Eene boetelinge.
Magdalena, 1864, onder redactie van M. Cohen Stuart. Amsterdam, Kirberger. 1863.
De Magdalena behoort tot die jaarboekjes, welke zich in vorm en inhoud zeer eigenaardig van hunne broeders onderscheiden. Telken jare verschijnt het in denzelfden netten, eenvoudigen band, die in keurigheid en eenvoud menig anderen de loef afsteekt. En ook ten aanzien der platen verdient ze een hoogst gunstige vermelding. De hier geleverde gravuren zijn in elk opzicht schoon te noemen en staan in eng verband met de algemeene strekking van het jaarboekje: een lof, die - 't zij in parenthesi gezegd - niet aan elk anderen almanak kan gegeven worden.
En de inhoud? gedeeltelijk is aan onze aanmerkingen op den vorigen jaargang door de redactie recht gedaan. Wij zijn er haar dankbaar voor. In andere opzichten echter hadden we gewenscht een gelijk streven naar vooruitgang te bespeuren. Ondanks de tegenspraak van den heer Cohen Stuart houden we het er voor, dat eene boetelinge wel stichten, maar niet strijden mag. En dit laatste geschiedt ook in dezen jaargang. Zoo vraagt Ds. L.J. van Rhijn (van Wassenaar), nadat hij vermeld heeft, dat de jonkvrouwe von Klettenberg niet den boetkamp en zondenangst heeft gekend, dien het Pietisme eischte: ‘zou men tegenwoordig niet zeggen: zulk een ziel heeft aan de algemeene godsdienst, aan het geloof in God genoeg, zij behoeft eigenlijk geen christendom, geen geloof in een Verlosser?... De moderne theologie zou het waarschijnlijk wel zeggen; maar toch was het niet zoo’ enz.
Waartoe dienen dergelijke schimpscheuten?
Sinds wanneer beweren de mannen der moderne theologie, dat de mensch, die niet pietistisch gezind is, eigenlijk geen christendom, geen geloof in een Verlosser behoeft?
Het bewijs voor dergelijke stellingen te leveren zou aan Ds. van Rhijn moeije-