Suum cuique.
III.
Caecilia's altaar ontwijd.
Het recensenten-dilettantismus, op letterkundig gebied zoo radeloos geslagen, dat het nog maar in enkele marodeurs, plapperend en plagend, plukkend en plunderend, voortspookt, schijnt het asylregt te willen inroepen bij 't altaar der H. Caecilia. Maar we zijn niet te Rome. Een tijdschrift dat, gesteund door mannen, wier naam wèl luidt, aan een der schoonste onder de schoone kunsten zich wijdt, moest zich zelf genoeg achten om in de rij zijner medewerkers alleen te dulden wie verstaanbaar Nederlandsch schrijven. Door haar barbaarschen stijl allereerst trok een recensie in Caecilia (No. 2) onze aandacht: ‘moderne mode-muzijk’ vinden we gesteld tegenover ‘werkelijke compositie’, alsof de moderne muzijk van de boomen geplukt werd. ‘Niet te lang om te vervelen’ heet een stuk, dat niet lang genoeg is om verveling op te wekken. ‘Door veel schrijven kan men de opwekking bevorderen’, hooren we, zonder dat een ophelderende noot ons de vraag beantwoordt, wie er opgewekt wordt, schrijver of lezer, de lachlust bij den een of de schrijfkramp bij den ander.
Werd dan in een onbewaakt oogenblik de pen opgevat door een', die slechts in notenschrift spreken, en wat in hem leeft niet tot begrippen klaren kan, door een', wien we, als hij in zijn speach steken blijft, met een gullen lach toeroepen: speel 't maar op de piano? - Alsof niet de inhoud der recensie den toonkunstenaar even krachtig veroordeelde als haar vorm den schrijver! ‘Dood eenvoudig in melodie’ luidt - niet de lofspraak maar - het vonnis, met meêwarigen glimlach geveld.
Is er eenvoudiger motief denkbaar? 't Is ook maar van Beethoven. Haydn had ook al van die zwakheden.
Maar in Duitschland krielt het ook van nietige composities, wier uitgave genade vindt in de oogen van onzen kunstregter, omdat daar geldbejag het doel is. In Nederland is er niets meê te verdienen, en eerzucht, ja de drang van 't ontluikend talent om zich te openbaren zijn immers minder eerbiedwaardig dan de honger? Of heeft Hegel ook hier weêr gelijk? ‘Die Schwierigkeit eine reine Recension zu geben, liegt darin, dass die Reinheit des Empfangens durch tausent in dem Kritiker liegende feindliche Dinge getrübt wird.’ Wekt de Kritiker zelf 't vermoeden niet op? ‘Wij hebben uit de ons bekende werken van deze schrijfster’ - ja 't is een vrouw, wier zenuwen door dit botte mes gekorven worden - ‘nog nooit de besliste noodzakelijkheid der uitgave kunnen lezen.’ Wat zou een vrouw ook in Nederland! Daar buiten hoorden we over een der laatste werken van Mej. van Rees een ander oordeel, van een maestro, wiens naam onzen Marsyas een driedubbel!!! zou afpersen.