| |
| |
| |
Mengelwerk.
Van Ronda naar Gibraltar.
Door
Gerard Keller.
Het was een breede blonde Brit uit Gibraltar, die met ons de reis zou doen. Zijn landaard was terstond te herkennen aan den witten doek, dien hij om zijn hoed gewikkeld had, en waarvan de achtereinden langs zijn hals neêrvielen. De Engelschen beweren dat dit een afdoend middel is tegen de zonnesteek. Ik zal het niet betwisten, maar ook zonder dien voorbehoedsmaatregel hebben wij, wat ons hoofd betreft, geen last gehad van de zon. Onze reisgenoot was paardenkooper en verhuurder van rijtuigen, waarbij hij nog menige andere betrekking voegde, want de Engelschman exploiteert Spanje. In den goeden zin des woords altoos. Toen wij zijne maatschappelijke positie vernomen hadden, dachten wij natuurlijk dat hij op een dier fraaije andalusische paarden met hunne lange manen en slepende staarten de reis zou maken, en niet weinig verwonderd waren we dus, dat hij op een rosinant verscheen, waarvoor de onzen niet behoefden onder te doen.
- Is dat al wat gij op de paardenmarkt in Ronda hebt kunnen koopen? vroegen we; want de inwoners van Gibraltar doen de reis naar Ronda meestal met het oog op de paardenmarkt.
- Volstrekt niet; ik heb betere zaken gedaan; maar ik heb geen lust nogmaals de kans te loopen om te verdrinken.
- Hebben we daar dan kans op?
- Dat zullen we zien; ik houd het bij makke paarden, als men door het gebergte reist.
Ons gesprek liep telkens en telkens weder over paarden; het was het onderwerp der predilectie van onzen medereiziger zoowel als van Napoleon, en daar noch van der Aa, noch ik diep in de geheimen der maquignons zijn doorgedrongen, hadden wij alle gelegenheid om ons bezig te houden met de natuur die ons omringde en hetgeen we op onzen togt ontmoetten.
De weg was een der slechtste uit gansch Spanje; hier en daar waren het
| |
| |
bepaalde trappen die ons over de rotsen leidden en welker bestijging in een paardenspel opgang zou hebben gemaakt. Zij deden denken aan het werk van den booze, die expresselijk deze halsbrekende doorgangen aangelegd had om den reiziger, zonder hem den tijd te geven om voor zijne ziel te zorgen, tot zich te lokken. Daarbij kwam dat het paard van den Engelschman en het mijne zich volstrekt niet konden verdragen en er allerlei gecombineerde bewegingen noodig waren om altijd een of twee paarden tusschen hen te doen blijven, wat bij de ongelijkheid van het terrein tot groote moeijelijkheden aanleiding gaf. Maar toen wij eens de bergpassen, die tot Ronda toegang geven, achter den rug hadden, werd de weg beter. Een effen chaussée kronkelde zich langs de hellingen, nu eens rijzend dan dalend en voerde ons steeds tusschen digtbegroeide bergen, van waar wij een ruim uitzigt hadden.
Ik sta met opzet niet lang stil bij deze natuur. Wie nooit bergen gezien en overgetrokken heeft, zou er zich geen denkbeeld van maken; hij die ze kent, kan zich ook zonder gedetailleerde beschrijving de streek voorstellen.
Wij trokken verscheidene kleine gehuchten door waar onze komst als eene merkwaardige verschijning werd beschouwd. In een er van verzamelde zich de gansche dorpsjeugd voor den stal, die tevens onze eetzaal was, en het bleek onmogelijk om ons van hen te bevrijden. Napoleon mogt met de zweep dreigen, de Engelschman een paar jongens bij de kraag nemen; 't baatte niets.
- Als de jongens meenen dat wij voor hun pleizier hier zijn, vergissen ze zich, dacht ik; zij zijn een veel te goed element voor ons eigen genot. Ik haalde een ochavo te voorschijn, liet dien kijken en wierp hem midden op straat. Een Spanjaard houdt van geld, zelfs van kopergeld, en de jongens stormden naar de plaats waar de ochavo gevallen was, met een woestheid of er een fortuin was te grabbelen. Weldra werd de hoop nog grooter en voor eenige stuivers hebben wij de spes patriae van het dorp zeker een uur lang bezig gehouden en ons zelven met hen. Het was een eigenaardig schouwspel, die half naakte kinderen met hunne donkere fysionomiën, die nog van hunne moorsche afkomst getuigden, even als menige andere trek in hunne zeden, en met hunne van opwinding, inspanning en hebzucht glinsterende oogen, daar door en over elkander te zien buitelen om een ellendig stuk koper. Maar het was te verklaren, wanneer men er bij bedacht, hoe rondom het dorp vele bunders bouwland liggen, die een goeden oogst opleveren, maar waar de grond door de inwoners eerst op de rots moest worden gebragt. Waarlijk wel een bewijs dat men zich moeite geeft om wat te krijgen. Jammer maar, dat men zelfs geen poging doet om de middelen van gemeenschap naar die kleinere plaatsen te verbeteren; dan zou deze streek een gansch ander aanzien hebben. Alles is nog gelijk het voor honderd en tweehonderd jaar was; geen wonder dus dat ook de intellectuele ontwikkeling in Spanje nog zoo ver ten achter staat bij die van andere landen.
Wat er van beschaving te vinden is draagt meest altijd de sporen der moorsche heerschappij. Zoo bij voorbeeld de watermolens, of liever, om er geen verkeerd begrip aan te doen hechten - want watermolens in dit land waar des zomers bijna geen water te zien is, zou
| |
| |
eene ongerijmdheid zijn - de toestellen om het water op te pompen. Aan een vertikaal rad van drie à vier el middellijn zijn aan de buitenzijde twintig of meer steenen vaatjes, van den vorm van bloempotten, bevestigd. Het rad wordt door een ander getand rad in beweging gebragt, welk laatste door een geblinddoekt paard wordt rondgewenteld. Het arme dier legt den oneindigen weg af, en als een paard eenig begrip had van afstanden moet het zich al ver, zeer ver van de plaats wanen, waar het voor het eerst aan den molen werd gespannen en met klimmende verbazing denken aan die plaats van bestemming, die het nog maar niet bereikt. Intusschen al vordert hij zelf niet, zijne wandelingen zijn niet verloren. Bij elke wenteling van het rad worden de twintig bloempotten vol naar boven gevoerd; op het hoogste punt stuiten zij tegen een stuk hout dat ze half kantelen doet, waardoor de inhoud in een houten vergaarbak vóór het rad wordt uitgestort. De potten hernemen weder terstond hare positie en dalen naar beneden, terwijl een houten geleider het water uit den vergaarbak naar de grebben voert, die voor de irrigatie zijn aangelegd. Als we den 22sten Mei 1062 geschreven hadden, zou de zaak niet eenvoudiger kunnen ingerigt zijn.
Laat in den namiddag kwamen wij in Gaucin, nadat wij de laatste uren steeds waren gestegen, want Gaucin is een der hoogste punten van het schiereiland, en van de rots van Gibraltar, zoowel als van de brug van Ronda, ziet men den spitsen berg op welks toppunt de stad gelegen is, die, even als het volk en de namen der meeste gehuchten in deze streek, een moorsch karakter draagt. De posada was weldra gevonden en het laatste daglicht maakten wij ons ten nutte om de burcht te gaan zien. Gidsen hadden wij niet noodig. Tien jongens gingen ons voor zonder dat wij 't vroegen en bragten ons over geitenpaden, die langs afgronden liepen, naar 't ander einde der stad. Dat er niet dagelijks een paar kinderen uit Gaucin verdwijnen, is waarlijk wonder; maar de kleinen trippelden op hunne bloote voetjes zoo veerkrachtig en stevig voort als of zij op den effen grond wandelden.
De burcht is een ruïne, maar toch nog bewoonbaar en bewoond. Zij ligt op een rots even buiten de stad en van het plateau aan die zijde overziet men het gansche stadje, dat ons denken deed aan het arendsnest, waar Heinrich Heine de kindertjes verhaalde wat hij in Spanje kwam doen.
Girofflino! Girofflette
klonk het in onze verbeelding ook ons in de ooren, toen die knapen stoeijend en dartelend tegen de steile helling opklauterden en ons nu en dan eenige mededeeling deden, waarvan we meestal geen syllabe verstonden. Een echter had zich tot gids opgeworpen en van dezen begrepen wij de verhalen beter; dat maakte de anderen jaloersch: een knaap van acht jaar met oogen als gloeijende kolen trok mij aan mijn jas.
- Wel, wat heb je te vertellen?
- Sen̅or, zeide de jongen, met grooten ernst, mij naar een der schietgaten wijzende: boemmm! boemm! - pfissch pfissch, en toen wees hij naar de zee aan den gezigteinder.
Ik maakte uit die zeer kunstelooze voorstelling op, dat hij het schot van een kanon en het sissen van een kogel
| |
| |
in 't water nabootste; waarschijnlijk bedoelde hij er mede dat men van dien toren in zee kan schieten, hoewel de zaak zelf onmogelijk is. Maar 't is al eeuwen geleden sinds het laatste kanon van de burcht verdwenen is, en ik kon mij best voorstellen dat men aan de knapen dit verteld had, om hun een begrip te geven van de kracht van het geschut.
- Wie heeft u dat verteld? vroeg ik, toen ik had uitgelagchen over de wijze, waarop hij dat verhaal ter mijner kennis had gebragt.
- Don Juan.
- Wie is don Juan?
- El pedante.
Dat is schoolmeester; de wezenlijke naam en geenszins een spotnaam, zoo als wij in Holland ligt denken zouden.
- Ei, zoo. Gaat ge school? Waar is die school?
- Daar ginder, naast het kerkhof, en hier woont don Juan.
- Hier? in deze burcht?
- Ja.
De schoolmeester was tevens slotvoogd. Ik betwijfel het zeer of het kasteel te Gaucin druk bezocht wordt, zoodat hij er eenig inkomen van heeft; maar zeker zal de gemeente geen hooge huur van hem te vorderen hebben. Wij riepen en klopten om binnengelaten te worden en de knapen zetten hunne stem op zoo hard zij konden, hetzij om hun meester een fooitje te bezorgen of om hem in zijne rust te storen.
Alles te vergeefs. Don Juan scheen zijn middagslaapje te nemen of te wandelen. Maar neen! daar hoorden wij eenig gedruisch in den vervallen toren en eene lange magere vrouw met een zuigeling op den arm vertoonde zich achter de palissaden die de deur vervingen.
- Kunnen wij de burcht zien?
- De burcht? Hier woont de schoolmeester.
- Ook goed; mogen wij binnenkomen en boven op den toren klimmen?
- Er is geen trap meer.
- Dus kunnen wij niet worden ingelaten?
- Neen, heeren, de meester is uit; hij zal niet voor van nacht t'huis komen.
De vrouw van den schoolmeester begreep volstrekt niet dat iemand eenigen lust kon hebben om haar huis te zien; en wel beschouwd was er dan ook niet veel meer te zien dan wij thans aanschouwden. Wij gaven dus den moed op en legerden ons in 't gras, omringd door de schooljongens, die ons beschouwden als hun regtmatig eigendom. Ik houd van schooljongens; ik zou in staat geweest zijn met hen meê te spelen; vooral met deze, want wanneer de Spanjaarden nog hun begrip van eigenwaarde niet hebben, zijn ze de goedhartigheid en voorkomendheid zelve. Die knapen waren zoo ingenomen met het denkbeeld, dat zij het waren, die ons de burcht lieten zien, dat zij ons volstrekt nog andere merkwaardigheden wilden vertoonen. Het eenige, waarvoor zij ons wonnen, was het kerkhof, dat wij op onzen terugtogt voorbijgingen.
Het was een zeer gewoon kerkhof, met steenen zonder waarde, waarop namen gegrift stonden, die niet verder bekend waren dan in het gehucht waar de dooden hadden geleefd.
- Verleden week, vertelde ons een van de jongens, is hier mijn broertje begraven, hier ligt hij. En al de jongens spraken over het doode broêrtje, alsof dit
| |
| |
ons het meeste belang moest inboezemen. Ik erken, dat het doode broêrtje van den halfnaakten knaap, dat begraven lag hier in dit afgelegen hoekje der wereld, op dit kleine kerkhof, waar de laurierrozen de zerken bijna geheel verborgen en de roode hemel zijn schijnsel wierp, met de ruïne waarin de schoolmeester don Juan woonde, tot achtergrond, op mij diepen indruk maakte en dat ik met veel aandacht luisterde naar de naïve lijkrede van de havelooze jongens, vooral naar den vijfjarigen knaap, die zich vooruitdrong om ons te vertellen, dat de doode zijn vriendje was.
Het was avond toen wij in de posada terug keerden, maar toch nog niet laat genoeg om ons ter rust te begeven. Wij hadden de goedhartige waardin en hare schoone, vriendelijke dochter gezelschap kunnen houden, maar wij gaven de voorkeur aan de uitnoodiging van Napoleon, om het koffijhuis van Gaucin een bezoek te brengen. Aan straatverlichting doet men in die kleine spaansche stadjes niet, en het was meer op het gevoel dan op het gezigt af dat wij het hoekhuis bereikten van twee smalle straten, dat volgens onzen gids het koffijhuis was van Gaucin. De geringste dorpsherberg zou eene zaal schijnen bij het enge lage vertrekje, waar maar juist voor ons vijven plaats was. In Spanje heeft de trots uitgewerkt wat de voorstanders der meest demokratische beginselen elders vruchteloos getracht hebben; de heer en de man, de grande en de arbeider, zijn gelijk in het maatschappelijk verkeer, en Napoleon maakte geen oogenblik bezwaar om zich tusschen ons in te zetten en zijn sigaar bij de onze aan te steken. Ook de nino had zijne plaats genomen. Wij dronken onze koffij - zonder melk en met eene teug cognac er in, gelijk bijna overal in Spanje - en praatten over alles, maar inzonderheid over het geliefkoosde onderwerp van onzen gids en den rijtuigverhuurder uit Gibraltar: over de paarden, de muildieren, de muilezels en al wat daarmede in verband staat.
- En weet ge wel waarom de muilezels niet voortplanten? vroeg Napoleon, na eene dissertatie daarover door den Engelschman.
- Zeer goed, zeide van der Aa, en begon de gronden te ontwikkelen, die de natuurlijke historie daarvoor aangeeft, maar Napoleon viel hem in de rede:
- No Sen̅or! es una santa cosa! Toen de Madonna door het Paradijs reed, zat zij op een muilezel; zij viel er af, en Christus, dat ziende, zeide tot het dier: wees onvruchtbaar.
Men zal het zeer verklaarbaar vinden, dat ik bij dat verhaal mijn spaansch wantrouwde en vroeg: hoe zegt gij?
Napoleon herhaalde woordelijk wat hij gezegd had en de paardenkooper knikte bevestigend.
- En waar staat dat geschreven? vroeg ik, nieuwsgierig naar de bron waaruit dat nieuwe verband tusschen de bijbelsche geschiedenis en een verschijnsel der natuurlijke historie geput was.
- Dat staat niet! dat staat niet! maar dat is! sprak Napoleon, heftig op tafel slaande en blijkbaar ontsticht door mijn ongeloof.
- Dat is! dat is! voegde de Engelschman er met evenveel klem bij.
Ik boog mijn hoofd demoedig voor zulk eene vaste geloofsovertuiging, die waarheden aanneemt, welke niet eens geopenbaard zijn. Mijn reisgezel en ik hadden evenwel nog eene belangrijke gedachten- | |
| |
wisseling over dit punt naar aanleiding van de vraag, of, wanneer men van een paard of muilezel valt, het dier wel de hoofdschuldige is.
In onze posada was het gesprek van gansch anderen aard. De eigenares wilde den roem, dien hare instelling had, handhaven en zij slaagde daarin uitnemend. Zij is de beste van allen die wij in Spanje leerden kennen, zindelijk, netjes, gezellig, gemakkelijk en goedkoop; en toen wij des anderen daags reeds vroegtijdig de reis aannamen, omdat wij voor het vallen van den avond in Gibraltar moesten zijn zoo wij nog in de stad wilden toegelaten worden, gaf de vrouw des huizes ons eene goede hoeveelheid wafels van Gaucin mede, een gebak dat het gansche schiereiland door eene groote reputatie geniet. De oogen der dochter verdienden naar ons oordeel evenwel meer lof dan de wafels.
Zoo ik ooit gewenscht heb vleugels te bezitten, dan zou het zijn op den weg van Gaucin naar het dal van den Guadiaro. Men zou zeggen dat de weg door eene aardbeving was ontstaan: men volgt de scheur der rots, langs afgronden en loodregte bergwanden, springende, vallende, glijdende, klimmende, kortom op allerlei wijzen, die afwijken van loopen. Het was eene uitkomst toen wij eindelijk het dal hadden bereikt, dat in dezen tijd van het jaar een goeden hoewel vreemdsoortigen weg oplevert; het geheele dal toch is hoofdzakelijk de bedding der rivier, en men rijdt voortdurend over een zachten effen bodem, telkens stuitende op meer of minder breede stroomen, die men op de ondiepste plaatsen doorwaadt. Maar de groeikracht in het zuiden is zóó sterk, dat in die bedding niet alleen allerlei heesters en bloemen weelderig waren opgeschoten, vooral de oleanders, die gansche bosschen vormden, maar ook graan en vruchten, terwijl talrijke kudden paarden en schapen hier graasden. Hier en daar troffen wij ook op den zoom der bedding oranjebosschen aan, wier vrucht wel is waar geen publiek domein is, maar toch in zulk een overvloed hier groeide, dat de reiziger, zonder iemand te verarmen, zich er van voorzien mogt. Wij lieten dan ook de gelegenheid om oranje-appelen ‘van den boom’ te eten, niet ongebruikt voorbijgaan, en in dit opzigt was de nino onze leermeester, die, met al het talent aan zijn leeftijd eigen om de beste vruchten uit te zoeken, het voorbeeld gaf.
Napoleon had aangenomen den Engelschman langs den kortsten weg naar Gibraltar te voeren; weldra echter bleek het dat die kortste weg ook hem zoo juist niet voorstond, en toen wij de rivierbedding niet meer konden volgen, wist hij niet meer hoe te gran. Gelukkig ontmoetten wij op dezen overigens vrij eenzamen weg een voetganger; met zijne alpargates in de hand en zijn pantalon over den schouder - zeker het meest eenvoudige maar ook het noodzakelijke kostuum voor dezen weg, die zoo onophoudelijk door den stroom werd doorsneden. Hij moest in Carbonela zijn en volgde ongeveer denzelfden weg als wij, behalve dat hij nu en dan dien nog bekortte door bergpaden te volgen, die voor onze paarden ontoegankelijk waren. Hij hield ons daardoor bij, want wat wij in de vlakte wonnen, haalde hij in door zijne bergpaden. Hij bragt ons eindelijk naar de plaats waar de bedding niet meer als weg was te gebruiken en waar wij van de rivier afscheid namen, onder het vooruitzigt evenwel om ze nog eens weêr
| |
| |
te vinden op de plaats waar wij haar voor het laatst zouden moeten oversteken om den bergweg naar Gibraltar te bereiken. Daar was de Engelschman eenige dagen te voren bijna verdronken, en hij zag er zeer tegen op nogmaals dien sterken, breeden en tamelijk diepen stroom op dezelfde wijze te passeren. Wij voor ons verlangden er ook niet naar, maar er bestond geen keus; behalve wanneer de veerpont dienst deed. De veerpont echter was er niet en wij stonden met onze vijf paarden voor de rivier, die bruisend en ruischend naar de zee voortjoeg.
Wij hadden er niet veel zin in en hoe langer wij er naar keken, zoo veel te geringer zou onze zin worden; daarom nam ik maar een snel besluit, zette mijn paard aan en een oogenblik later bruiste de rivier onder ons. Het water steeg al hooger, zoodat wij genoodzaakt waren de beenen voor het zadel te leggen. In het midden raakten de paarden vlot; dat wist Napoleon die ons gevolgd was en op het hagchelijke oogenblik duchtig met de zweep er onder sloeg, met dat gevolg, dat de dieren weder grond onder zich kregen en nu langzaam worstelend met de golven naar den anderen oever stapten, waar wij alle vijf behouden aankwamen. De gansche overtogt had geen kwartier geduurd, maar dat kwartier was in ons gevoel wel een half uur en langer. De Engelschman vooral was in zijn schik dat hij er goed afgekomen was; hij had voorzigtigheidshalve zijne stijgbeugels maar niet verlaten, zoodat hij tot bijna aan de heupen nat was.
- Liever tot aan mijn heupen nat dan verdrinken, zeide hij van zijn paard stijgende, dat hij nu bij den teugel leidde, terwijl twee breede strepen water zijn spoor aanwezen.
In de posada vonden wij onzen voetreiziger, die zijn schoenen en verdere kleedingstukken weêr had aangetrokken en uitrustte van zijn togt. Wij zorgden voor zijn diné en hij deed les frais de la conversation. Hij was politie-agent in Tetuan geweest, tijdens de bezetting van die stad door de Spanjaarden, en onthaalde ons op eene menigte bijzonderheden uit zijn verblijf onder de Mooren, die hij afwisselde door staatkundige bespiegelingen over keizer Napoleon en de fransche politiek. Voor een politie-agent sprak hij uitnemend, maar het ongeluk wilde dat de stoel waarop ik zat, zeer laag was en eene zeer lange zitting had; onwillekeurig had ik mij achterover uitgestrekt en langzamerhand was de politie-agent hoe langer hoe nevelachtiger voor mijne oogen geworden, en zijne woorden hoe langer hoe zachter en onzamenhangender, en eindelijk....
- Je hebt veel verloren, zeide mijn reisgenoot toen ik de oogen open deed.
- Heb ik?
- Zeer interessante politieke beschouwingen over Napoleon en de Franschen.
- Kerel, ik heb zoo lekker geslapen - en als ik t'huis kom, vind ik oude couranten genoeg om leadingartikelen te lezen, al zijn ze dan ook niet van een emeritus-politie-agent.
- Neen, 't was inderdaad belangrijk.
- 'k Zal de laatste zijn die er ooit aan twijfelt, maar - 'k heb delicieus geslapen, en ik ben uitgerust of ik in geen dagen te paard heb gereden.
- 't Is nu de vijfde dag, dien we te paard doorbrengen.
- Ik hoop de laatste tevens, ik begin zoo iets centaurus-achtigs in me te voelen; ik heb in mijne verbeelding altijd een
| |
| |
paard onder me, even als de eerste uren nadat men van een schip komt, de schommelende beweging ons bijblijft.
Ook de anderen verlangden naar het einde van den togt en toen wij nog een paar uur gereden hadden, zagen wij dat einde vóór ons. Maar eerst hadden wij nog eene treffende ontmoeting met een oude hollandsche bekende: de duinen! Wie had gedacht dat men in dat rotsige Spanje duinen zou vinden! en toch zij waren er; zandbergen noemt men ze hier niet oneigenaardig, ofschoon deze duintjes nog minder van bergen hebben dan de onze. Uren lang reden wij tusschen helm en kreupelhout over het golvende, mulle terrein, tot wij eindelijk den zoom hadden bereikt. Die zoom was het strand, waar de branding bruiste en de gekamde golven aanrolden - tout comme chez nous. Vergeef me, lezer, dat ik van vreemde landen sprekende eene vergelijking met Holland maak. Wij hebben het wel eens den Amsterdammer kwalijk genomen, die bij het aanschouwen van een zwitsersch panorama, de opmerking maakte dat het heel lief was, maar dat, in zijn soort, de Buitenkant eigenlijk de voorkeur verdiende. Hier intusschen was de overeenstemming tusschen de kust van Zuidholland en het spaansche strand zóó in het oog loopend, dat men onwillekeurig van het viertal mannen, die ginds een scheepje teerden en opknapten, het scheveningsch dialect meende te zullen hooren. Maar toen wij naderbij gekomen waren, herkenden wij eene geheel andere volkstaal en andere kleederdragten tevens. Zoo die matrozen nog eenigermate het voorkomen hadden van Scheveningers, enkelen die wij langs de kusten ontmoetten, deden meer denken aan de dagen van Jan van Leiden. Een grof linnen broek en mantel of een kort kleedje van dezelfde stof was al wat hen dekte, terwijl een kap of groote stroohoed, die met draad en touw aan elkaar was gehouden, het kostuum voltooide. De kustbewoners van dit gedeelte van Spanje zijn, even als alle kinderen der zee, getrouwer gebleven aan de voorvaderlijke zeden en gewoonten; van daar dat ook hun gewaad meer sporen draagt van den moorschen tijd dan men in het binnenland aantreft,
en later hadden wij gelegenheid andere nog meer sprekende gewoonten van die dagen te leeren kennen.
Maar meer dan hetgeen wij op onzen weg ontmoetten, trok onze aandacht het doel onzer reis, Gibraltar. In een blaauw waas gehuld, lag daar, ver vóór ons, de Rots; eenzaam, afgezonderd van elke zigtbare bergketen, verheft zij zich met hare drie bolronde verhevenheden, op ongelijke afstanden van elkaar verwijderd, waar tusschen, van verre gezien, de kruin twee uitgeholde lijnen vormt. Zoo duizend- en duizendmalen hebben wij haar aanschouwd, dat zij onuitwischbaar in ons geheugen gegrift is; maar ook dan, als wij haar slechts ééns gezien hadden, zou dit voldoende zijn geweest om dien eigenaardigen vorm te onthouden.
Gedurende veertien dagen was die rots ons middenpunt; reeds van de burcht te Gaucin hadden wij nevelachtig den omtrek onderscheiden, die thans zich duidelijk voor ons teekende aan het einde van het ver wijkende strand dat, nu wij er nader kennis mede maakten, bleek niet zoo onvoorwaardelijk aan de zuidhollandsche kusten gelijk te zijn. Hier en daar toch verhieven zich plotseling als door de oeverbewoners zamengebragt,
| |
| |
hooge stapels van rotsblokken, maar de blokken zelven bleken, wanneer wij naderbij kwamen, toch te zwaar om door menschenhanden vervoerd te kunnen worden. Die onzamenhangende stapels versperden ons dikwijls den weg en wij moesten òf over de gladde met zeegewassen begroeide stukken steen heen klouteren, òf wel een eind de zee inrijden en de stapels omtrekken. Na eene eerste proefneming om over de steenen den togt te volgen, kozen wij maar den natten weg boven den droogen, die bij dit proces bleek de beste te zijn.
Het was het heetst van den dag, maar de frissche bries die er woei maakte onzen rid langs het strand tot een waar genot, dat nog verhoogd werd door het bewustzijn, dat wij binnen korten tijd het einddoel van onzen togt te paard zouden bereikt hebben. Eindelijk verlieten wij het spaansche grondgebied en stonden op het onvrij terrein, dat zich tusschen Spanje en de engelsche bezitting uitstrekt. Het was eene smalle strook, ongeveer tien minuten breed en een half uur lang, oostelijk en westelijk door de zee bespoeld, aanvangende met een wachthuis, waar de spaansche soldaten in hunne bruine mantels en met hunne witte chakos op schildwacht stonden, en eindigende met de engelsche barrière, waar de roodgerokte britsche infanteristen den toegang bewaakten. Wij waren op een dier weinige plekken op aarde die aan niemand toebehooren; een zonneleen voor de schelpzoekers en garnalenvangers, die in hokken, welke den naam van hutten niet eens verdienden, een deel van hun leven sleten. Maar langs de geheele lijn, waren van afstand tot afstand gemetselde wachttorens, reusachtige witte palen, waar, bij voorkomende gelegenheden, de Engelschen hunne voorposten plaatsen konden.
- Hier nu mogen wij doen wat wij willen, zeiden we lagchend. Maar het best wat wij doen konden was - door te rijden, tot de houten brug, met de barrière er voor, aan welks ingang regts eenige soldaten op een lage bank zaten en een schildwacht achteloos met het geweer over schouder heen en weder wandelde, terwijl links de overheid, met het voorkomen van een douaan, hetgeen hij intusschen niet was, ons wenkte nader bij te komen.
Ik heb eens eene beschrijving gelezen van een Franschman, die Gibraltar bezocht en uren lang in de felste zonnehitte had moeten wachten tot de militaire kommandant en de burgerlijke autoriteit waren opgezocht en er borg voor hem gesteld was. Al dien tijd had de schildwacht zelfs geweigerd om hem in de schaduw van het wachthuis een plaatsje te geven. Ook van anderen hadden wij veel gehoord van de moeijelijkheden die men te overwinnen had om in de engelsche vesting te worden toegelaten. Men liet het voorkomen of de bezetting bang was dat er iemand op de rots kwam. Wij hadden ons dus op alle eventualiteiten voorbereid en meenden dat er een formeel onderzoek naar onze personen, betrekkingen, bedoelingen enz. zou worden ingesteld.
Bij onze nadering verliet de ambtenaar zijn bureautje en kwam naar ons toe:
- I suppose you are subjects of Her Majesty, zeide hij beleefd groetend.
- Neen, wij zijn Hollanders. Hier zijn onze papieren en...
- All right, sir, all right, en de ambtenaar verwijderde zich met onze passen, die hij vijf minuten later met een
| |
| |
beleefden groet teruggaf. Even spoedig was de formaliteit voor Napoleon en zijn zoontje afgeloopen, die niets bij zich hadden wat men in kanselarij-stijl ‘papieren’ noemt, en wij vervolgden onzen togt, elk voorzien van een strookje grof papier. Op het mijne stond gedrukt:
|
Bay-side |
|
no. |
gratis |
Country |
Gibraltar 23 day of May 1862 |
|
age |
permit for Mr. Giral Keller |
until first evening gun fire. |
|
|
(naamteekening onleesbaar) |
|
Police-Inspector. |
Naar onze koffers zag men niet eens om.
Tot het eerste avondschot - het was vijf ure ongeveer - wat hadden wij aan zulk een verlof? Maar het was toch altijd zóóveel dat we de vesting mogten binnenkomen.
De eerste militaire post passerende, vroeg ons de onder-officier naar ons toegangsbiljet.
- All right, sir, zeide hij vlugtig de papiertjes inziende, en vertelde er mij nog bij dat hij denzelfden naam voerde als ik. Of dit de naam van Giral was, dien de inspecteur van policie mij had toegekend, of dat er inderdaad een naamgenoot bij de engelsche bezetting van Gibraltar zich bevond, heb ik niet onderzocht. Heel veel belang boezemde het mij ook niet in. Een naam is bovendien toch slechts een middel om den eenen mensch van den ander te onderscheiden - vooral in het buitenland, waar zelfs beroemde namen alle beroemdheid verliezen. Ik kan den lezer verzekeren, dat men in Spanje niets weet van de reputatie van... vul maar den naam in van den eerste den beste, die zich op zijn naam laat voorstaan. Als men hem zeer lief heeft, doet men dan ook beter te huis te blijven. Menschen - er zijn er die driftig worden als iemand, die hen half kent, een d in plaats van een t zet op het eind van hun vermaarden naam (sinds vijftig jaren aan de beurs bekend), of een eij in plaats van ey - zulke menschen moeten beginnen met hunne ijdelheid te huis te laten. Mijn Keller werd zeer spoedig Keiler, daarop Veiler, daarna Veder, eindelijk Vedes.... als ik een jaar in Spanje ware gebleven zou niemand na al die transformaties het oorspronkelijke woord hebben herkend. Wat Gerard betreft 't ging over in Geraldo en daarop in Giral. Alleen bij eene regtszaak zou ik misschien last er van kunnen gehad hebben, en onder de verzwarende omstandigheden het dragen van een valschen naam zijn gebragt. Voor het oogenblik kon het den politie-inspecteur en den sergeant van de wacht evenmin als den schrijver dezes een haar schelen hoe hij heette. Hij was blijde op zulk eene gemakkelijke wijze in Gibraltar te komen, en tot eer van het engelsche gouvernement zij er bijgevoegd, dat het zich niet vernedert, zooals het spaansche, om van den vreemdeling nog een paar gulden te vragen voor het verlof zijne grenzen
te overschrijden. Dat Blennow of Baptist Loiset twee gulden entré vragen aan hen die hun paardenspel bezoeken, kan er door, maar de koningin van Spanje moest dat entrégeld voor haar fatsoen afschaffen.
Wij passeerden nog eene poort, een plein met kazernen, lange straten, weder pleinen, alles zonder er veel acht op te slaan, omdat wij spoedig genoeg gelegenheid zouden hebben de stad in oogenschouw te nemen. Eindelijk stonden wij stil voor Kings-Arms, een hôtel dat volgde op het hôtel Victoria, het- | |
| |
welk, naar men ons zeide, voor het oogenblik gesloten was.
Mijn reisgenoot, die een groot vriend van de Engelschen is, heette mij welkom op britsch terrein.
- Gelukkig toch half spaansch, antwoordde ik, want met allen eerbied voor Engelands roem, grootheid, magt, staatsregeling, nijverheid, volksgeest en wat dies meer zij, zie ik de Engelschen zelven over het algemeen liever gaan dan komen.
Weldra ondervonden wij, dat men bij de Spanjaarden wel eens gelegenheid heeft, om het tegendeel te verklaren. Althans bij den onzen was dit het geval. Napoleon kwam zijn afscheidsvisite maken en zijn loon halen, dat hem werd uitbetaald en een drinkgeld bovendien. Maar een koetsier is een koetsier, of hij op eene Amsterdamsche vigilante zit, of wel de audalusische bergen overtrekt, een fooi is nooit groot genoeg voor hem. Bijna hadden de hoofdpersonen van den togt er zelf twist over gekregen. Eindelijk was de ariero tevreden - of liever hij ging heen, maar toen wij na ons diné op straat kwamen, stond hij ons op te wachten en bragt ons onder het oog, dat de nino zoo gaarne een aandenken aan den togt met de hollandsche heeren zou hebben.
- Maar wij kochten hem al een paar sporen te Ronda.
- Si senores, maar dat was een aandenken aan de feria. Ziet u, hij zou zoo gaarne een aandenken hebben aan de geheele reis.
- Napoleon! usted es un despojador como el prototipo de usted, viel van der Aa uit, in zijn toorn de fransche woorden iberiserende met het beste gevolg, want ons woordenboek zeide later dat hij regt had. Dit nam evenwel niet weg, dat ik en ook hij om het spaansch van eigen vinding in een schaterlach uitbarstten, en Napoleon en zijn zoon voegden er zich onmiddellijk bij. Het natuurlijk gevolg was, dat de nin̅o nog een duro kreeg.
Hiermede eindigde onze kennismaking met Ramirez, genaamd Napoleon, dien we, ondanks de afscheid-scène, aan elken reiziger in Andalusië aanbevelen.
|
|