| |
| |
| |
Staatkunde en geschiedenis.
Politiek overzigt.
In de ‘salle des maréchaux’ op de Tuileriën stonden op den eersten dag dezes jaars omstreeks drie uren des middags de vertegenwoordigers der europesche mogendheden in een halven cirkel geschaard om keizer Napoleon af te wachten en hem den nieuwjaarsgroet te brengen.
Met den pausselijken nuntius aan het hoofd, als president van het corps diplomatique, zag men daar naar orde van ancienneteit en rang de ambassadeurs: lord Cowley, prins von Metternich, Djemil-pacha en de heeren von Budberg, von Goltz en Isturitz; voorts volgden de gevolmagtigde ministers en eindelijk hadden in den halven cirkel de chargés d'affaires eene plaats bekomen. Dat men met eenige belangstelling de komst des keizers te gemoet zag, was, met het oog op Sleeswijk-Holstein, niet onnatuurlijk.
Toen de keizer van Frankrijk eenige minuten na drie uur de zaal binnentrad, werden hem door het corps diplomatique bij monde van monseigneur Chigi de gewone gelukwenschingen overgebragt, welke in den meest vredelievenden zin werden beantwoord. Keizer Napoleon hoopte dat de verwikkelingen, waaraan sommige landen ter prooi waren, door den verzoeningsgeest der vorsten eene gunstige oplossing mogten erlangen; voorts rigtte hij tot ieder der aanwezigen in het bijzonder eenige woorden. Den heer von Goltz betuigde hij zijne keizerlijke deelneming in de ongesteldheid van zijn meester, den koning van Pruissen; de heer Isturitz ontving met het oog op de ontvangst van keizerin Eugénie in Spanje's hoofdstad eenige blijken van welwillendheid; de heer Dayton hoorde het verlangen uiten dat het jaar 1864 getuige moge wezen van eene verzoening tusschen de Vereenigde Staten en de afgescheidene amerikaansche gewesten. Slechts lord Cowley werd, tot straf voor Engelands vermetelheid om niet te willen toetreden tot het kongres, door zijne keizerlijke majesteit geignoreerd.
Omtrent de verwikkelingen in Sleeswijk-Holstein bewaarde de keizer een plegtig stilzwijgen; toch maakten deze even als thans nog de kwestie van den dag uit. Half nog weggescholen in de plooijen van den mantel der diplomatie, half reeds getreden op het gebied der feitelijkheden,
| |
| |
biedt het vraagstuk eene zonderlinge vermenging aan der meest tegenstrijdige beginselen. Eene kwestie, waaromtrent de engelsche staatsman Layard aan zijne keizers te Southwark zoo openhartig betuigde, dat hij niet zeker was deze wel te begrijpen, mag dan ook veilig als hoogst ingewikkeld worden aangemerkt. Voor sommige duitsche politici - tot wier groote ergernis den heer Layard deze betuiging ontviel - is daarentegen de kwestie zoo duidelijk en helder mogelijk. Met wonderlijke handigheid grijpt de aanhanger van den pruissischen majoor Frederik van Augustenburg in den stapel traktaten, akten van afstand en andere dokumenten, waarvan de onderste het jaartal 1460 dragen, baseert zich op de legitimiteit om voorts aan de nationaliteits-theorie of aan de leer der volkssoevereiniteit argumenten te ontleenen en stelt aldus eene verdediging der aanspraken van den pretendent te zamen, welke voor den onpartijdigen toehoorder iets duizelingwekkends bezit. Dat deze moderne gordiaansche knoop slechts met het zwaard zou kunnen worden doorgehakt, scheen dan ook velen, vooral in de eerste dagen dezes jaars, niet twijfelachtig.
Naauwelijks waren de saksische en hannoversche troepen Holstein binnengerukt of geheel Duitschland vergat alles om zich alleen met de onderdrukking van Denemarken en met de vrijheid der hertogdommen bezig te houden. De Duitscher spaart geld noch woorden ten behoeve van zijn ideaal; zijn geld stort hij in de kas van het een of ander ‘Schleswig-Holstein-Verein,’ woorden ten gunste van den pretendent uit hij te over op volksvergaderingen. Hoort, hoe de dichter Friedrich Rückert zong, wiens strijdlust weerklank vindt in de harten van het enthusiaste Duitschland:
Het was in den morgen van 24 December dat de eerste saksische troepen de holsteinsche stad Altona binnentrokken. Vrolijk klonk de krijgsmuziek door de op allerlei wijze versierde straten en het ‘Schleswig-Holstein meerumschlungen’ bragt de bevolking in echt-duitsche stemming. Daar de deensche troepen de stad bij de aankomst van het duitsche legerkorps hadden ontruimd, kon men naar hartelust de Sleeswijk-Holsteinsche vlaggen laten wapperen naast de duitsche en overal van regeringsgebouwen de woorden ‘königlich dänisch’ doen verdwijnen. Optogten, illuminatiën, vergaderingen om den pretendent als hertog te erkennen waren de natuurlijke gevolgen van al het enthusiasme der bevolking van Altona. Het was alles geheel in overeenstemming met het lied den binnentrekkenden troepen toegezongen:
So sehn wir uns nach langer Trennung wieder,
Nach schwerer Zeiten tiefgefühltem Drang.
Willkommen uns, ihr edlen deutschen Brüder,
Seyd froh begrüsst im Klange unsrer Lieder,
In ‘Schleswig-Holsteins’ Jubelklang!
| |
| |
Eenige koupletten verder zongen zij:
Geduldet haben wir und ausgehalten,
In Fesseln schmachtete die Männerhand:
Doch unser Herz - es wollte nicht erkalten,
Noch schlägt es warm und freudig unserm alten
Geliebten deutschen Vaterland!
Met dit laatste ziet het er echter vrij treurig uit. Terwijl de generaal-opperbevelhebber van het exekutie-leger von Hake zonder den minsten tegenstand te ontmoeten Holstein bezette, en eindelijk te Rendsburg aankwam alwaar hij de deensche troepen ongeneigd vond om het gedeelte ten noorden van den Eider te ontruimen, en daarop uit Frankfort last kreeg om nadere bevelen af te wachten, was de Bondsvergadering aldaar juist niet zeer vriendschappelijk bijeen.
Twee partijen stonden in die vergadering tegenover elkander; de eene partij bestond uit Oostenrijk en Pruissen met een drietal rijkjes, zooals men alleen in Duitschland aantreft; de andere partij bestond uit de duitsche staten van den tweeden rang, welke laatste evenwel ook een groot gedeelte der bevolkingen van Oostenrijk en Pruissen onder hare aanhangers telt. De oostenrijksche en pruissische regeringen hebben te vergeefs de kleinere staten tot hare gevoelens zoeken over te halen, zoodat zij thans de minderheid vormen en al hare voorstellen worden verworpen. Met het oog op de verpligtingen, welke aan de beide groote duitsche mogenheden door het protokol van Londen zijn opgelegd, worden Oostenrijk en Pruissen door de kleine staten verdacht van de erkenning des pretendents als hertog van Sleeswijk-Holstein te willen tegenwerken. Deze verdenking kreeg nog meer grond toen zij het voorstel aan de Bondsvergadering deden om tot Denemarken eene sommatie te rigten om de November-konstitutie in te trekken met aanzegging tevens dat in geval van weigering Sleeswijk zou worden bezet. Bij deze konstitutie toch was Sleeswijk, in strijd met het protokol van 1852, bij de deensche monarchie ingelijfd. Grondde nu de duitsche bond een sommatie aan Denemarken op dit protokol van 1852, dan werd het ook als geldig erkend en daarmede insgelijks de bepalingen van datzelfde stuk ten opzigte der regten van koning Christiaan IX op de kroon der hertogdommen.
Op 14 Januarij werd derhalve het voorstel van Oostenrijk en Pruissen door de Bondsvergadering met eene meerderheid van zes stemmen verworpen en onmiddellijk daarop deden deze mogenheden den eersten stap van verzet tegen den bond en de bondskonstitutie. Zij zonden namelijk een ultimatum naar Koppenhagen. Verklaarde de deensche regering zich niet binnen 48 uren bereid om de November-konstitutie in te trekken, dan zouden de oostenrijksche en pruissische troepen Sleeswijk binnenrukken. Het zal thans moeten blijken of in Denemarken de partij van den minister van buitenlandsche zaken de zege zal behalen, welke bij de regering op koncessiën jegens Duitschland aandringt, dan wel de partij, welke het November-Denemarken met het kanon wil trachten te handhaven.
Dat intusschen de officieuse dagbladpers te Weenen en te Berlijn allerhevigst verbolgen is op de meerderheid der Bondsvergadering was wel te verwachten. Allerkluchtigst is echter eene vergelijking tusschen deze taal van het oogenblik en de beweringen dierzelfde dagbladen in vroegeren tijd bij bondsgeschillen. Dan stonden gewoonlijk Pruissen aan de eene
| |
| |
zijde en Oostenrijk aan de andere, terwijl van de overige leden der duitsche konfederatie deze zich bij Pruissen, gene bij Oostenrijk schaarde. Daardoor werd het evenwigt bewaard tusschen meerderheid en minderheid en predikte men onderwerping aan de eerste. Thans staat de minderheid vrij oppermagtig tegen de meerderheid over en verklaren Oostenrijk en Pruissen op trotschen toon dat zij geene bevelen verkiezen af te wachten van de heeren von Beust en von der Pfordten noch zich willen onderwerpen aan instruktiën uit München of Carlsruhe. Zoo kan nog op eene Bondsvergadering der 19e eeuw niet de meerderheid of minderheid zegevieren, maar de partij, welke over het grootst aantal kanonnen heeft te beschikken; de andere partij kan dan protesteren.... dit doen dan ook sommige leden van de meerderheid der Bondsvergadering.
Te midden dezer chaotische verwarring in Duitschland, welke den bond met vernietiging bedreigt, heeft Engeland eenige depêches gewisseld met Saksen, hetwelk het opperbevel heeft over de exekutie-troepen in Holstein. In eene depêche van 17 December betoogt graaf Russell dat de niet-vervulling van Denemarken's verpligtingen geene aanleiding kan geven tot nietigverklaring van het traktaat in Mei 1852 gesloten, daar Denemarken's verpligtingen uit geheel andere dokumenten voortvloeijen. ‘Il y aurait renversement de la base de tous les arrangements conclus par traités en Europe - zoo keuvelt graaf Russell - si l'on pouvait admettre pareille excuse pour la rupture d'un traité tout à fait clair et simple. Un souverain quelconque, mis en demeure de remplir ses engagements pourrait dire: - La raison pour laquelle je me suis soustrait à l'exécution de tel traité, c'est que j'ai pris un autre arrangement avec une des parties contractantes. Cet autre arrangement a été violé; par suite mon traité avec vous est nul et sans valeur.’ Indien men op dergelijke wijze te werk ging - roept graaf Russel uit - dan zou elk tractaat voortaan de waarde van scheurpapier verkrijgen.
Het antwoord van den baron von Beust bragt de kwestie geen stap verder en toen de engelsche vertegenwoordiger bij het saksische hof later een meer dreigenden toon begon aan te nemen werd die beantwoord op deze wijze: ‘Vous me permettrez de vous faire remarquer qu'on ne saurait trouver un moyen plus efficace que la menace de faire emploi de la force pour porter un gouvernement jaloux de son honneur et de sa dignité à braver les conséquences d'une décision dictée par le devoir.’
De engelsche regering, welke alle mogelijke pogingen in het werk schijnt te willen stellen om den vrede te bewaren, had bovendien voorgesteld om de kwestie te doen beslissen op eene konferentie der onderteekenaars van het londensch traktaat van 1852. Keizer Napoleon, die met het oog op alle verwikkelingen in Duitschland, eene afwachtende houding wil aannemen, maakt echter zijne toetreding afhankelijk van de gevoelens der duitsche staten. Bovendien beweert de heer Drouyn de Lhuys in zijne depêche aan den duitschen bond, waarin hij inlichtingen omtrent die gevoelens verzoekt, dat de konferentie in 1852 ‘n'a fait qu'une oeuvre impuissante.’ Ook van deze zijde heeft Engeland derhalve weinig ondersteuning te wachten; omtrent de verdere politieke plannen van het engelsch ministerie mag men eenige
| |
| |
inlichtingen verwachten in de aanstaande parlementszittingen, welke tegen 4 Februarij weder geopend zullen worden.
De fransche natie wijdde in de laatste dagen vooral hare aandacht aan de diskussiën in den senaat en het corps législatif over de ontwerp-adressen van antwoord aan den keizer. Als naar gewoonte waren de senaatsdebatten vrij onbelangrijk; de heeren de Boissy en de Laguéronnière - de laatste tegen veler verwachting - vertegenwoordigden de oppositie. Eene vleijende zinsnede voor den keizer en de mexikaansche expeditie gaven den heer de Boissy stoffe tot eene redevoering tegen het ontwerp-adres, terwijl de hoofdredacteur van La France op decentralisatie aandrong.
Belangrijker waren - nadat de leening van 300 millioen, door den heer Fould voorgesteld, met 242 tegen 14 stemmen was aangenomen - de adresdebatten in het corps législatif. Was het ontwerp-adres, waarbij - zij het ook in den alleronderdanigsten vorm - op bezuiniging en vrede werd aangedrongen, zeker wel het minst illiberale in den laatsten tijd gehoord, toch werden door de oppositie een aantal amendementen daarop voorgesteld. Voor het grootste gedeelte bevatten zij de oude bekende grieven.
In de zitting van 11 Januarij stonden twee nieuwe kampioenen tegenover elkander. De heer Thiers zou de algemeene beraadslagingen openen en de regering zou hem beantwoorden bij monde van den heer Rouher. Het was een plegtig oogenblik toen de talentvolle redenaar te midden eener diepe stilte op zijne eigenaardige wijze begon te verhalen hoe verschillende redenen hem genoopt hadden om eene plaats te midden der leden van het wetgevend ligchaam niet te weigeren. Toen toch aan dit staatsligchaam door keizer Napoleon de gelegenheid werd geschonken om het adres te debatteren, toen het corps législatif weder, ‘face à face avec le gouvernement’ werd gebragt, toen de zittingen daarvan weder openbaar werden, konden ook de mannen, die zijne gevoelens deelden weder de staatsaangelegenheden bespreken en zooveel mogelijk bijdragen tot herstel eener geheele vrijheid. Daarenboven, zegt de heer Thiers, ‘une dernière considération m'a décidé: c'est qu'en venant au millieu de vous, personne ne pouvait m'accuser d'ambition. A mon âge, après les postes que j'ai occupés dans l'Etat, je ne peux plus avoir qu'une seule ambition: c'est en vous apportant le modeste tribut d'une expérience bien chèrement acquise, en discutant avec vous les affaires de l'Etat du point de vue de l'Etat et jamais du point de vue des partis, de pouvoir quelquefois être d'un faible secours à vos délibérations, et de ne pas laisser tout à fait inutiles à mon pays les dernières années de ma vie.’
Nu ging de spreker over tot eene historische beschouwing van de ontwikkeling der vrijheid, waarbij hij herinnerde hoe die vrijheid nu en dan onderdrukt werd, maar zich telkens weder op nieuw met onwederstaanbare kracht deed gelden. Voor Frankrijk nu wenscht de heer Thiers ‘le nécessaire en fait de liberté. Et je me hâte de vous dire que ce nécessaire, heureusement, est parfaitement conciliable avec nos institutions actuelles, pourvu, bien entendu, que ne soit pas tarie la source heureuse de laquelle est émanée le décret du 24 Novembre.’
Met het oog op het door hem gegeven begrip van vrijheid herinnert voorts de
| |
| |
redenaar wat Frankrijk nog behoeft. Toegerust met den schat zijner ondervinding als staatsman, wijst hij er op hoe de vrijheid van den burger in zeer naauw verband staat met de vrijheid om zijne opinie te uiten over staatsbelangen, en deze aan anderen mede te deelen: met de vrijheid van gedachtenwisseling, met de vrijheid van drukpers. Deze gedachtenwisseling leidt voorts tot het ontstaan eener publieke opinie, welke door vrij gekozene mannen in de vergadering van het corps législatif moet vertegenwoordigd worden. De aldus verkozene mandatarissen der publieke opinie moeten bovendien eene volledige vrijheid bezitten, terwijl eindelijk de publieke opinie, in deze vergadering behoorlijk gekonstateerd, de handelingen der regering moet leiden. Daarom drong de heer Thiers aan op de afschaffing der ‘loi de sûreté générale’, op het verleenen van meer vrijheid aan de drukpers, op de vrijheid van verkiezingen, op het verleenen van het regt van interpellatie en op het invoeren eener wet op de ministeriële verantwoordelijkheid.
Ziet, hoe de heer Thiers eindelijk ook nog een blik slaat in het verleden: laat ons ook hier zijne eigene woorden herhalen.
‘Quant à moi - zoo spreekt hij met eenige aandoening - j'ai servi une auguste famille, aujourd'hui dans le malheur; je lui dois le respect qu'on ne refuse jamais à de grandes infortunes noblement supportées; je lui dois l'affection qu'on ne peut pas manquer de ressentir pour ceux avec qui on a passé la meilleure partie de sa vie; mais il y a quelque chose que je ne lui dois pas, et qu'elle ne demande pas, mais que la fierté de mon âme lui donne volontiers, c'est de vivre dans la retraite, et de ne pas lui montrer ses anciens serviteurs recherchant l'éclat du pouvoir quand elle est dans la tristesse de l'exil; mais il y a quelque chose que, j'en atteste le Ciel, elle ne me demande pas, qu'elle ne me demandera jamais, et que je ne lui donnerai jamais, c'est de lui sacrifier les intérêts de mon pays.’
Verleent men de noodzakelijke vrijheid, dan mag men ook den heer Thiers tellen onder de dankbare burgers des keizerrijks. Maar, zoo eindigt de spreker, men bedenke wel dat het volk, hetwelk thans nog op eerbiedigen toon die vrijheid vraagt, haar eenmaal misschien zal eischen.
De verwarring, welke deze laatste woorden te weeg bragten, was onbeschrijfelijk. Zijn wij dan weder teruggekeerd tot die treurige dagen, waarin men telkens met het woord revolutie dreigde? waren ook van den minister Rouher de eerste woorden toen hij de redevoering begon te wederleggen. Overigens was de rede van dezen weder de ontwikkeling van een thema, waarop keizer Napoleon en zijne vertegenwoordigers reeds te dikwijls eene variatie leverden dan dat wij dit wederom hier breedvoerig willen nagaan. De vrijheid - zoo beweerde de minister - is het groote doel hetwelk de regering beoogt; op den weg, welke naar dit doel leiden moet, heeft zij reeds vele stappen gedaan. Welnu, quand nous réparons le mal du passé, quand nous cicatrisons les plaies qui ont été faites, laissez-nous le temps d'apprécier le moment opportun pour continuer notre marche dan la voie des réformes.’
Andere redenaars der oppositie volgden den heer Thiers op om de grieven tegen de regering te ontwikkelen, welke dan
| |
| |
door deze in denzelfden zin werden beantwoord. Dat ook bij de behandeling der verschillende paragrafen de daarop door de oppositie voorgestelde amendementen werden verworpen, verwonderde niemand. Het verdient echter de aandacht dat een amendement betrekkelijk de officiële kandidaturen, waarbij ook de heer Thiers het woord voerde, nog 44 stemmen erlangde, waaruit blijken kan hoezeer de oppositie in kracht gewonnen heeft sedert de laatste verkiezingen.
De plegtige ontvangst van Mgr. Bonnechose, onlangs tot kardinaal benoemd, op de Tuileriën, verschafte aan keizer Napoleon zelven de gelegenheid om zich op indirecte wijze in de debatten te mengen.
In het keizerlijk antwoord op de toespraak van den vroegeren aartsbisschop van Rouaan, werd beweerd dat ieder regtschapen man zich onder de tegenwoordige fransche konstitutie vrij kon bewegen, dat ieder zijne gedachten kon uiten, de handelingen der regering kon kontroleren en een billijk aandeel nemen in de behandeling der staatszaken. Hiermede beantwoordde de keizer den heer Thiers, en de fransche natie kan daaruit opmaken dat vooreerst haar eerbiedig aandringen op meer vrijheid niet veel baten zal.
Te ongunstiger indruk maakte daarop de ontdekking eener zamenzwering van een viertal Italianen tegen het leven des keizers, welk voorval de regering, meent men, ten voorwendsel zal gebruiken om zich van alle vrijzinnige maatregelen te onthouden.
Volgens La Gazette des Tribunaux zouden deze vier Italianen: Greco, Imperatori, Trabucco en Saglia genaamd Marpholi, bij verschillende verhooren hebben opgegeven dat de bekende Mazzini hen tot den moordaanslag had aangezet. Deze laatste heeft echter in The Times de verklaring afgelegd dat hij aan deze zamenzwering geheel vreemd is. De verdere instruktie dezer zaak zal weldra nadere bijzonderheden aan den dag brengen.
Deze nieuwe poging om keizer Napoleon van het leven te berooven wordt intusschen door sommigen in verband gebragt met de toenemende spanning in het italiaansch koningrijk.
Reeds de betuiging van koning Victor Emmanuël op den nieuwjaarsdag klonk velen vrij oorlogzuchtig in de ooren, waarbij hij verklaarde zijne hoop te vestigen op de verwikkelingen in Europa, welke zouden kunnen leiden tot Italië's wedergeboorte, naar welke men in 1863 weder te vergeefs had uitgezien. Latere gebeurtenissen deden zelfs eenige meerdere zamenwerking vermoeden tusschen keizer Napoleon en koning Victor Emmanuel, ten gevolge waarvan ook de verhouding tusschen Parijs en Rome minder vriendschappelijk geworden is dan voorheen het geval was. Eene botsing tusschen pausselijke dragonders en fransche soldaten te Castel Gandolfo heeft de verbolgenheid der pausselijke regering op Frankrijk niet verminderd. Bovendien schijnt men te Rome in den laatsten tijd weder te vreezen voor invallen der garibaldiaansche partij, wier aanvoerder thans bijna geheel hersteld is en zijn ontslag heeft genomen als lid van het italiaansch parlement, waarin hij zitting had als afgevaardigde voor Napels. De debatten over den toestand van Sicilië, welk gewest men met geweld wil onderwerpen aan de denkbeelden der moderne beschaving, die aldaar nog weinig ingang schijnen
| |
| |
te vinden, gaven den bewoner van Caprera daartoe aanleiding.
Werpt derhalve paus Pius IX nu en dan angstige blikken op al deze italiaansche woelingen, met de oostenrijksche regering is dit niet minder het geval. De bevolkingen van Venetië, Galicië en Hongarije staan vrij dreigend tegenover de regering te Weenen, en het eerste kanonschot aan de oevers van den Eider zou ook in sommige gedeelten van Oostenrijk weêrklank kunnen vinden. Daarenboven is de staatkunde der regering in de deensch-duitsche kwestie geenszins populair en, wordt in Pruissen door de vertegenwoordiging op de krachtigste wijze geprotesteerd tegen de schending der bondskonstitutie, gepleegd door het verzet tegen de meerderheid der duitsche bondsvergadering, in Oostenrijk is dit niet minder het geval. Al deze woelingen en partijschappen schijnen intusschen den aartshertog Maximiliaan den moed niet te benemen om in de mexikaansche gewesten nog uitgebreider verwikkelingen te gaan trotseren. Mag men toch de dagbladen gelooven dan zou waarlijk de aartshertog in het voorjaar de aangeboden keizerskroon in bezit gaan nemen. Zelfs een blik op den tegenwoordigen koning van Griekenland, die te midden der grieksche bevolking te vergeefs pogingen aanwendt om een geregeld bestuur zamen te stellen, schijnt hem in zijn voornemen niet te kunnen doen wankelen.
De laatste berigten uit Mexiko in den franschen Moniteur mogen den toestand aldaar weder zeer gunstig afschilderen, meer onpartijdige berigten luiden steeds geheel anders. Volgens deze laatste toch zou de president Juarez zijne troepen in het binnenland hebben bijeengetrokken en op de grenzen der Vereenigde Staten nog verschillende versterkte positiën bezitten.
Omtrent den toestand der Vereenigde Staten zelve valt weinig belangrijks op te teekenen. De kongressen der gefedereerde en gekonfedereerde staten zijn door hunne presidenten geopend met toespraken, welke misschien van eenige moedeloosheid, maar zeker niet van toenaderingsgezindheid getuigden. Zoowel de heer Lincoln als de heer Jefferson Davis meenden nog altijd, dat de troepen het feit moesten beslissen en alleen uitputting der tegenpartij tot den vrede zou kunnen leiden. Het éénig vredelievend verschijnsel in Amerika is dat een voorstel van den heer Wood in het kongres te Washington, om den president uit te noodigen aan het Zuiden vredesvoorslagen te laten doen, nog 59 van de 157 stemmen erlangen mogt. Hoeveel ellende zal er echter nog over de Vereenigde Staten uitgestort, hoeveel menschenbloed zal er nog vergoten moeten worden, alvorens dergelijk voorstel worde aangenomen en er eenige verzoening tot stand kome!
Bovendien gelooven wij dat deze verzoening vooral nog verhinderd wordt door de houding van Frankrijk en Engeland, van welke mogendheden het Zuiden nog altijd ondersteuning verwacht.
Werpen wij ten slotte een blik op onze belgische naburen. Reeds uit de laatste kamerdebatten was het gebleken dat de positie van het ministerie vrij zwak begon te worden tegenover de klerikale partij en hare bondgenooten: de afgevaardigden uit Antwerpen, die met het oog op de beruchte fortifikatiekwestie hevig op het kabinet verbolgen waren. De verkiezingen te Brugge, waarbij
| |
| |
drie afgevaardigden moesten gekozen worden, zouden in deze omstandigheden het pleit beslissen. Tegenover de klerikale kandidaten, de heeren Soenens, Visart en Declercq stonden de heeren Devaux, De Vrière en De Ridder. Manifesten en vertoogen werden door beide partijen overal verspreid, want men was overtuigd dat van den uitslag dezer verkiezingen het behoud van het ministerie Frère-Orban zou afhangen.
Hoort hoe het ‘komiteit der grondwettige en bewarende Vereeniging’ zijne klerikale partijgenooten toesprak:
‘Kiezers, gij hebt het lot van 't ministerie in handen. Gij weet het, 't is dit ministerie dat het land onder de belastingen en militaire lasten verplettert, met de regten der Vlamingen spot, de liefdadigheid belemmert, het geloof en de liefde vervolgt; de heer Frère verpersoonlijkt dit ministerie, de heer Verhaegen ondersteunde het gisteren, de heer Bara van daeg en die dry mannen, van den eersten stap dien zij in het openbaer leven deden, hebben een eeuwigen haet aan het katholicismus gezworen. De heer Verhaegen is als vijand der kerk gestorven, omringd van solidairen en vrymetselaers, de heeren Frère en Bara brengen hun leven over met den priesters te bespuwen en de religie te versmaden. Zoons van de goddeloosheid der laetste eeuw, erfgenamen van Voltaire, zijn zij altijd met herte vreemd gebleven aen België en hebben niet opgehouden onder ons de propaganda te verspreiden van ongrondwettige princiepen en te werken tot meerderen vooruitgang, tot meerder welslagen van den franschen invloed in België. Ziet daer het liberalismus. Slaet dus zyne schuldige voornemens met onvruchtbaarheid.’
Iets verder beweerde het ‘komiteit:’
‘De goddeloosheid der XVIII eeuw zetelt in de raedsvergadering des gouvernements en boezemt deszelfs akten in: sedert dat het tegenwoordige ministerie aan 't gezag is, zijn de ongodsdienstige driften losgebroken en men heeft in onze steden, op de stem van twee franschmans, Edgar Quinet en Eugeen Sue, societeiten van solidairen zien vormen, die noch van doopsel, noch van godsdienstig huwelijk meer willen hooren, die den priester van hun doodsbed werpen. Zij hebben gezegd: Men moet het katholykdom in het slyk versmachten.....’
Deze krachtige taal maakte diepen indruk op de plattelands-bevolking van het arrondissement Brugge, terwijl de mondelinge toelichting der geestelijkheid niet achterbleef. Het gevolg was dat de klerikale kandidaten op hunne tegenstanders de zege behaalden en weldra nu ook het ministerie zijn ontslag aanbood.
Moge aan de aftredende ministers de dankbetuiging te beurt vallen van het onpartijdig België voor de diensten aan het vaderland bewezen en moge het te Brugge gekozen klerikaal drietal zooveel mogelijk pogingen aanwenden om scholen te stichten in het arrondissement, hetwelk hen heeft afgevaardigd: aan hunne kiezers zullen zij daardoor eene goede dienst bewijzen.
Middelburg, 20 Januarij.
W.A. van Hoek.
|
|