| |
Nog iets over Rome.
Edmond About. Het Hedendaagsche Rome. Naar het Fransch. Tweede druk in twee deelen. 's Hertogenbosch, W.C. van Heusden, 1863.
Goede waar vindt wel altijd zijn man, zeggen de staathuishoudkundigen, en zij hebben gelijk; in het voorjaar van 1861 is de vertaling van About's Rome Contemporaine verschenen, en geen 24 maanden zijn verstreken, of ik kreeg een exemplaar van den tweeden druk in handen. Ik wil die boekjes aanbevelen, waarin de geestige Franschman met meesterlijke trekken de merkwaardige toestanden heeft geschetst, waarin het Rome van onze dagen zich bevindt. Maar het spijt mij, dat de eerste druk van deze Bossche kunstbewerking aan mij onbekend is ge- | |
| |
bleven, want ik had gaarne het mijne gedaan om het Hollandsche pakje, waarin het keurig geschreven Fransche boek gestoken is, wat op te knappen. Dit werk heeft zijne eigenaardige zwarigheden voor iederen vertaler, maar zeker had de uitgever iemand kunnen vinden, die op de hoogte staat, waarop About zijne lezers veronderstelt, en die dus de noodige ophelderingen in zijn werk had gevlochten.
In weerwil hiervan kon ik deze boekskens niet neêrleggen; al was het oorspronkelijk mij geheel bekend, ik liet mij door de vrolijke schildering meêsleepen, en verplaatste mij in Rome's straten, waar ik zoo vele voetstappen heb staan; ik gevoelde de aangenaamste herinneringen weder bij mij verlevendigd. Zoo duidelijk heeft About alles weêrgegeven, wat zijn helderziend oog niet onopgemerkt kon laten; zoo levendig schildert hij alles, wat hij met zulke verschillende gewaarwordingen heeft aanschouwd.
About heeft goed gezien en juist geoordeeld, maar als Franschman; hier en daar is een trek wat scherp gezet, of is de vernis wat al te glinsterend, maar bijna overal durf ik onderschrijven wat About in zulk een sierlijken vorm heeft geschetst.
Met het oog op deze vertaling wilde ik nog iets van Rome vertellen, om tevens duidelijk te maken, wat ik daar uitsprak.
Wij gaan dan met About op den spoorweg van Parijs naar Lyon, die den reiziger in weinige uren in een ander klimaat brengt; ‘te Parijs kreeg ik nog een stoof, het was in Januarij, en te Valencia bood men mij reeds ijs aan; de overgang zal nog veel verbazender schijnen, als men zal kunnen inslapen bij de Bastille, om in het gezigt van het kasteel van If te ontwaken.’ Elke Parijzenaar weet namelijk, dat men naar het station van den Lyonschen spoorweg gaat langs het plein der Bastille, de door de revolutie afgebroken staatsgevangenis, en dat Napoleon de staatsgevangenen van 2 December opsloot in de gevangenis op dat eiland If in de haven van Marseille; op de scherpe tegenstelling van About had men den Hollandschen lezer moeten wijzen. Met den genoemden spoorweg rijden wij dan ‘voorbij Arles langs den vijver van Berre’ (blz. 4) als wij den Zuidplas en dergelijken maar vijvers mogen noemen, en komen te Marseille op het afgesloten terrein (blz. 5) zegge stationsplein, la gare; dat is de schoone stad van de Canebière, die bedrijvige straat, waar de Marseillanen zoo erg trotsch op zijn; die drukke, schoone en levendige straat is zoo gezocht, dat ‘de grond van de Canebière verkocht wordt tegen duizend francs per vierkante el’ (blz. 5), zoowat op de manier van den grond aan den Velperstraatweg. Even slaan wij een blik op de Canebière ‘die in 1856 twee millioen tonnen koopmansgoederen zag ontschepen, wegende twee duizend millioen Ned. ponden (blz. 6)’ - als of de Franschen waarlijk bij ons het tiendeelig stelsel waren komen afzien - want het vertier was toen zoo groot, dat ‘het entrepôt acht en een half millioen centenaars bergde’ (blz. 35); het is een rijke en welvarende stad met ‘schoone wandelplaatsen, waarvan er een als
eene soort van kroonlijst of gaanderij in eene rots is uitgehouwen, aan het strand der zee’ (blz. 7) - ja, au bout de la mer is te Scheveningen wel het strand, maar
| |
| |
te Marseille breken de golven tegen de steile hooge rotsen; - daar is het gezigt even verrukkelijk als ‘de vischmarkt waard is, dat men er een oogenblik stilstaat om de dames te hooren praten’ (blz. 9), al hoort gij ook maar vischwijven; gaan wij verder naar ‘de havens van den wereldhandel door Mirès en zijne aandeelhouders op zulk een groote schaal uitgelegd, op gronden, die verrot (pourris) waren door alles wat men uit de zeepziederijen er op had (neêr) geworpen’ (blz. 30), waardoor het ‘een wijk is, die de zeep-lucht (odeur d.i. stank) onbewoonbaar maakt, zoo lang de fabriekanten er niet toe besluiten om te verhuizen buiten de stad, waardoor zij de octrooijen zullen uitwinnen’ (blz. 32), - men ziet de vertaler bedoelde het goed, maar zeide het verkeerd, zij zouden de accijnsen besparen, want octrooijen zijn hier te lande de premies van nieuwe uitvindingen, de beschermheiligen van de monopolie (II. 3); - men ‘bereidt daar veel suiker, olie en zeep, want wij zijn er in het middelpunt van den Franschen specerij-handel’ (blz. 28) dat is épicerie, dat onze vriend sprekende van ‘olieslagerijen en van eene groote (suiker)rafinaderij’ (blz. 31) specerijbereiding noemt, een zaak, waarvan hij zich een raadselachtig begrip vormde, want ‘hij dwaalt van de specerijbereiding niet te ver af, wanneer hij zegt, dat men te Marseille 18 zwavelfabrieken en 40 fabrieken van Italiaansch suikerdeeg vindt’ (blz. 33); van welke macaronie of vermisellie-fabriek hij ook pâtes d'Italie in zijne soep gegeten heeft, suiker heeft hij in dat deeg nooit
kunnen proeven. Ik kan die bloeijende handelstad nog niet verlaten, waar ‘de zaakgelastigden zoo alles verkoopen’ (blz. 37), even als de commissionairs te Amsterdam ‘wier ondernemende geest en opgewonden gestel maken, dat zij groote ondernemingen en groote dwaasheden doen; in bijna alle landen der wereld verzamelt de vader schatten en de zoon verteert ze; men ziet te Marseille menschen van elken leeftijd, die in dit opzigt de rol van vader en zoon te gelijk vervullen; scherp op (de) winst, zonder op tijd en moeite te zien, nemen zij van tijd tot tijd rust, even als het eekhorentje, om de noot te kraken, die zij zich verworven hebben, (blz. 14), - comme l'écureuil sur la branche pour croquer le fruit de leur travail; - zij verdeelen hun leven geheel anders dan wij, wij werken in de jaren van genot en rusten op de lauweren als we niet meer kunnen; de Marseillaan wacht niet met in den appel te bijten, tot dat zijne laatste tanden uitgevallen zijn.’
‘Nu zullen wij naar Rome gaan, en er zoo maar voetstoots binnen komen’ (blz. 56) - nous entrerons de plainpied, - om About te vergezellen in de kamer eens door Horace Vernet bewoond in de Académie de France, dat is de villa der Médicis op den Monte Pincio, op blz. 174 ‘het Pinciv’ gedoopt, in welk paleis ‘de Fransche kunstenaars wonen, die bij mededinging het regt verkrijgen om te Rome hunne studiën te voltooijen, en die - zoo als hij zeer juist aanmerkt - niet alle hetzelfde talent bezitten, al hebben zij denzelfden prijs behaald’ (blz. 64); - zij worden niet zonder intrigues te Parijs uitverkoren, en de vruchten zijn niet evenredig aan die dure bescherming der kunsten, maar daar mag niet uit volgen, dat de regering de kunst niet moet beschermen, al wordt bij ons de regering niet te leurgesteld in de jonge kunstenaars, die een reis naar Rome maken. De Fransche
| |
| |
Academie te Rome is een groote naam, want al het onderwijs bepaalt zich tot ‘modelzittingen, die toegankelijk zijn voor de jonge kunstenaars uit alle landen; verder brengt zij de gastvrijheid ruimschoots in beoefening - pratique largement l'hospitalité, - haar grondgebied is eene onschendbare vrijplaats, waar de Romeinsche politie het regt niet heeft eenen beschuldigde te vervolgen;’ dit regt van vrijplaats door Romulus aan zijne veste toegekend, hebben nog verscheidene adelijke paleizen te Rome, die de boosdoeners beveiligen in plaats van de eerlijke lui te beschermen tegen de dieven; eerst in 1860 werd dat middeleeuwsche voorregt door de priesterregering gewijzigd, toen de moordenaar van een pastoor zich schuil hield in een bevoorregt paleis; wel zoo goed was het geweest die vlugthavens der misdaad op te heffen, of vindt die regering het beter zich zulke schuilplaatsen voor te behouden bij voorkomende gelegenheid?
De gastvrijheid der Fransche Academie bestaat verder daarin, dat even als van andere villas ook hare tuinen openstaan voor het publiek, dat er druk wandelt in ‘de lanen van (altijd) groene eikenboomen (wintereiken), (blz. 62), vol standbeelden van Hermès en in alle soorten van marmer’ (blz. 63), zoo kan ééne komma borstbeelden in standbeelden veranderen, want About schreef ‘les jardins semés de statues, d'Hermès et de marbres de toute sorte;’ de Medicis hebben namelijk allerlei oude beeldhouwwerken uit het puin van de Via-Appia enz. opgegraven, naar de gewoonte dier dagen hersteld en in hun paleis gemetseld of in den tuin geplaatst, tusschen ‘de grasperken omringd door heggen van ruim een halve menschenlengte hoogte, ruimte latende voor het gezigt tot aan den berg Soracte, die het verder zien belet’ (blz. 63) - qui ferme l'horizon, - terwijl men van den anderen kant ‘vier vijfden van de stad overziet, de paleizen telt en de kerken met de domtorens en klokkentorens’ (blz. 69), les dômes zijn de vele koepelkerken, waarmeê de hoofdstad der Kerk gezegend is, en die ik zoo dikwerf aanschouwde, staande op den Monte Pincio om het onvergelijkelijk schoone schouwspel te genieten van het ondergaan der zon, dat door de heldere lucht van Rome met een hemelsche pracht vergezeld gaat, waarvan men zich geen denkbeeld kan vormen, zoo overheerlijk wordt het uitspansel gekleurd door onbeschrijfelijke tinten, waarbij de schoonste zonsondergang hier te lande, slechts kinderwerk is; ja met About wenschte ik dan ‘dat al mijne vrienden daar waren, om het ook te kunnen zien.’
Maar ik moet u nu de lagere volksklasse, het Plebs voorstellen, door About zoo naar het leven geschilderd, ‘en zoo weinig opgemerkt door de voorname vreemdelingen, die Rome in het rijtuig (en calèche) hebben bezigtigd, deze weten weinig van het geringe volk, zij herinneren zich, dat zij vervolgd zijn door onvermoeide bedelaars en lastig gevallen werden door schreeuwende ploerten’ (blz. 79), met welk woord van raadselachtige beteekenis onze vertaler de faquins bedoelt, dat groote gild van gedienstige geesten, dat altijd bij de hand bij het aankomen van stoombooten en diligences, van spoortreinen en omnibussen, er op uit is om het reizend publiek behulpzaam te zijn, waarom dus niet gezegd kruijers? ‘Achter dit bedelaarsgordijn verbergen zich honderd duizend nagenoeg arme menschen, die toch niet leêg loopen en
| |
| |
met moeite het dagelijksch brood verdienen, de tuinlieden en wijngaardeniers, die de ruïnes van Rome bebouwen, de werklieden, de knechts, de koetsiers, die om 's avonds te kunnen eten op een wonder van de Voorzienigheid (wij zijn in de hoofdstad van het levend gehouden mirakelgeloof) of een lot uit de loterij wachten, maken het meerendeel dezer bevolking uit; zij leven zoo wat in den winter, als de vreemdelingen manna over het land strooijen, zomers rijgen zij zich den buik digt (ils se serrent le ventre, binden zij de maag toe), velen zijn te trotsch om u vijf stuivers te vragen’ (blz. 79) - dat noemen wij in dien zin een kwartje, even als de Franschman een tweefrancsstuk une pièce de quarante sous noemt, waarom de vertaler (blz. 93) zegt dat ‘een koetsier u niet voor de veertig stuivers vracht rijdt, maar voor de fooi’, ik zou dat één gulden noemen, en ik zou twee kwartjes zeggen voor het stuk van twintig stuivers, (II. 6). - ‘Dom en nieuwsgierig, eenvoudig en toch listig, hoogst prikkelbaar zonder waardigheid, gewoonlijk hoogst voorzigtig, en toch in staat tot hoogst gevaarlijke onvoorzigtigheden, overdreven in liefde en haat, gemakkelijk te bewegen en toch moeijelijk te overtuigen, meer vatbaar voor gewaarwordingen dan voor denkbeelden, matig uit gewoonte (liever uit aartsvaderlijke eenvoud), maar verschrikkelijk als zij dronken zijn (hetgeen zelden gebeurt, en dan winnen de Franschen het van den Italiaan) opregt in de uitoefening der meest overdrevene godsdienstige gebruiken (alles uiterlijk vertoon zonder aan de behoefte van het hart te voldoen), maar even bereid om met de heiligen als met de menschen te breken (de heiligen worden gestraft of beloond met meer of minder offerkaarsen), overtuigd dat zij hier op aarde niet veel te hopen hebben, en van tijd tot tijd gestreeld door de hoop op eene betere wereld, leven zij in
eene eenigzins morrende onderwerping onder een vaderlijk bestuur, dat hun brood geeft als het kan (maar dat hun zeer duur te staan komt). Zij leven in vrede met onze soldaten, als deze zich niet met hun huishouden bemoeijen’ (blz. 80), dat is ook niet gepast, van daar dat zeer vele Franschen in 1849 vermoord zijn, die moesten ondervinden, dat in den burgerstand te Rome nog wat meer dan bij hen het gezegde geldt ‘pas tant de familiarité pour si peu de connaissance.’ ‘De Romeinen behandelen hunne vrouwen als zeer ondergeschikt, laten haar over geen' enkelen penning beschikken en doen zelve hunne uitgaven’ (blz. 80) - font la dépense, houden zelve de beurs. ‘Uitmuntende werklieden als zij geen geld op zak hebben, ongenaakbaar als zij eene kroon (een rijksdaalder) bezitten, goede gemeenzame en eenvoudige lieden, maar die aan hunne meerderheid boven de andere menschen gelooven, zuinig tot den uitersten penning tot dat zij de gelegenheid vinden om hetgeen zij bespaarden, in éénen dag op te eten, besparen zij stuiver voor stuiver, tien kroonen per (in het geheele) jaar, om bij het vastenavondfeest een vorstelijke loge te huren in het cours, of zich in eene koets (en carosse) te kunnen vertoonen op het feest de l'Amour divin’ (blz. 81). De Fransche namen voor de zoo bekende Italiaanschen in die juiste karakterschildering hinderen mij erg, want de corso is de naam van de straat, waar het vrolijke en zoo lustige carneval speelt; maar nog meer die koets voor de karretjes en speelwagens van de hardrijderijen bij het Pink- | |
| |
sterfeest ter eere van een kerkje del' Amore divino, dat nog al ruw toegaat wegens den amore di vino, want deze woordspeling geldt hier even zoo als van ‘Gregorius XVI, een geestvol
grijsaard’ (blz. 66), wiens spirito di vino niet altijd in twee woorden werd uitgesproken.
Ik kan niet nalaten mij nog eens te verplaatsen op de Piazza Montana bij het stoute overblijfsel van het Theater van Marcellus, voor zoo ver de Orsini bij het bouwen van hun paleis er wat van lieten staan, dat nu door smeden bewoond en ontheiligd wordt. ‘Daar komt het landvolk 's zondags morgens om zich aan de buiten-kooplieden, alias pachters te verhuren, (want het vlakke land rondom Rome is onbewoond en onbewoonbaar); zij komen hier hunne zaken doen en voorraad koopen (van brood voor de geheele week, want buiten Rome zijn geene bakkerijen); ieder gezin brengt eenen ezel mede, die het goed (en de te verkoopen vruchten uit het gebergte) draagt; mannen, vrouwen en kinderen zetten zich neder in eenen hoek, de ezels staan aan een der twee groote fonteinen voor het paleis Farnese (een der porphyren kolossale baden uit de Thermen van Caracalla); de naburige winkels blijven tot twaalf uur open, volgens buitengewone (gekochte) vergunning; men komt, men gaat, koopt en zet zich op de hurken in de hoeken (het gewone tafereel van zondag morgen), om de koperen muntstukjes te tellen (bl. 86),’ les pièces de cuivre, het kopergeld, waaronder dikwerf oude Romeinsche munten, die daar zeer vroeg met andere anticaglia door de opkoopers van oudheden worden gekocht van de boeren, die onder het gras of het graan op de ruïnen eener oude villa eenig kostbaar kleinood hebben opgedolven.
‘De vrouwen gekleed met een keurslijf, dat als een harnas sluit, met een rooden boezelaar en een gestreept vest verbergen hare slanke gestalte in eenen doek van zeer wit linnen, (de vrouwen van het gebergte namelijk, de Romeinsche zijn niet slank); zij zijn allen, zonder onderscheid, om uit te schilderen, is het niet om de schoonheid harer trekken, dan is het om de ongekunstelde bevalligheid harer houding. De mannen dragen den langen hemelblaauwen mantel en den spitsen hoed; daaronder komt hun werkkleed (pak) zeer goed uit, hoe zeer ook door den tijd rood en patrijskleurig geworden. Het schoeisel is zeer verschillend; schoenen, laarzen en voetzolen loopen op de straat door elkander, wie geen schoenen meer heeft, vindt hier digtbij groote en diepe winkels, waar men naar gelang van omstandigheden koopen kan’ (bl. 86), des marchandises d'occasion, waarvan de couranten al vast occasie-pianino's hebben binnengesmokkeld. ‘Een ander koopman verkoopt spijkers per pond, de klant slaat ze zelf in zijne zolen; daar zijn met voordacht banken voor geplaatst’ (bl. 87) des bancs ad hoc, er staan bankjes klaar met een aambeeld, of eigenlijk met een speerhaak.
‘Langs den muur strekken vijf of zes stroo-stoelen (die noemen wij matten-stoelen) tot winkels voor even zoovele barbiers in de opene lucht; het kost een stuiver (eigenlijk maar vier duiten) voor een baard van acht dagen; de patient, ingezeept, ziet (liever: ziet ingezeept) gelaten ten hemel, de barbier trekt hem bij den neus, stopt hem den vinger in den mond, houdt op om het scheermes aan te zetten op eenen riem, die aan de leuning van den stoel vastgebonden is, of om een zwart broodje af te knab- | |
| |
belen; intusschen is de operatie in een oogwenk afgeloopen, de geschorene staat op en een ander neemt zijne plaats in; hij zou zich kunnen gaan wasschen in de fontein, maar hij vindt het eenvoudiger zich met de mouw [van zijn kleed] af te vegen, (du revers de sa manche). De publieke schrijvers wisselen de barbiers af; men brengt hun de brieven, die men ontvangen heeft, zij lezen ze en stellen het antwoord; 't kost te zamen drie stuivers (d.i. 7 ½ cent): zoodra een boer het tafeltje nadert om iets te dicteren, gaan vijf of zes nieuwsgierigen rondom hem staan; daar ligt eene zekere goedhartigheid in deze onbescheidenheid’, een slechte troost bij het volkomen gebrek aan lager onderwijs, waarin zelfs de geestelijken ten platten lande niet voorzien! ‘Een koopman in limonade gewapend met eene houten tang knijpt de citroenen in de glazen uit, (ja, wel weten de Italianen wat of knijpen is); de matige man drinkt aan de fontein, terwijl hij van den rand van zijnen hoed eene waterleiding maakt (een schilderachtig tafreeltje zoo dikwerf door mij gezien); de lekkerbek koopt vleesch aan een stalletje, voor een stuiver geeft de koopman een stuk van eene oude courant vol gehakt ossenvleesch en beenen van coteletten; de kooper dingt niet op den prijs die vast is, maar op de hoeveelheid, hij neemt uit den hoop nog eenige brokken, en men laat hem begaan, want te Rome wordt zonder loven en bieden niets
gedaan’ (blz. 88), een zeer waar woordje! ‘De kluizenaars en monniken gaan van het eene groepje naar het andere, om te bedelen voor de zielen in het vagevuur. Ik houd het er voor, dat die arme werklieden hun vagevuur hier op aarde hebben, en dat het beter ware hun geld te geven dan te vragen,’ dit is ook juist gezien, behalve dat About de kluizenaars in hunne cel had moeten laten, waar zij 16 van de 24 uur dooden, de 8 overigen brengen zij in de kerk door, zoodat hun geest wel noodig heeft levend gemaakt te worden.
Maar genoeg over dit hoofdstuk, gaan wij den hoek om, waar de gaarkeuken in de opene lucht staat ‘met groote schotels van vertind koper met Gothische opschriften; de groote pan sist op een paar schreden afstands, en de koopwaar is warm en kraakt’ (blz. 94), ik sta er den vertaler voor in, dat zoo wel ons gebak als dat in Rome knapt. Vergezellen wij About naar het Ghetto, de Jodenwijk; ‘al is die stinkpoel (blz. 8), archisaloperie, aartsvaderlijke modderpoel smerig om van te beven’ (blz. 97) want ‘er wonen 4196 Joden in deze moddervallei’ (blz. 98), die altijd arm zijn en zullen blijven; een Jood kan noch eigenaar (propriétaire heet grondbezitter), noch pachter, noch industriëel zijn; hij mag oude en nieuwe dingen verkoopen, hij mag het oude opknappen om het nieuw te maken, maar hij zou de wet overtreden, als hij eenen stoel, een vest of een paar schoenen maakte; binnen den handel opgesloten maken de Joden soms fortuin, maar zij verhuizen weldra naar zachtere wetten en naar een volk, dat hen minder veracht’ (blz. 98), en waar de geestelijkheid de onchristelijke verachting niet zoo aanspoort als te Rome, waar vooral in de Paaschweek het schandelijk sprookje trouw wordt opgehaald, dat voor de Joden-paaschbrooden Christenbloed heeft gestroomd; ik was in 1861 getuige van een groot schandaal, dat ik niet durf af te schrijven uit mijn dagboekje, om geen erger- | |
| |
nis te geven, maar het is beleedigend voor de bewerkers, die zich priesters van het Christelijk geloof noemen. ‘Nog onder de regering van Pius IX heeft Israël opgehouden de kosten van de vastenavondfeesten te dragen’ (blz. 101) c'est encore, dus: Ook die kosten heeft Israël opgehouden te betalen onder Pius IX, die hunne wijk niet meer des nachts deed sluiten, en hun ook toestond verder in de stad te
wonen. Maar daarom zijn zij op verre na niet gelijk aan de Christenbevolking, want toen ik te Rome was, werd aan de Israëlieten ontzegd Christen-dienstboden te houden, in weerwil dat die ijverige lui trouw gediend worden sedert eeuwen door de meiden uit zeker Christendorpje uit Etrurië; maar de vaderlijke regering meende in hare christelijke wijsheid op die aartsvaderlijke gehechtheid van meester en dienaar niet te mogen letten. Toen ik in 1858 bij gelegenheid van eene erge overstrooming van den Tiber, mijn medelijden met het ondergeloopen Ghetto te kennen gaf, was het Romeinsche antwoord: ‘wat doet dat af, zij zijn geene Christenen.’ Voor de juistheid van het voorval door About gemeld omtrent dien Jood, wiens land zoo bloot stond aan stelen, durf ik niet instaan; het is trouwens mogelijk, dat men ‘over de keuze van een wachter zijn tijd deed (on prit du temps). Zoo ongeveer drie maanden;’ er wordt te Rome altijd getemporiseerd: wat werd ik op meer dan ééne bibliotheek beleefd weggezonden en op een anderen dag bescheiden, als wanneer ik weder een ander bezwaar vond. Voor den heer Padova, Israëlitisch koopman, wiens vrouw door een katholiek beambte verleid was, zoodat haar huwelijk door den kardinaal Oppizoni werd voltrokken, (blz. 108) springt About in de bres; die medelijden heeft met dat geval, raad ik aan de gevoelvolle schildering te lezen.
Van het Ghetto gaan wij de Tiber over’ kijken naar ‘het eiland Sacrée’ (blz. 117) waarom niet het Fransche woord vertaald, als men Isola Sacra niet durft zeggen? waarom de Ponte Rotto genoemd Pont Cassé, als de (in 1598) Gebroken Brug wel zoo goed is voor de hangbrug onder Pius IX door een vennootschap op de overblijfselen van Pons Aemilius gemaakt.
Het gedeelte der stad aan gene zijde der rivier heet Trastevere niet Trastévère zoo als herhaaldelijk in deze vertaling staat, het wordt bewoond door een ander slag van menschen dan de wijken der Monti, d.i. Esquilinus en Caelius. About schildert ook deze wederom naar het leven: en al heeft hij die moordgeschiedenis natuurlijk niet bijgewoond (blz. 128-135), zoo is zijne voorstelling geheel uit het leven gegrepen; ik bezocht nu als About die osteries of herbergen, waar ‘de waard zich op zijne kookkunst beroemt, en iemand, die hem verweet, dat hij de eijerkoeken liet aanbranden, het mes door 't lijf zou jagen; zijne klanten zijn voerlieden en kunstenaars, dat is schoenmakers, gieters, hoefsmeden en linnenwevers,’ (blz. 120), neen het linnen wordt niet in Italië geweven waar juist ‘tela d'Ollanda’ ons fraai Brabantsch linnen beroemd is; in het Fransch staat ‘filateurs de laine.’ ‘Er is geen werkman te Rome, die zich den naam van kunstenaar niet toeeigent, ook wordt die naam door schilders en beeldhouwers als eene beleediging aangemerkt;’ daar is niets van waar, de Hollandsche huisverwers heeten in Amsterdam b.v. schilders, maar daarover zal geen fijnschilder zich boos maken, evenmin als een pro- | |
| |
fessor jaloersch is op een Franschen professeur de danse; Italiaansche werklui heeten artisti maar zijn daarom nog geene artisten, want deze heeten bij hen professoren. ‘Die kunstenaars dan redeneren ongeveer als onze kleine jongelui van de beurs, die eens per week in het duurste restaurant van den boulevard gaan eten, opdat men hen er zou zien ingaan en uitkomen;’ (blz. 121) de overeenkomst van die Parijsche zondagsfatjes, die ik beursmannetjes (petits jeunes
gens de la bourse) zou noemen, is niet kwaad gezien. De beschrijving van den verderen maaltijd en het tarief van de improvisatie moet de lezer liever bij About zelf nazien; ik stip nu slechts nog een bokje aan van den vertaler, want als een Romeinsche jongen zingt langs straat ‘Augusto imperatore di Roma,’ dat is: Auguste empereur Romain, bedoelt hij niet ‘Doorluchtig keizer van Rome.’
(Slot volgt).
Leiden.
Dr. W.N. du Rieu.
|
|