| |
| |
| |
Politiek overzigt.
Onder de Europesche vorsten, die zoo ruimschoots gelegenheid gegeven hebben, om hun karakter en staalkundige gevoelens te bestuderen, en daarbij nog zoo weinig bekend zijn, neemt voorzeker Napoleon III eene eerste plaats in. Toch heeft men zijne persoonlijkheid jaren lang tot een voorwerp van karakterstudie kunnen maken, toch heeft men hem kunnen zien optreden als avonturier, als schrijver, als afgevaardigde, als president, als keizer. Te vergeefs; nog vraagt men zich zelven telkens af, welke houding Frankrijk zal aannemen, als op de rustelooze baren van de wereldzee der staatkunde een nieuwe storm Europa bedreigt. Toen de storm der Poolsche kwestie het felst woedde, verraste Frankrijk's keizer Europa met zijn kongresvoorstel; terwijl de oorlog tusschen Denemarken en de twee groote Duitsche mogendheden is uitgebroken, blijft Napoleon III lijdelijk toeschouwer, wijst alle voorstellen tot interventie af en brengt de stem der ijdelheid - welligt slechts tijdelijk - tot zwijgen, welke hem het gezegde van Frederik den groote influistert: ware ik vorst van Frankrijk, er zou zonder mijn verlof geen kanonschot in Europa gelost worden.
Bragt het Napoleontisch kongresvoorstel in ons werelddeel niet weinig onrust en verwarring te weeg, de zonderlinge houding der keizerlijke regering in de Deensch-duitsche kwestie veroorzaakt evenzeer spanning en weifeling. Men mag deze zelfs als de oorzaak beschouwen waarom Engeland, ondanks al zijne diplomatieke sabelhouwen en bajonnetsteken, ondanks al zijne bedreigingen tegen Oostenrijk en Pruissen, zijne beloften aan Denemarken, zij het ook met eenigen tegenzin, tot dus verre al wederom aan de traditionele politiek van weifeling en afwachting is getrouw gebleven. Zoolang Napoleon op de Tuileriën troont - daarvan is de Engelsche regering overtuigd - il n'y aura rien de certain, hors l'imprévu; daarom maakt zij zich niet boos over het schenden van traktaten, of het verbreken van het evenwigt in Europa, die welbekende voorwendselen tot eene gewapende interventie. Dergelijke boosheid pleegt bovendien bij de groote Europesche mogendheden steeds van de omstandigheden afhankelijk te zijn en tot deze in verhouding te staan; thans zijn de omstandigheden, met het oog op Frankrijk, tot dusverre daartoe niet geschikt: Engeland blijft dus kalm en bedaard den loop der gebeurtenissen afwachten. Lord Palmerston veroorlooft zich intusschen nu en dan eenige pijlen van zijn vernuft aan Duitschland, vooral aan Pruissen, ten beste te geven, welke door de dagbladen te Berlijn niet onbeantwoord worden gelaten.
In Frankrijk zelf werd de natie zoo overstelpt met vredelievende betuigingen van de regering en regerings-dagbladen, dat men, zonder door al het wapengekletter te worden afgeschrikt, zijne aandacht kon wijden aan de adresdebatten in het corps législatif. Die
| |
| |
debatten zelve waren even als de aandacht, welke daaraan te beurt viel, als teekenen des tijds te beschouwen met het oog op Frankrijk's nationaal leven. Doodelijke kalmte, afmattende laauwheid en gebrek aan wilskracht, waar het binnenlandsche staats-aangelegenheden en eigen staatkundig welzijn betrof, hadden het tijdperk van 1852 opgevolgd. Ontmoedigd en gebukt onder de ijzeren hand in den fluweelen handschoen, was zelfs het ontwikkeld gedeelte der Fransche natie als ingeslapen en bedwelmd. Dat men echter bij de Junij-verkiezingen weder ontwaakt was, bleek uit de Januarij-debatten. Het is alsof zich thans aan de oevers der Seine weder eene onwederstaanbare begeerte begint te openbaren naar vrijheid en deze verlangt in hare gezonde en majestueuze beteekenis. Het wordt dan ook waarlijk wel eens tijd dat men in Frankrijk, door ondervinding geleerd, de ware vrijheid leere kennen en waarderen en haar noch de roode revolutie-muts, noch de witte slaapmuts, als onder Louis Philippe, op het hoofd drukke.
Het was met die begeerte naar vrijheid dat de oppositie tegen de regering te velde trok, zoodat sommige zittingen van het corps législatif vrij stormachtig waren. Werd vroeger het oppositie-vijftal door de regering zooveel mogelijk geignoreerd, thans moesten hare woordvoerders een heftigen strijd voeren en bejegende zelfs de president de Morny de oppositie-redenaars minder scherp en hautain dan voorheen.
Dat de merkwaardige kamp tusschen regering en oppositie onder de Fransche natie tot allerlei onrustbarende geruchten van een coup d'état aanleiding gaf, was natuurlijk. Verrassend was het echter dat de heer Jules Simon dit gerucht zelfs in de vergadering durfde bespreken. ‘Je vous montrais - zoo betoogde hij met het oog op de kwestie der vrijheid van drukpers, welke aan de orde was - je vous montrais tout à l'heure combien il était facile de suspendre un journal et même de le supprimer; eh bien, je suppose.... mais vous allez peut-être me dire que je ne dois pas faire de pareilles suppositions. Voulez-vous que j'aille jusqu'a dire que la supposition que je vais faire, je la regarde comme improblable? Ce motlà vous suffirait peut-être. Il ne me suffit pas, à moi. Je la regarde comme impossible... Je suppose donc, par impossible, qu'un gouvernement qui ne serait pas le nôtre, mais qui aurait, comme vous le malheur de croire que la loi du régime administratif lui est utile, je suppose qu'un pareil gouvernement ait l'idée de supprimer, en dehors des règles ordinaires du jeu des pouvoirs, le peu de liberté dont nous jouissons; il n'aurait qu' une chose très-facile et très-commode à faire: ce serait d'user de toute l'autorité absolue qu'il aurait en ses mains, de supprimer ou de susprendre tous les journaux à la fois...... Oui, c'est bien cela; par une belle nuit, suspension, suppression de tous les journaux... Le Parisien s'éveille; la ville est dans la stupeur, dans le silence; les crosses des fusils seulement retentissent... Mais ce jeu est connu et M. le duc de Morny luimême est d'avis qu'on ne peut recommencer la partie.’ De oppositie, welke zoo scherp een blik durft slaan in het verleden van den ‘hertog’ de Morny, welke op zoo hoogen toon durft verklaren dat zij een coup d'état onmogelijk
| |
| |
acht, geeft blijk van eene kracht, welke het bewustzijn van de ondersteuning der natie slechts geven kan.
Onder de oppositie-amendementen, waarvan de behandeling zeer velen naar de tribunes lokte, behoorde ook dat over de mexikaansche aangelegenheden. De heeren Thiers en Berryer waren daarbij vooral de sprekers der oppositie. Op boeijende wijze, gelijk men dit van den schrijver der histoire du Consulat et de l'Empire verwachten kan, bragt de heer Thiers al de diplomatieke, finantiële en militaire incidenten der mexikaansche kwestie in de herinnering terug, terwijl de verschillende figuren uit de geschiedenis daarvan ten voeten uit werden geschilderd. Miramon, Juarez, Marquez, Almonte, de bankier Jecker, de generaal Prim, de admiraal Jurien de la Gravière, de heer Dubois de Saligny, de generaal Lorencez, de maarschalk Forey en de aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk werden allen van het standpunt des redenaars beoordeeld, waarbij zijne konklusie was: dat men Mexiko moest verlaten en met Juarez of liever nog met den generaal Doblado in onderhandeling treden. Op eenige teekenen van afkeuring antwoordde de spreker: ‘Si ceux qui m'interrompent trouvent que la responsabilité que nous allons prendre n'est pas assez pesante, je les en félicite; mais moi, je ne puis partager leur confiance. Je crois que, quand vous aurez encouragé le gouvernement à poursuivre cette entrepise, plus tard vous serez mal venus à lui refuser les soldats, les matelots, l'argent qu'il viendra vous demander. Jusqu'ici, je le repète, vous n'êtes pas engagés d'honneur dans la question; mais le jour où ce jeu de prince sera parti sous notre garantie, vous le serez!’
De heer Berryer, die insgelijks op de terugroeping der fransche troepen uit Mexiko aandrong, wenschte met Almonte te onderhandelen. En de regering? Zij verklaarde dat Frankrijk slechts wil onderhandelen met het hoofd van den staat, door ‘le suffrage universel’, die hersenschim in Mexiko, gekozen. De naam van den Oostenrijkschen aartshertog werd door den heer Rouher niet genoemd. Eenigen tijd later werd echter door verschillende officieuse dagbladen gemeld dat men weldra het vertrek van den aanstaanden keizer mag verwachten. Intusschen worden door den Moniteur zulke gunstige tijdingen uit de mexikaansche streken medegedeeld, dat de berigtgever - om met de Temps te spreken - semble avoir trempé sa plume dans l'encre avec laquelle Fenélon à décrit les felicités de Salente. Toch durfde de heer Jules Favre de mexikaansche expeditie onder het tweede keizerrijk vergelijken met de expeditie naar Spanje onder het eerste.
Een tweetal oppositie-amendementen bragt vervolgens ook het poolsche vraagstuk aan de orde; het eerste wilde de Polen als oorlogvoerende partij erkennen, het andere drong aan op het afbreken der diplomatieke betrekkingen met Rusland. Zij gaven den heer Eugène Pelletan gelegenheid om in eene, door den Moniteur met tallooze ‘interruptions’ en ‘bruit’ doorweefde redevoering, al zijne woede tegen Rusland onder woorden te brengen, welke den vice-president Alfred Leroux noopten om hem tot meer gematigdheid aan te sporen. De hertog de Morny had de leiding der vergadering aan zijn plaatsvervanger opgedragen om den heer Pelletan te kunnen beantwoorden. Uit de repliek der regering bij monde van den president der vergadering
| |
| |
bleek ten volle dat de heftigheid van den hartstogtelijken Pelletan in geheel een ander tijdvak te huis had behoord. Thans wilde de keizerlijke regering dergelijke taal niet meer hooren en de heer de Morny schetste voor de hier en ginds ietwat verbaasde leden van het corps legislatif, die niet bijzonder met den stand der poolsche kwestie bekend waren, den keizer van Rusland als een eerlijk, goed, liberaal vorst, die innig bedroefd is dat de omstandigheden hem noodzaken jegens Polen te handelen, gelijk hij doet en gedaan heeft.
Een amendement over een veel besproken maar nog altijd onopgelost vraagstuk, de ontruiming van Rome door de fransche troepen, sloot op de zeventiende zitting de rij der ingediende en tevens verworpene; daarop werd het geheel ontwerpadres in stemming gebragt en aangenomen met 239 tegen 12 stemmen.
En welke gevoelens uitte nu keizer Napoleon zelf over de adres-debatten, toen de deputatie uit het corps legislatif hem het adres kwam aanbieden en hij derhalve thans niet middellijk, gelijk bij de ontvangst van mgr. Bonnechose, maar onmiddellijk tot dit staatsligchaam het woord rigtte? De keizer noemde de adresdebatten ‘longues et approfondies,’ welke tevens niet nutteloos waren geweest, daar zij tot resultaat hadden opgeleverd dat de regeringspolitiek thans beter gewaardeerd werd. Voorts vond het bekend thema der napoleontische regering weder eene plaats onder dezen vorm: ‘Attendons de la concorde et du temps les améliorations possibles; que l'espoir trompeur d'un mieux chimérique ne compromette pas sans cesse le bien présent que nous avons à coeur de consolider ensemble.’ Zoo was het dan weder wachten! altijd wachten! - alsof er nimmer een einde zal komen aan het geduld der fransche natie.
Omtrent de buitenlandsche politiek sprak de keizer volgens den Moniteur geen enkel woord; sommige parijsche dagbladen beweerden echter dat Napoleon verklaard had eene staatkunde ‘de reserve, de paix et de conciliation’ te zullen volgen. Over de reden waarom het officieel dagblad deze woorden niet vermeldde ligt steeds een sluijer.
Men kan intusschen de oorzaak daarvan zoeken in de omstandigheid dat juist op denzelfden eersten Februarij-dag een telegram te Parijs aankwam, waarin werd berigt dat het ‘alea jacta est’ in de deensch-duitsche kwestie was uitgesproken en de oostenrijksche zoowel als de pruissische troepen het hertogdom Sleeswijk waren binnengerukt.
Ondanks de oppositie in de vertegenwoordigende staatsligchamen van Oostenrijk en Pruissen tegen de regeringspolitiek, ondanks de vertoogen, vermaningen en bedreigingen van Engeland, hadden beide regeringen alzoo hunne plannen ten opzigte van Denemarken niet willen opgeven. Had de oostenrijksche regering nog altijd eenigzins konstitutionele vormen tegenover de oppositie in acht genomen, met de pruissische regering was dit natuurlijk geenszins het geval. De verschillende motiën van afkeuring, de verwerping der door de regering voorgestelde oorlogsleening van twaalf millioen, met 275 stemmen tegen 51, hadden slechts ten gevolge dat de zittingen van het Abgeordnetenhaus te Berlijn den vrijheer von Bismarck-Schönhausen koninklijk begonnen te vervelen. Om derhalve verdere interpellatiën en andere ergernissen te voorkomen waren de zittingen in de laatste dagen van Januarij gesloten. Uit 's Ko- | |
| |
nings naam werd tevens door den minister-president, wiens toespraak eene uitgebreide acte van beschuldiging bevatte ten laste van het huis van afgevaardigden, verklaard: ‘dat er vooreerst geen hoop meer bestond om tot eene toenadering te geraken en de regering zich derhalve verpligt achtte de verantwoordelijkheid voor 's rijks welzijn op zich te nemen, daarbij rekenende op de toenemende ondersteuning des lands.’ Nu kon derhalve koning Wilhelm als bonus paterfamilias - de uitdrukking is van den heer Kleist-Retzow, lid van het Herrenhaus - en tevens volgens zijn bon plaisir het bestuur uitoefenen over zijne geduldige landskinderen. Een ‘votre majesté va fusiller la loi!’ schrikte Pruissens koning ‘bij de gratie Gods’ niet af, daar hij immers toch die ‘loi’ slechts als een noodzakelijk kwaad van den nieuweren tijd beschouwde. De profetie van den heer von Bismarck: ‘wij zullen oorlog voeren met of zonder goedkeuring van het huis van afgevaardigden!’ was thans mede vervuld
geworden. Behalve om andere politieke redenen, als daar is de vergrooting van het pruissisch grondgebied, was een oorlog voor dezen leerling uit de napoleontische school ook zeer gewenscht als afleiding voor de binnenlandsche verwikkelingen. Geheel in overeenstemming met de theoriën dier school vertrapte men in Pruissen vrijheid en wet om daarbuiten in naam van diezelfde vrijheid een volk te gaan ‘bevrijden’ van de ‘tirannie’ een er regering, welke, wat liberaliteit betreft, verre boven het ministerie von Bismarck verheven is.
Zoo was dan het leger der gealliëerden onder kommando van den pruissischen veldmaarschalk, vrijheer von Wrangel, naar Holstein opgerukt. De oostenrijksche troepen stonden daarbij onder bevel van den generaal von Gablentz, de pruissische onder bevel van prins Frederik Karel van Pruissen.
Het doortrekken van Holstein was de eerste moeijelijkheid, welke ten opzigte van den Bond te regelen viel, doch welke moeijelijkheden van dien aard kunnen er bestaan voor den heer von Bismarck-Schönhausen en een leger van 90,000 man? De moeijelijkheid werd dan ook eenvoudig opgelost door het binnenrukken der troepen in Holstein, waartegen de Bond door zijne kommissarissen in dit hertogdom deed protesteren, gelijk dit reeds zoo dikwijls gedaan was en zou worden. Men nam het voor notifikatie aan en rukte verder naar de sleeswijksche grenzen.
Weldra was het zuidelijk gedeelte der grensstad Rendsburg bereikt en, na eene vruchtelooze sommatie aan den deenschen bevelhebber von Meza, werd het door den Eider tot eiland gemaakte gedeelte der plaats, ‘Altstadt’ en het noordelijk gelegen ‘Kronwerk’ door de oostenrijksche troepen in bezit genomen. De hier door den deenschen opperbevelhebber achtergelatene piketten trokken na het wisselen van eenige geweerschoten terug naar de sterke verdedigingslinie der Denen tusschen de Schlei en de Treene, het zoogenaamde Danawirk. Terwijl derhalve, nu de oostenrijksche troepen langs den weg voortmarscheerden, welke van Rendsburg over de rivier de Sorge naar de stad Sleeswijk leidt, waren de pruissische troepen van Kiel meer oostwaarts over Eckernförde naar Missunde gerukt. Weldra deden deze laatsten een aanval op de schansen, welke aan den linkeroever der Schlei tegenover deze vesting waren opgeworpen. Onder het vuur der
| |
| |
deensche batterijen, welke door de pruissische artillerie niet tot zwijgen waren te brengen, trachtten de Praissen stormenderhand de vijandelijke verdedigingswerken te bemagtigen, maar werden telkens met verlies van zeer vele officieren en manschappen teruggeslagen. Na vijf uren strijdens werd van verdere aanvallen afgezien en konden de pruissische soldaten bij hunne wachtvuren gelegerd, zich slechts verlustigen in het aanschouwen der vlammen, welke uit Missunde opstegen, hetwelk door hunne kanonskogels hier en daar in brand was geschoten. Deze vruchtelooze poging om te Missunde de rivier over te trekken noopte den bevelhebber der Pruissen om de oevers der Schlei te doen verkennen en alzoo een punt te zoeken, alwaar men gemakkelijker het doel zou kunnen bereiken, hetwelk men zich voorstelde. Men vond dergelijk punt te Arnis, niet verre van Kappeln aan den mond der rivier, waarheen dan ook in allerijl eenige troepen werden afgezonden om de Denen te verrassen, het Danawirk om te trekken en alzoo aan het deensche leger den terugtogt naar het noorden af te snijden. Volgens de meening van krijgskundigen zou het volbrengen van dit plan de vernietiging van het geheele leger der Denen ten gevolge hebben gehad, te meer daar de linkervleugel der gealliëerden intusschen reeds de eerste verdedigingswerken van het Danawirk te Jagel, te Königsberg en te Bustorf, na een hevig gevecht, had bemagtigd.
Wat daarvan overigens zijn moge, de deensche opperbevelhebber belegde een krijgsraad, waarin met tien stemmen tegen ééne enkele besloten werd om het Danawirk te ontruimen en op Flensburg terug te trekken. De steden Tönning, Friederichstadt en Sleeswijk werden dan ook in denzelfden nacht, waarin te Arnis de eerste pruissische troepen de Schlei passeerden, door de Denen verlaten, en in den vroegen morgen van 6 Februarij bevond het deensche leger zich in vollen aftogt op den weg naar Flensburg, achtervolgd door de troepen der gealliëerden.
Bragt het eerste berigt der ontruiming van het Danawirk in Europa eene groote verrassing te weeg, te Koppenhagen geraakte de bevolking daarover in de hevigste woede. De europesche dagbladpers sprak van politiek, de bevolking der deensche hoofdstad mompelde van verraad. Het bleek intusschen weldra dat hier noch aan politiek noch aan verraad kon gedacht worden. De uitgestrekte positie, bekend onder den naam van het Danawirk, hetwelk de deensche natie zich sedert de verbeteringen der laatste jaren als het onneembaar bolwerk des lands had voorgesteld, kon uit een krijgskundig oogpunt niet door zoo klein een leger worden verdedigd als dat van den deenschen opperbevelhebber, terwijl bovendien de deensche marine door de vorst belet om het overtrekken der Schlei beneden Missunde te verhinderen. In de eerste dagen van woede en smart eischte intusschen de publieke opinie in Denemarken de terugroeping van den generaal von Meza, welke koncessie het ministerie Monrad niet durfde weigeren en waaraan welligt ook koning Christiaan het behoud zijner kroon heeft te danken gehad. Onbeschrijfelijk toch was de spanning, welke te Koppenhagen in de eerste Februarij-dagen heerschte, hetgeen trouwens zeer wel te verklaren valt. Jaren lang toch had men geld en opofferingen veil gehad voor de
| |
| |
versterking van het Danawirk. De deensche natie spiegelde zich reeds met genoegen voor, hoe de gehate Duitschers van dit nationaal bolwerk telkens met bebloede koppen zouden worden teruggeslagen. Daar kwam nu plotseling de tijding dat men, schijnbaar zonder oorzaak, het geheele Danawirk aan den vijand had prijs gegeven; voorwaar, de teleurstelling der deensche bevolking was grievend. Toen men echter den generaal Lüttichau aan het hoofd des legers zag geplaatst, toen men door verschillende krijgskundigen hoorde verzekeren dat de deensche opperbevelhebber zeer verstandig had gehandeld en het leger van een geheelen ondergang gered, keerde men te Koppenhagen weder tot kalmte terug en vestigde thans de laatste hoop op de positie Sundewitt-Alsen, waarin de deensche troepen zich hadden teruggetrokken.
Die terugtogt van het Danawirk tot achter Duppel had plaats gehad onder aanhoudende schermutselingen met den vijand, welke te Idstedt en te Owersee bijna den naam van veldslagen verdienden. De overwinning, welke bij Owersee langen tijd twijfelachtig bleef, kostte aan het regiment ‘de koning van België’ twaalfhonderd man aan dooden en gekwetsten.
Terwijl wij deze regelen schrijven zijn de geallieerde troepen te Glücksburg, Flensburg, Rinkenis, Gravenstein en eenige nabij gelegene plaatsen zamengetrokken en bevinden zich alzoo in de onmiddellijke nabijheid der deensche positie te Duppel en te Broacker op het schiereiland Sundewitt, hetwelk door schipbruggen met het eiland Alsen, het uit de geschiedenis zoo bekende laatste toevlugtsoord der Denen in Sleeswijk, verbonden is. Bij ne verdediging dezer stelling kan bovendien de deensche marine goede diensten bewijzen en haar tegen elken aanval des vijands van de zeezijde verdedigen.
Te midden van al dat kanongebulder, te midden van al dat wapengedruisch, is Duitschland aan eene verwarring ter prooi, welke telken dage, zoo mogelijk nog vermeerdert. De duitsche Bond, de alma mater, die hare zonen steeds meer en meer van elkander ziet vervreemden en meêwarig terugdenkt aan de vorstenvergadering te Frankfort, waarop het groote overoude droombeeld ter sprake kwam, wordt langzamerhand geheel uit elkander gerukt. Oostenrijk en Pruissen, de Bondsvergadering, het National Verein, de staten van den tweeden rang, zij allen vertegenwoordigen elementen, welke min of meer vijandelijk tegenover elkander staan.
De woede over de regeringspolitiek van Pruissen, hetwelk keizer Frans Jozef aan zich verbonden heeft door de belofte, naar men verzekert, van ondersteuning in een oorlog met Italië, vereenigt in Duitschland echter vele dier elementen. Het bezetten van de holsteinsche stad Altona heeft den saksischen minister von Beust buiten zich zelven van toorn gebragt en onmiddellijk is te Berlijn bevel gegeven om een pruissisch legerkorps op de saksische grenzen zamen te trekken, terwijl de feodale dagbladpers bij de regering aandringt om eindelijk eens paal en perk te stellen aan de onbeschaamdheid van het ministerie te Dresden. Weinige dagen geleden is eindelijk de veelbesprokene konferentie te Würzburg gehouden om te beraadslagen over de houding, welke de meerderheid der Bondsvergadering moet aannemen tegenover de krenkende
| |
| |
handelwijze der beide groote duitsche mogendheden. Tot welk besluit men op deze vergadering kwam is ons nog niet bekend. Een krachtig optreden is echter van die zijde niet te verwachten, tenzij eindelijk de verontwaardiging eens de zegepraal mogt hebben behaald op de traditionele lankmoedigheid en weifeling van het grootste gedeelte der duitsche staten.
Het laatste besluit der Bondsvergadering te Frankfort, was om beslag te doen leggen op alle deensche schepen, welke zich in duitsche havens mogten bevinden, als represaille-maatregel tegen de vrij onverklaarbare bepaling der deensche regegering, welke bevel heeft gegeven om alle duitsche schepen, zonder onderscheid, te nemen en op te brengen, hetgeen ook reeds met verscheidene koopvaardij-schepen het geval is geweest. Dit alles is natuurlijk weder eene nieuwe bron van verwarring, beroering en verbittering.
Tusschen de strijdende partijen heeft de engelsche regering, geheel in overeenstemming met de kleurlooze troonrede van 4 Februarij, nog in den laatsten tijd getracht eene wapenschorsing tot stand te brengen. Deze ‘nieuwe poging in het belang van den vrede’ heeft echter geen gunstig resultaat opgeleverd. De beide duitsche mogendheden eischten daartoe in de eerste plaats de ontruiming van Alsen, waartoe de deensche regering natuurlijk niet wilde overgaan. Voorts heeft de engelsche regering nog eene teleurstelling ondervonden ten opzigte der sleeswijk-holsteinsche kwestie, ten gevolge der volkenregterlijke theorie van het pruissisch ministerie met het oog op het traktaat van 1852. Volgens deze theorie namelijk zou een oorlog met Denemarken alle verbindende kracht van dit traktaat doen ophouden. Lord Palmerston noemde nu wel dergelijke bewering ongerijmd, welke uitdrukking, in eene der parlementszittingen gebezigd, zeer werd toegejuicht, maar men kan intusschen reeds thans uit de opvatting van het ministerie von Bismarck, opmaken, met hoe talrijke moeijelijkheden men zal te worstelen hebben, als er weder eens een tijd tot onderhandelingen aanbreekt. Daarbij vergete men niet dat de russische regering zich tot dusverre bepaaldelijk geneigd heeft betoond om koning Christiaan van Denemarken als hertog van Sleeswijk en Holstein te erkennen, en in geval er sprake mogt wezen van andere pretendenten op deze hertogdommen, uit eigen hoofde zal optreden. Eene beslissing der kwestie door den duitschen Bond mag inmiddels weldra worden te gemoet gezien; het erkennen van prins Frederik van Augustenburg als hertog van Sleeswijk-Holstein zal daarbij niet achterblijven. De rij der duitsche vorsten zal daardoor met een vermeerderd worden, die intusschen ten gevolge der bezetting van Holstein door pruissische troepen, vooreerst wel hertog in partibus infidelium zal blijven.
In het koningrijk Italie wordt al deze duizelingwekkende verwarring met vreugde gadegeslagen en kan de Garibaldi-partij naauwelijks haar ongeduld bedwingen om handelend op te treden. Reeds in de laatste dagen van Januarij verscheen dan ook een manifest van den aanvoerder dezer partij in de Diritto, waarbij, even als in de nieuwjaars-toespraak van koning Victor Emmanuel, van naderende diep ingrijpende gebeurtenissen werd gesproken, welke over Italië's toekomst zouden beslissen, maar tevens gewaarschuwd werd voor nuttelooze en gevaarlijke woelingen. Verschillende krijgs- | |
| |
maatregelen der Italiaansche regering getuigen intusschen van haar voornemen om de eerste gunstige gelegenheid aan te grijpen ter verwezenlijking harer plannen tegen Oostenrijk, hetwelk ook van zijne zijde toebereidselen maakt om den aanval te wederstaan.
Wordt aan de Mincio keizer Frans Jozef genoodzaakt om met kanonskogels juist eene tegenovergestelde opinie te verdedigen als hij in het Noorden voorstaat, dan is het ook wel te verwachten dat Hongarije weder tot openlijk verzet zal komen, hetwelk onlangs nog op een bal aan het Tuileriën-hof door de hand van kolonel Türr's echtgenoote vergeet-mij-nietjes strooide, welke door keizer Napoleon, de beschermer van onderdrukte nationaliteiten, met de meeste galanterie werden aangenomen.
Zoo gaat Europa in allen gevalle eene woelige lente te gemoet, hetgeen misschien nog der poolsche natie ten spoorslag strekt om in den thans reeds meer dan een jaar lang gevoerden strijd te volharden en zeer zeker aan Turkije de overtuiging heeft geschonken dat men, ondanks den rampzaligen toestand van het finantiewezen, weder een leger aan den Donau moet zamentrekken.
Zijn er alzoo elementen te over om de gansche oude wereld in vuur en vlam te zetten, in de nieuwe wereld levert de Amerikaansche burgeroorlog verschijnselen op, welke zijn naderend einde voorspellen. Wel zijn er geene groote veldslagen geleverd of belangrijke steden door eene der beide partijen ingenomen, maar afmatting en uitputting zijn vooral bij de afgescheidene staten zoo zigtbaar, dat het herstel der Amerikaansche Unie zelfs voor vele aanhangers der ‘rebellen’ niet meer twijfelachtig is. De poging van eenige ontevredenen om het paleis van den president Jefferson Davis te Richmond te plunderen, het deserteren van zeer vele manschappen uit de gelederen der zuidelijken, bewijzen bovendien hoe gedemoraliseerd de toestand der nog overgeblevene ‘rebellen-staten’ is. Mogten Engeland en Erankrijk door eene strikt onzijdige houding aan het zuiden alle verdere hoop op ondersteuning ontnemen, dan gelooven wij dat eene toenadering der vijandelijke partijen thans weinig bezwaren meer zou ontmoeten.
Middelburg, 20 Februarij.
W.A. van Hoek.
|
|