gelukkig geslaagd in zijn kostelijk boek over het Noorden, met hetwelk hij een nieuw gebied betrad, dat het bericht van zijne reis in Spanje reeds bij velen den lust prikkelde de vrucht te proeven die Keller uit dat heerlijk oord zou meêbrengen.
Een kijkje dat de schrijver den lezers van de Aurora voor 1863 reeds gunde gaf nieuw voedsel aan de goede verwachting. Een ander, in de Tijdspiegel, lokte tegenspraak uit. Het boek zou dus de aandacht trekken.
De Schrijver begint met ons op eens te verplaatsen in Barcelona en ons de eerste kennismaking met eenige Spaansche zeden en gebruiken te doen maken. Van daar wordt een uitstap gedaan naar het op den steilen berg gelegen klooster van Monsserrat, eenmaal een machtig gesticht, thans nog slechts eene merkwaardigheid, belangrijk door zijne zwarte Madonna en het zwaard dat Ignatius de Loyola haar wijdde. Valencia, het paradijs der Mooren; het antieke Murviedro, dat Hannibal voor zijne muren gezien heeft; Madrid, zijn merkwaardigheden, zijn bevolking, het leven in die hoofdstad; een stierengevecht; het Escuriaal, waar de schim rond waart van den man dien Victor Hugo meent dat de dood is, of erger nog de koning; Aranjuez, Toledo, Granada, Alhambra, Malaga, - deze alle vindt men in dit eerste deel behandeld. Wat al heerlijke namen, met welke onze verbeelding reeds zoo vertrouwd is, met wier werkelijkheid men zoo verlangt bekend te worden. Met die werkelijkheid, vooral voor zoover het tegenwoordige betreft, maakt Kellers reis ons op even aangename als belangwekkende wijze bekend. Hij heeft er van afgezien Spanjes verleden, meer dan ter loops en waar er onmiddellijk aanleiding toe was, te schilderen, dat verleden zoo ontzettend rijk op het gebied van geschiedenis, letteren, kunst, wetenschap, godsdienst, staatkunde, dat Spanje op welks grond zoo veel drama's uit 's menschdoms leven zijn gespeeld. Over die duizenden herinneringen is de weelderige plantengroei van het nieuwe leven heen gegroeid, en deze is de voorname stof van het boek dat wij bespreken. De Schrijver heeft, dunkt ons, daarmeê wèl gedaan. Weinigen van onze bellettristen bezitten zulk een open oog voor het leven, zulk een gaaf om diens verscheiden uitingen frisch en geestig voor te stellen als Keller, en hij zou afstand gedaan hebben van zijn beste krachten wanneer hij niet in dezen zin zijne reisindrukken had wedergegeven. En hoe hij daarin geslaagd is dat getuigt zoo menige bladzijde vol
levens, met de vlugge penteekeningen op straat, de fraaije landschappen, het stierengevecht, het schilderachtig en karakteristiek tafereel van het heiden-bal te Granada, de reis van deze laatste plaats naar Malaga.
Europesche hoofdsteden en in het algemeen zulke plaatsen te beschrijven, waar het hedendaagsche leven in zijn tegenwoordigen, overal gelijken vorm, heerscht, is eene zware taak. Het valt niet ligt deze in zulk minder gewoon en eenigzins pikant licht te plaatsen als onze nieuwsgierigheid en onze belangstelling eischen tot hare voldoening. Niet dat wij het moderne leven minder belangrijk, noch zelfs minder dichterlijk achten; maar het eischt veel dieper doordringen en veel langduriger studie dan een toerist kan geven aan de steden waar hij verblijft. Overal waar de tegenwoordige beschaving haar gelijk-