenen, bewerende dat de koning van Frankrijk zulks eerst moest doen; zij bleef daarin onverzettelijk, en de gezanten moesten dien ten gevolge naar het vaste land terugkeeren. Met al de weelde en praal, waartoe het hof in staat was, deed men hun uitgeleide, om den Franschen edelen ten minste daardoor een hoog denkbeeld van de Engelsche wellevendheid en beschaving in te boezemen.
Na het vertrek der gezanten kwamen er bijna dagelijks te Parijs en te Londen brieven van beide partijen aan en de onderhandelingen duurden onafgebroken voort. Hendrik weigerde het of- en desensief verbond te teekenen, hetwelk Elisabeth bij deze gelegenheid eischte; hij wilde wel een' aanval van Spanje helpen afweren, maar om den oorlog aan zijne naburen te verklaren, dit weigerde hij halsstarrig, zoodat de beide met dat doel overgekomen Engelsche gezanten (Walsingham en Somers) onverrichter zake konden terugkeeren - Anjou was ondertusschen met een leger aan de zuidgrenzen der Nederlandsche gewesten om er Kamerijk te ontzetten, en hield strak het oog gevestigd op hetgeen door broeder en bruid verricht werd. En Elisabeth.... ja, wat zal men van haar zeggen? Zij wenschte de zaak steeds op de lange baan te schuiven, anders had zij het kontrakt wel aanstonds onderteekend. ‘Dit stuk’, verklaarde zij, ‘verplicht mij nog geenszins tot een huwelijk; ik moet eerst van Alençon nog eenige opheldering hebben over enkele bijzonderheden.’ - ‘De geloofsbelijdenis van den hertog’, zegt zij in Mei 1581, ‘bemoeijelijkt het huwelijk. Ook zie ik wel dat mijne onderdanen dit niet volkomen zouden goedkeuren. Daar ik hen meer lief heb dan mijn eigen leven, vermijd ik alle gelegenheden om hun verdriet te veroorzaken. Eindelijk vrees ik dat mijne reeds bejaarde persoon (!) den hertog niet aan zal staan, en daarover heb ik hem een' langen brief geschreven.’ Dit laatste schijnt Anjou, eer dan men vermoedde, aangezet te hebben om in Engeland eens een kijkje van zijne aanstaande gemalin te komen nemen. Leicester werkte in die dagen de huwelijksplannen tegen, zoodat zelfs een van Anjou's gezanten hem van een' moordaanslag op de koningin beschuldigde, om hem zoodoende van het hof te verwijderen. Toen zij eens met een klein gevolg tegen het vallen van den avond de Theems weder opvoer om zich na eenig spelevaren naar Westminster te
begeven, werd er van den oever een geweerschot gelost, waardoor een der roeijers gekwetst werd; later bleek het dat het een toevallig gelost schot was, en Elisabeth verbood verder onderzoek en de invrijheidstelling van den eenigen gevangene, terwijl zij deze merkwaardige woorden sprak, ‘dat zij niet anders van hare onderdanen geloofde, dan wat een vader van zijne kinderen gelooven kon.’
| |
| |
In dezelfde maand Mei verontschuldigt Elisabeth haar uitstellen, omdat zij hare raadslieden en het Parlement in deze zaak toch om raad en voorlichting vragen moest. Over de Nederlandsche zaak sprekende voegt zij er bij: ‘Ik heb hem (Anjou) altijd gezegd, dat hij zonder raad en toestemming des konings en van zijne moeder nimmer slagen zal. Ik wensch ook dat Hendrik III hem ondersteunt, evenals ik hem nooit verlaten zal.’
In het midden van October van hetzelfde jaar 1581 luidden de klokken en werden der kanonschoten gelost ter eere van den hoogen gast, dien men wachtte. In gezelschap van zijne voornaamste vrienden en volgelingen, van Montpensier, van Laval, van de Pruneaux en zoovele anderen was eindelijk François Hercules van Alençon, Anjou, Chateauthiey, Berry, enz. enz. in Engeland aangekomen om het zoo dikwijls besproken verdrag door een wettig huwelijk met de fiere Elisabeth te bekroonen, en om, zooals de booze wereld er in één' adem bijvoegde, te beproeven of hij van zijne aanstaande ook een bagatel van 30,000 p. st. kon te leen krijgen ten einde zijne zaken in Vlaanderen wat bevorderlijk te zijn. Dat dit laatste niet geheel en al uit de lucht gegrepen was, blijkt uit de schuldbekentenis van 100,000 kronen op 13 en 23 October 1581 door Anjou aan Elisabeth afgegeven, welke de handschriften der Cottoniaansche bibliotheek aan het licht hebben gebracht.
Wanneer Anjou ooit gemeend heeft dat zijne persoon eenigen voordeeligen indruk op Elisabeth zou maken, dan heeft hij dit geheel mis gehad, doch wij mogen hem niet voor zóó aanmatigend houden dat hij zich een schoon man waande te zijn. Het was der koningin reeds meer dan eens gezegd dat hij erg van de pokken geschonden was, doch dan was er telkens op geantwoord: ‘Pourra être vu par la reine, pour s'en contenter ou non.’ En nu zag zij hem dan eindelijk, hem, naar wien zij beweerde altijd met zooveel verlangen te hebben uitgezien; die eerste aanblik viel haar gewis tegen, en zij moest of den afkeer bedwingen, of mogelijk wel een schaterlach onderdrukken bij het aanschouwen van den trotschen hertog. Al was hij nog zoo met kostbare kanten overladen, al schitterde zijn kleed nog zoo van borduursel, of bedekte hem nog zulk een kostbare mantel, waarin de leliën van zijn vorstelijk wapen geborduurd waren, toch gaf hem dit alles het gelaat niet van een' Adonis, zooals hij zich wellicht tegenover al die sierlijke en bevallige vrouwen van Elisabeths hof gewenscht had. Een zijner meest vertrouwde vrienden (Henri de la Tour d'Auvergne Vicomte de Turenne, geb. 1555 † 1623) zegt in zijne gedenkschriften, dat het een welgemaakt man was met regelmatige trekken, hetwelk duurde tot dat Monseigneur de pokken zoo kwaadaardig kreeg dat hij daardoor geheel veranderde; hij werd onkenbaar; zijn gelaat was geheel als met voren doorploegd en zijn neus wanstaltig dik geworden, zoo zelfs dat het scheen alsof hij er twee boven op elkander had zitten, hetwelk aanleiding gaf dat men in 1583 in de Nederlandsche gewesten het volgende puntdicht op hem maakte:
‘Flamands ne soyez estonnez
Si à François voyez deux nez,
Car par droit, raison et usage,
Faut deux nez à double visage.’
Hij had kleine en roode oogen gekre- | |
| |
gen, zoodat hij van schoon als hij was, een der leelijkste menschen werd, die men zien kon.
Stellen wij ons nu eens voor hoe Elisabeth zich tegenover zulk een persoonage heeft moeten goedhouden, zij die zooveel smaak en schoonheidsgevoel bezat, die met zooveel bevalligheid zich wist te kleeden, om daardoor, mogelijk uit licht te vergeven vrouwelijke ijdelheid, te verbergen dat zij reeds bijna eene halve eeuw doorleefd had, die zich steeds omringde door al wat de Engelsche adel aan schoone vrouwen en welgemaakte mannen opleverde, die allerlei huwelijksaanzoeken, zelfs met den ‘schoonsten man’ van haar' tijd, met Leicester, had van de hand gewezen, om nu eindelijk die hand te moeten geven aan hem, wiens portret wij daareven schilderden. Het was alles immers eene groote komedie met dat huwelijk! hoe had zij zich ooit ernstig kunnen houden als het alles eerlijk gemeend was geweest? hoe moet zij inwendig wel gelagchen hebben met de bewering van hen, die meenden dat een huwelijk noodzakelijk werd om aan Engeland een troonopvolger te geven? zeker zou dan de eeuw van Sarah zijn teruggekeerd! - Hoe het zij, Anjou kwam, en zag, maar overwon niet; hij werd omringd met eerbiedig huldebetoon, het eene feest volgde op het andere, en al wat het Engelsche hof slechts prachtig of schitterend op kon leveren, werd voor hem ten toon gespreid; de feesten bij gelegenheid van de komst zijner gezanten in April waren slechts een flaauwe weêrschijn van hetgeen voor den minnaar der koningin werd ten beste gegeven. Eene bepaalde afdoening van zaken zou volgen op 22 November, den verjaardag der krooning van Elisabeth, welke dag altijd met grooten luister werd gevierd, doch die nu op eene prachtige en ongehoord schitterende wijze zou herdacht worden. Op dien dag zouden Anjou en de koningin het huwelijkskontrakt teekenen; de eerste deed het, doch toen Elisabeth door hare raadsheeren omringd de pen reeds in de hand genomen had, begon zij van toorn te beven, en zich naar de haar omringende heeren wendende, riep zij uit: ‘Ongelukkigen, zijt gij zoo
kortzichtig dat gij niet ziet dat gij na mijn' dood elkander den hals zult afsnijden, en weet gij niet dat als ik huw, ik het niet lang meer maken zal?’ Al wordt mis dit verhaal door een zeer geloofwaardig getuige (Duplessis Mornay) medegedeeld, dan is er toch veel ongeloofelijks in. Elisabeth toch was te voorzichtig om zich in Anjou's tegenwoordigheid, en hij was er zeker bij, zoo uit te laten; dan zou het huwelijk in eens en voor goed afgebroken zijn geweest, en het vervolg doet ons zien dat zulks het geval niet was; mogelijk is dit verzonnen om daardoor het schijnbaar ongerijmde te verklaren, dat daarin bestond dat Anjou in Engeland kwam om te trouwen, en toch ongehuwd weêr vertrok. Wat het minder kiesche in Elisabeths uitdrukkingen aangaat, daar stappen wij lichter overheen; de taal in de dagelijksche gesprekken was toen zoo uiterst beschaafd niet, en hoe kon zulks anders bij dames, die er groot genot in vonden om een beer door honden te zien verscheuren, en om te paard wolven- en beerenjachten bij te wonen?
Een ander bewijs tegen het laatste verhaal is zeker ook dit, dat de koningin na een langdurig en vriendschappelijk onderhoud met den hertog, dezen ten
| |
| |
overstaan van eene menigte hovelingen op dienzelfden dag eenen kostbaren ring schonk, en er wederkeerig een van hem aannam, hetwelk door velen beschouwd werd als een zeker bewijs dat het huwelijk nu geklonken was. Marnix van St. Aldegonde, die op dat tijdstip aan het Engelsche hof was, om er voor de Staten eenige onderhandelingen met Anjou ten einde te brengen, was er zoo zeer van overtuigd dat hij onmiddellijk een brief aan den prins van Oranje schreef om hem dit heugelijke nieuws mede te deelen; de prins bevond zich juist te Gent toen hij dit schrijven ontving; hij liet aanstonds de klokken luiden, en ging met de gemeente ter kerk om God te danken voor die weldaad aan zijn vaderland bewezen, daar het nu in naauwere verbindtenis met Frankrijk en Engeland Spanje's macht niet te vreezen had. Willem van Oranje had dit goede bericht ook aan andere steden medegedeeld, zoodat er overal, doch vooral te Antwerpen, vreugdefeesten plaats hadden. Te Gent zou onder salvo's van het geschut des avonds een groot vuurwerk worden afgestoken, doch toen men nog in de kerk zat kwam er reeds een tweede bode van Marnix, die zulke tijdingen bracht, dat aan alle vreugdebedrijven een einde werd gemaakt. Er was namelijk daags na het krooningsfeest te Westminster iets gebeurd, hetwelk bij hen, die het hooge huwelijk verlangden voltrokken te zien, aan alle hoop daarop den bodem insloeg. Deze zaak zou zich aldus hebben toegedragen: toen Leicester, Walsingham, Hatton en eenige andere hovelingen na de uitwisseling der ringen begrepen dat er aan de zaak des huwelijks niet veel [...]r te veranderen viel, trachtten zij de hofdames op hunne zijde te krijgen, en nog dienzelfden dag begonnen deze over den stap der koningin onder elkander zoo luid te mompelen dat Elisabeth het hoorde; wat zij daar nu van dacht of niet, zeker is het dat zij den volgenden morgen weder eene bijeenkomst had met Anjou, waarop zij elkander eenige lichte verwijten deden, ‘chose assez ordinaire entre
les amans’, zoo als een gelijktijdig schrijver er bij aanteekent; de hertog gaf zijn' ring terug, doch stak dien na eenige oogenblikken weder aan den vinger, mompelde iets over de lichtzinnigheid der vrouwen, en ging toornig naar zijne vertrekken. De koningin begon na te denken, doch vóór de zaak weêr in 't reine was had Marnix zijn' tweeden brief naar Willem van Oranje gezonden. - Elisabeth had grooten tegenzin tegen het huwelijk, èn omdat zij dan hare macht zou moeten deelen, èn om geheel persoonlijke reden, zooals wij reeds zagen; doch staatkunde zou er haar toe dwingen; zij was niet in staat om alléén weêrstand te bieden aan de groote macht van Filips II, vooral wanneer het gerucht waar was dat deze zijne dochter aan den koning van Schotland (Jakob VI) ten huwelijk had beloofd, dan zou de Schotsche macht, gerugsteund door Spanje en bijgestaan door alle Katholijken uit het Engelsche koningrijk, wraak komen nemen over de gevangenneming van Maria Stuart, die reeds twaalf jaren in den kerker zuchtte; en als nu Anjou, diep gegriefd van na zoovele gezantschappen, en brieven, en feesten, en huldebetuigingen nog onverrichter zake teruggezonden te zijn, eens een verbond met den Spaanschen alleenheerscher sloot om Elisabeths macht te fnuiken en haar al
| |
| |
de diepte van zijne wraak te doen peilen, wie zou haar dan helpen tegen dat schrikkelijke onweêr? Nederland toch was te zwak om naar het buitenland veel invloed te kunnen uitoefenen, en de Protestantsche koningin kon op geene andere hulp rekenen!... Neen, dan maar liever de verzoenende hand aan den hertog weêr toegestoken, en de zaak slepende gehouden totdat het eene of andere toeval uitkomst schonk, of anders zich ter wille van haar volk en het welzijn van haar rijk geweld aangedaan. Misschien rekende zij wel wat op den drang door de Staten der Vereenigde Provinciën bij den hertog uitgeoefend om zoo spoedig mogelijk over te komen en het bestuur over deze gewesten te aanvaarden; en dit was het dan ook inderdaad wat haar later van den leelijken Franschman ontsloeg.
Terwijl Anjou in Engeland was verscheen er eensklaps een pamflet, welks titel luidde: ‘De afgrond waarin Engeland door het Fransche huwelijk zal gestort worden.’ In dit libel werd Elisabeth van wispelturigheid beschuldigd; Anjou en zijne landgenoten werden met beleedigende woorden bejegend en met scheldwoorden overladen, en men stelde het voorgenomen huwelijk als godslasterlijk en noodlottig voor het rijk en de godsdienst voor. Men had gehoopt de koningin door dit ellendige geschrift van het huwelijk met den Franschen hertog afkeerig te maken, doch zij meende het te moeten beschouwen als eene poging om haar gehaat te maken in de oogen harer onderdanen, waarom zij een zeer streng onderzoek naar schrijver en drukker doen liet; naar de wijze, waarop het was ingekleed kon het niet anders dan uit de pen van een' Puritein gevloeid zijn, en alras bleek daarvan de waarheid, toen zekere John Stubbs, professor in de rechten te Lincoln, als de schrijver, en William Page als de verspreider van het pamflet werden ontdekt; nog onderscheidene andere personen werden gevat; de twee eersten werden veroordeeld om de rechterhand te verliezen; toen deze op het schavot was afgeslagen, greep Stubbs met de linkerhand zijn hoed, hief die in de hoogte en riep: ‘leve de koningin!’ Doch niemand was er op het geheele Smithfield, die dezen kreet beantwoordde!
Onder de verschillende personen, die aan Elisabeth het huwelijk ontraadden behoort de jeugdige dichter Philip Sydney, die bij de koningin zeer gezien was. Hij schreef haar een' brief in zeer sierlijken stijl om haar voor te stellen dat de rust van haar rijk afhing van de liefde harer Protestantsche onderdanen, en dat zij niets erger tegen hen doen kon dan huwen met den zoon der trouwelooze Katharina de' Medici, met den broeder van den wreeden en geveinsden Karel IX; dat zij de Katholijken door dit huwelijk niet zou verzoenen, doch hun nu zelfs een aanvoerder geven in een prins die door jeugdige indrukken en vooroordeelen te zeer aan de kerk van Rome gehecht was, om ooit met hart en ziel de belangen van Elisabeth te willen of te kunnen bevorderen. Eene vereeniging met Frankrijk, zeide Sydney verder, zou als een zware last op Engeland drukken, en hij wees haar op het voorbeeld harer zuster Maria, die niets dan nadeel ondervonden had uit een huwelijk met Filips II. - Deze en dergelijke redenen maakten indruk op het gemoed der koningin, en al brak zij dus nog niet openlijk met Anjou,
| |
| |
dan stond toen zeker het besluit bij haar vast, als zulks ten minste niet altijd het geval was geweest, om dit huwelijk nimmer tot stand te doen komen.
In de eerste dagen na het bovenvermelde was er geen sprake meer van dit huwelijk, totdat Anjou, die steeds te midden van de grootste weelde aan allerlei feesten deelnam, telkens dringender wordende uitnoodigingen van de Nederlanders ontving om over te komen. Nog eenmaal had hij met Elisabeth onder vier oogen een langdurig onderhoud, waarvan de hovelingen ‘bevende’ den uitslag afwachtten; Anjou verliet de kamer met groote drift, en alles scheen gedaan, doch de behaagzucht der koningin wist hem op nieuw tot zich te trekken met de belofte dat zij nieuwe voorstellen in Frankrijk zou laten doen en hem dan na eene maand terugroepen. Nu benoemde zij den graaf van Leicester als bevelhebber over eene kostelijk uitgeruste vloot van vijftien schepen, welke Anjou naar Nederland moest overbrengen, en wees een groot aantal van de aanzienlijkste edelen aan om hem te vergezellen. Den 1sten Februarij verliet de hertog Londen waarbij de koningin hem vergezelde tot Canterburry; zeven dagen later zeilde hij uit en landde na eene reis van bijna twee dagen den 10den Februarij van het jaar 1582 te Vlissingen.
Nog twee dagen vóór dat Anjou de kust van Engeland voor altijd verliet schreef Elisabeth een paar brieven, welke tot ons gekomen zijn, en waaruit blijkt, hoe zij nog steeds de verhouding wilde beschouwd hebben, waarin zij tot den hertog stond. Aan de Generale Staten b.v. schreef zij, dat deze uit vriendschap voor haar een prins moesten eeren, die haar zoo dierbaar was, ‘qu'elle faict estat de luy comme d'ung aultre soy mesmes;’ en zij verzekert den heeren Staten dat alle hem aangedane eer of oneer door haar zal beschouwd worden ‘comme si on nous l'avoit faict à nous mesmes.’ De tweede brief was aan den prins van Oranje gericht met hetzelfde doel, zij begint daarin te zeggen dat hoewel het slechts zeer zelden is dat zij zelve schrijft, zij toch den prins onder het oog wil brengen, welke groote verplichtingen hij en de Nederlandsche gewesten aan Anjou hebben. Na in het breede zijne belangeloosheid te hebben uitgemeten, verzekert zij den prins dat men nooit ‘en tout l'univers un plus honorable naturel’ had kunnen uitkiezen, en betuigt alweêr dat zij al wat men hem aandoet zal beschouwen als aan haar zelve gedaan.
En Anjou zelf was of scheen althans nog immer overtuigd van de vervulling van Elisabeths beloften; hoe kon hij anders op den 19den Februarij 1582 uit Antwerpen aan de schepenen van Chartres schrijven, dat hij de plannen van den koning van Spanje zou zoeken te dwarsboomen en dat des te zekerder zou kunnen doen ‘par l'accomplissement de mon mariage avec la reine d'Angleterre par moy si instamment poursuivy que j'en espère une bonne issue.’ Ook zijne moeder Katharina scheen nog niet aan het welslagen van het huwelijksplan te wanhopen, want zij verklaarde aan een' harer gezanten in Mei 1582 dat, hoewel haar zoon zich tegen haar' raad in groote moeijelijkheden begeven had door zich met de Vlamingen te bemoeijen, zij der koningin toch zeer dankbaar was voor alle vriendschap, welke zij hem bewezen, en alle hulp, die zij hem voor zijn' tocht naar de Nederlanden geschonken had; ook prees zij het
| |
| |
zeer in Elisabeth dat zij een aanbevelend schrijven voor Anjou aan Willem van Oranje gezonden had, maar vooral dat zij den grooten Zwijger verzocht had toch toe te zien dat haar zoon zich in geene zaken wikkelde, waaruit hij zich niet met eere redden kon. Koning Hendrik III klaagde weinige dagen later dat Elisabeth met het huwelijk draalde, en meende dat zijn broeder Engeland nimmer had moeten verlaten. Elisabeth zou tot den Franschen gezant te Londen gezegd hebben dat als de zomer voorbijging zonder dat zij huwde, men er dan maar liever niet meer van spreken moest. Het is na te gaan, welken indruk deze woorden op het Fransche hof moesten te weeg brengen; al hield men zich daar nog aan een' stroohalm vast, dan hoopte men toch altijd nog de zaak te zien gelukken, en eenige jaren later, na den dood van Anjou, durfde dezelfde koning Hendrik III toch verklaren dat Elisabeth zijn' broeder door geld, schepen en manschappen had aangezet om zich in de Vlaamsche zaken te mengen; dit was trouwens eene verontschuldiging, welke de koning tegenover den paus aanwendde om zijns broeders bemoeijing met de Nederlandsche Protestanten te vergoelijken. Dat Elisabeth geld gegeven had was zeker, want bij zijn vertrek schonk zij aan Anjou nog eene goede som, en toen hij overleed had zij niet meer dan de kleinigheid van 3½ ton gouds van hem te eischen.
De indruk, welken de dwaze aanslag op Antwerpen van 17 Januarij 1583 in Engeland en op de koningin maakte is te raden; het was het sprekende bewijs van Anjou's voornemen ten opzichte van Elisabeths rijk; men kon nu zien hoe gewillig hij zich zoude gebogen hebben voor zijne vrouw, wier eerste onderdaan hij zijn moest; als er ooit nog eenig flaauw denkbeeld van een huwelijk met hem bij de koningin was overgebleven, zeker zou deze onberaden stap, die hem het bestuur over de Nederlandsche gewesten kostte, dien schijn wel hebben weggevaagd; daarvan zal dan ook wel het gevolg geweest zijn dat de Engelsche gezant (Cobham) te Parijs in Augustus 1583 aan de koningin-moeder geraden had dat Anjou als hij nog kinderen wilde hebben, eene jongere vrouw trouwen moest dan Elisabeth, want deze zou er hem zeker geene meer schenken; eene dergelijke bekentenis van Elisabeths gezant is hier van het hoogste gewicht; zij laat hem namelijk openlijk erkennen dat zij te oud is om te huwen, zij, de ijdele vrouw, die zoo gaarne hare jaren verborgen hield; het was dus eene opoffering der vrouwelijke ijdelheid ten behoeve der staatkunde. Nu toch meende zij Frankrijks hulp niet meer zoo bepaald tegen Spanje noodig te hebben; de macht en de invloed van haar rijk waren sedert twee of drie jaren ontzaggelijk toegenomen, de Nederlandsche gewesten ontwikkelden zich reeds eenigermate na de geheele afscheuring van Spanje, en dat dus Nederland en Engeland vereenigd wel krachtig genoeg waren tegen Spanje bewezen de kort daarop volgende gebeurtenissen; de naam der ‘onoverwinnelijke’ vloot komt ons zeker daarbij wel het eerst in de gedachte; Elisabeth had ook altijd op een vereenigd handelen met Nederland gehoopt, en zou dit nu nog het geval kunnen zijn, wanneer zij een huwelijk had gesloten met hem, die zoo verraderlijk gehandeld had tegen het land dat hij beschermen moest? Redenen genoeg derhalve om de huwelijksonderhandelingen, die toch nooit gemeend waren,
| |
| |
voor goed af te breken, al dacht Katharina de' Medici er ook nog anders over toen zij gemelden gezant antwoordde: ‘Hoewel er geen uitzicht op kinderen meer bestaat, wenschen wij toch zeer naar de voltrekking van dat huwelijk.’ - Doch de onverbiddelijke dood maakte een einde aan alle moeijelijkheden; Anjou, die een door wellust uitgeput ligchaam met zich omdroeg, werd te Chateauthierry ziek, en stierf daar den 10den Junij 1584. Elisabeth was van hem ontslagen en het wel wat te lang gerekte Engelsch-Fransche spektakelstuk daarmede voor goed afgespeeld.
Dr. Huberts.
|
|